ECLI:NL:OGHACMB:2025:8

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
SXM2022H00034
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en pensioenrechten na echtscheiding

In deze zaak, die zich afspeelt in Sint Maarten, hebben partijen, een man en een vrouw, hun huwelijk beëindigd en zijn zij in hoger beroep gekomen over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft op 15 januari 2025 een eindvonnis uitgesproken, na eerder op 15 mei 2024 een tussenvonnis te hebben gegeven. De man en de vrouw hebben beide hun standpunten naar voren gebracht over de verdeling van de gemeenschap, waaronder de waarde van de woning, meubilair, en opgebouwde pensioenrechten. Het Hof heeft de peildatum voor de verdeling vastgesteld op 11 juni 2020, de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend. Het Hof heeft de waarde van de woning vastgesteld op USD 683.333 en heeft de pensioenrechten van de man, ter waarde van NAf 497.440, in de verdeling betrokken. De man is veroordeeld tot het betalen van een gebruiksvergoeding van USD 900 per maand aan de vrouw, en beide partijen zijn elk voor de helft draagplichtig voor de belastingschulden en creditcardschulden. Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht vernietigd en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap opnieuw vastgesteld, met inachtneming van de proceskostencompensatie.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: SXM202100284 – SXM2022H00034 en SXM2022H00040
Uitspraak: 15 januari 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van (SXM2022H00034):
[DE MAN],
wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagde, thans appellant,
gemachtigde: mr. N.C. de la Rosa,
tegen
[DE VROUW],
wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg eiseres, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. N.R. Joubert,
en in de zaak van (SXM2022H00040):
[DE VROUW],
wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. N.R. Joubert,
tegen
[DE MAN],
wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. N.C. de la Rosa.
Partijen worden hierna weer de man en de vrouw genoemd.

1.De zaak in het kort

Partijen zijn gescheiden. In dit geding heeft het Gerecht beslist over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Beide partijen zijn in hoger beroep gekomen. Het Hof heeft op 15 mei 2024 een tussenvonnis uitgesproken en spreekt vandaag een eindvonnis uit.

2.Het verdere verloop van de procedures

Bij vonnis van 15 mei 2024 (hierna: het tussenvonnis) heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor aktewisseling. Op 21 augustus 2024 heeft de man een akte ingediend, met producties. Op 23 oktober 2024 heeft de vrouw een antwoordakte ingediend. Vonnis is bepaald op vandaag.

3.De verdere beoordeling

Beoordeling door het Hof
3.1
Grief 1 van de man strekt ertoe dat de peildatum voor de omvang van de gemeenschap niet 11 juni 2020 dient te zijn, maar 20 juni 2020, omdat volgens de man het verzoekschrift tot echtscheiding niet op 11 juni 2020, maar op 20 juni 2020 is ingediend. Het Hof is echter ambtshalve ermee bekend dat het verzoekschrift tot echtscheiding op 11 juni 2020 is ingediend. De grief faalt.
3.2
Bij de grieven 2 en 4 voert de man aan dat de [automerk] met bouwjaar 2010 (post d) niet tot de gemeenschap behoort, omdat die in 2014 aan de dochter van partijen is geschonken bij gelegenheid van de geboorte van de kleindochter van partijen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de man een beroep gedaan op een (ongedateerde) schriftelijke verklaring van de dochter. De vrouw heeft de stelling betwist en erop gewezen dat, zoals het Gerecht heeft overwogen, de man deze stelling pas op de derde zitting bij het Gerecht voor het eerst heeft aangevoerd en dat de taxatie die de man in 2021 heeft laten uitvoeren, vermeldt dat de man eigenaar is.
3.3
Het Hof acht de stelling van de man, gelet op de schriftelijke verklaring van de dochter, voldoende aannemelijk. De door de vrouw daartegen aangevoerde omstandigheden leggen onvoldoende gewicht in de schaal.
3.4
Subsidiair heeft de vrouw een beroep gedaan op vernietiging van de schenking wegens het ontbreken van haar toestemming als toenmalige echtgenote. De vrouw heeft haar stelling dat de man de schenking buiten haar om heeft gedaan, niet toegelicht (bijvoorbeeld met stellingen over de vraag wat zij wist over wie er doorgaans met de auto reed, wiens spullen er doorgaans in de auto lagen en waar de auto doorgaans stond geparkeerd). De stelling gaat ook niet gepaard met een specifiek bewijsaanbod. Het Hof passeert daarom de stelling van de vrouw dat de gift buiten haar om is gedaan. Aangenomen moet daarom worden (dat de man redelijkerwijs ervan mocht uitgaan) dat de vrouw instemde met de schenking, zodat het beroep op vernietiging verworpen dient te worden.
3.5
Bij grief 3 voert de man aan dat het Gerecht slechts het meubilair uit de woning heeft verdeeld (posten f en j) en niet mede het meubilair uit appartement [huisnummer 1], dat gemeubileerd verhuurd is met meubilair ter waarde van (volgens de man) USD 13.300. Bij grief 5 voert de man aan dat de vrouw meubilair uit de woning heeft meegenomen. Hij meent dat het meubilair dat de vrouw heeft meegenomen, aan haar dient te worden toebedeeld en dat de waarde ervan verrekend dient te worden.
3.6
Het meubilair moet worden gewaardeerd naar de marktwaarde ten tijde van de verdeling. Er is geen reden om in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken. Gelet op hetgeen over en weer over het meubilair is aangevoerd, acht het Hof het aangewezen dat aan iedere partij het meubilair wordt toebedeeld dat de betreffende partij in bezit heeft, zonder dat daarvoor een bedrag aan overbedeling behoeft te worden betaald. Dit betreft alle meubilair dat op 11 juni 2020 tot de huwelijksgemeenschap behoorde, ongeacht waar het zich bevond of bevindt (in de woning, in de appartementen of elders). De grieven hebben dus geen succes.
3.7
De grieven 6 en 7 van de man zijn gericht tegen de beslissing over de gebruiksvergoeding (post s). Hij meent dat de vrouw in de woning had kunnen blijven of in een van de appartementen had kunnen gaan wonen. Verder voert hij aan dat hij altijd alle lasten en onderhoudskosten van de woning en de appartementen heeft betaald, dat hij dat nog steeds doet en dat hij woongenot heeft gederfd doordat de vrouw meubilair uit de woning heeft meegenomen.
3.8
Een gebruiksvergoeding kan voortvloeien uit art. 3:169 BW. Deze bepaling heeft mede tot strekking de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken is van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. Bij het toekennen van een gebruiksvergoeding dient de redelijkheid en billijkheid tot maatstaf.
3.9
Het moge zo zijn dat de vrouw gedurende enige tijd met de man onder één dak is blijven wonen nadat de affectieve relatie reeds geëindigd was, maar in geval van een (voorgenomen) echtscheiding kan in het algemeen van echtgenoten niet worden gevergd dat zij onder één dak blijven wonen, ook niet als de grootte en de inrichting van de woning dat in beginsel toelaten. Er is onvoldoende reden om daar in dit geval anders over te oordelen. Hierbij kan in het midden blijven of de vrouw de man terecht of ten onrechte heeft beschuldigd van bedreiging. De gebruiksvergoeding houdt geen verband met de kosten die de vrouw moet maken voor het elders wonen, maar met het verstoken zijn van het gebruik en genot van de woning (zoals hiervoor overwogen). Ook de overige door de man aangevoerde argumenten leggen onvoldoende gewicht in de schaal. Het Hof verenigt zich daarom met de beslissing van het Gerecht over de gebruiksvergoeding. Ook verenigt het Hof zich met de door het Gerecht gehanteerde hoogte van de gebruiksvergoeding, die gebaseerd is op een taxatierapport. De grieven falen.
3.1
Grief 8 van de man betreft de periode van de verrekening van huurinkomsten (post t). De grief faalt. Zoals bij grief 1 is overwogen, is de peildatum voor de vaststelling van de omvang van de huwelijksgemeenschap 11 juni 2020. Huurinkomsten die later worden ontvangen, moeten, zo lang als de huwelijksgemeenschap nog niet is verdeeld, ook verdeeld worden, omdat het inkomsten zijn uit een vermogensbestanddeel dat tot de huwelijksgemeenschap behoort. Hierbij is niet van belang of partijen op 11 juni 2020 nog samenwoonden en evenmin is van belang dat de echtscheiding toen nog niet was uitgesproken.
3.11
Grief 1 van de vrouw betreft de waarde van de woning (post a). Bij de stukken bevinden zich drie rapporten tot taxatie van de woning, te weten:
a. [taxateur], 30 maart 2021, opdrachtgever: de man, marktwaarde USD 650.000;
b. Cornerstone, 29 juli 2021, opdrachtgever: de vrouw, marktwaarde USD 770.000;
c. IXI Design, 3 december 2021, opdrachtgever: de man, marktwaarde USD 630.000.
3.12
Het Hof ziet geen aanleiding gevolgen te verbinden aan de omstandigheid dat in de procedure was afgesproken dat partijen gezamenlijk IXI Design zouden benaderen, maar dat de man dit buiten de vrouw om heeft gedaan. Het Hof ziet ook geen heil in onderzoek naar de vraag in hoeverre partijen bevriend zijn met de taxateurs. Het Hof gaat ervan uit dat alle taxateurs hun taak naar eer en geweten hebben verricht. Een vierde taxatie acht het Hof niet nodig. Het Hof zal de waarde van de woning bepalen op het gemiddelde:
(650.000 +770.000 + 630.000) / 3= USD 683.333.
3.13
Grief 2 van de vrouw is gericht tegen een overweging van de strekking dat de vordering van de vrouw onvoldoende duidelijk is. De grief faalt bij gebrek aan belang. De in hoger beroep gewijzigde vordering is voldoende duidelijk. In het midden kan blijven of de vordering zoals in eerste aanleg geformuleerd, ook voldoende duidelijk was.
3.14
De grieven 3 en 4 van de vrouw zijn gericht tegen de beslissing van het Gerecht om het pensioen van de man niet in de verdeling te betrekken (post e).
3.15
Het Hof volgt de vrouw in haar betoog dat er geen reden is om in dit geval af te wijken van het uitgangspunt dat opgebouwde pensioenrechten in de verdeling betrokken dienen te worden overeenkomstig de maatstaven van HR 27 november 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4271 ([namen]). Hierbij is van belang dat, zoals de vrouw heeft aangevoerd, de periode waarin partneralimentatie betaald moet worden, beperkt is tot twaalf jaar en verder dat, zoals in het tussenvonnis is overwogen, de man het Gerecht zal kunnen verzoeken de partneralimentatie te verminderen, als daartoe aanleiding bestaat.
3.16
Uit de opgave van het Algemeen Pensioenfonds Sint Maarten van 31 juli 2024 blijkt dat de man een ouderdomspensioen ontvangt van NAf 44.235 per jaar (dat is NAf 3.686,25 per maand) en dat de contante waarde van de pensioenaanspraak per 23 oktober 2020 (de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking) NAf 497.440 bedraagt. Het Hof zal de pensioenaanspraak aan de man toedelen en die in de verdeling opnemen met laatstgenoemd bedrag als waarde. Dat komt erop neer dat de man in beginsel wordt veroordeeld een som ineens aan de vrouw te betalen wegens overbedeling met betrekking tot het pensioen. Afhankelijk van de beschikbare baten en van de waarde die voor verrekening in aanmerking komt, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid echter meebrengen dat de verrekening ter zake van het pensioen slechts kan plaatsvinden door aan de man een voorwaardelijke uitkering op te leggen, die aan het leven van beide echtgenoten gebonden is, opeisbaar wordt naarmate de pensioentermijnen opeisbaar worden en kan worden uitgedrukt in een percentage daarvan. Gelet hierop zal het Hof bepalen dat het de man vrijstaat om, naar zijn keuze, in plaats van in verband met zijn pensioen een som ineens aan de vrouw te betalen, een voorwaardelijke uitkering aan de vrouw te doen als hiervoor omschreven. Voor de bepaling van de hoogte van die uitkering zal de man zich opnieuw tot het Algemeen Pensioenfonds Sint Maarten moeten wenden.
3.17
Bij het voorgaande slaat het Hof er ook acht op dat de man is veroordeeld om USD 675 per maand over de periode vanaf 11 juni 2020 tot en met oktober 2020 aan de vrouw betalen ter zake van huurinkomsten van de appartementen, met wettelijke rente (post t). Deze beslissing blijft in hoger beroep in stand. Voor de beoordeling van de vraag of de pensioeninkomsten moeten worden verdeeld, is niet van belang in hoeverre de man aan deze veroordeling uitvoering heeft gegeven.
3.18
Grief 5 van de vrouw is gericht tegen de beslissing van het Gerecht om geen toepassing te geven aan art. 3:300 BW en geen dwangsommen op te leggen. Het Hof zal in plaats van de wijze van verdeling te gelasten, zelf de verdeling vaststellen (zie art. 3:185 lid 1 BW). Daarbij worden betalingsverplichtingen aan partijen opgelegd. Die kunnen niet versterkt worden met een dwangsom en voor het afdwingen ervan is ook geen akte of rechtshandeling als bedoeld in art. 3:300 BW nodig. Voor de uitvoering van de verdeling van de onroerende zaken is wel een akte nodig. Het Hof gaat ervan uit dat partijen daaraan zullen meewerken zonder dat het Hof verdere maatregelen treft.
3.19
Grief 6 van de vrouw betreft de gebruiksvergoeding van USD 900 per maand over een periode van ruim twee maanden (post s). Het Hof acht het niet nodig te beslissen over het geschilpunt wanneer de vrouw de woning precies heeft verlaten en zal ex aequo et bono de gebruiksvergoeding laten ingaan op 1 november 2020.
3.2
Grief 7 van de vrouw betreft de huurinkomsten van USD 675 per maand (post t). Het Hof acht het in opdracht van de vrouw gelegde beslag inderdaad niet van belang voor de vraag of de man veroordeeld moet worden de huurinkomsten af te dragen. In zoverre slaagt de grief. Het Hof heeft onvoldoende informatie om te kunnen beoordelen hoeveel huur er vanaf 11 juni 2020 verschuldigd is geworden en is betaald, zodat het de betalingsverplichting bij post t zal omschrijven zonder bedragen te noemen. Dat heeft het Gerecht bij andere posten ook gedaan. In hoger beroep zijn partijen daar niet tegen opgekomen.
Het voorgaande leidt tot de volgende verdeling.
Toedeling aan de man In aanmerking genomen waarde (in USD)
a. [adres] (de woning) 683.333
b. [automerk] 2007 1.875
c. [automerk] 2008 4.551
d. [automerk] 2010 nihil
e. Pensioenrechten man 497.440
f. Meubilair in bezit van de man nihil
g. Bankrekening man bij Republic Bank saldo per 11 juni 2020
Toedeling aan de vrouw
h. [huisnummer 1] (de appartementen) 422.500
i. [automerk 2] 7.800
j. Meubilair in bezit van de vrouw nihil
k. Bankrekening vrouw bij Republic Bank (3437) saldo per 11 juni 2020
l. Bankrekening vrouw bij First Caribbean (5026) saldo per 11 juni 2020
m. Bankrekening vrouw bij Postale (1738) saldo per 11 juni 2020
n. Levensverzekering vrouw waarde per 22 februari 2022
3.21
Daarbij bepaalt het Hof het volgende.
o. De man wordt veroordeeld om de helft van de bij post a, b, c, e en g bedoelde bedragen aan de vrouw betalen wegens overbedeling, met dien verstande dat de helft van het bij post e bedoelde bedrag naar keuze van de man mag worden vervangen door een voorwaardelijke uitkering als hiervoor onder 3.16 omschreven, waarvan de hoogte dient te worden berekend door het Algemeen Pensioenfonds Sint Maarten.
p. De vrouw wordt veroordeeld om de helft van de bij post h, i, k, l, m en n bedoelde bedragen aan de man betalen wegens overbedeling (bij post n hetzij de contante waarde zonder afkoop, hetzij de afkoopwaarde bij afkoop, naar keuze van de vrouw).
q. Partijen zijn elk voor de helft draagplichtig voor de belastingschulden vanaf 2016.
r. Partijen zijn elk voor de helft draagplichtig voor de schulden op de credit cards die op naam van de man staan (6838 en 4510).
s. De man wordt veroordeeld een gebruiksvergoeding voor de woning aan de vrouw te betalen van USD 900 per maand met ingang van 1 november 2020 tot aan de dag van uitspraak van dit vonnis van het Hof, met wettelijke rente daarover vanaf vijftien dagen na betekening van het vonnis van het Gerecht of van het vonnis van het Hof (hetgeen het eerste is gebeurd), en daarna telkens vanaf de eerste dag van de maand waarin de man deze vergoeding is verschuldigd en niet heeft voldaan, tot aan de dag van de voldoening.
t. Partijen hebben elk recht op helft van de inkomsten uit de verhuur van de appartementen over de periode vanaf 11 juni 2020 tot aan de dag van uitspraak van dit vonnis van het Hof; de man wordt veroordeeld tot betaling aan de vrouw van hetgeen hij meer dan die helft heeft ontvangen, met wettelijke rente vanaf vijftien dagen na betekening van het vonnis van het Gerecht of van het vonnis van het Hof (hetgeen het eerste is gebeurd), en daarna telkens vanaf de datum waarop hij de huur heeft ontvangen en niet de helft heeft afgedragen, tot aan de dag van de voldoening.
3.22
Aangezien partijen met elkaar getrouwd zijn geweest, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verdeelt de huwelijksgoederengemeenschap op de wijze als hiervoor onder 3.21 is weergegeven, met inachtneming van het hetgeen hiervoor onder 3.22 is bepaald;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, E.M. van der Bunt en G.C.C. Lewin, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 15 januari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.