ECLI:NL:OGHACMB:2025:72

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
BON2024H00019
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. drs. W.H. Bel
  • mr. M.J. Leijdekker
  • mr. drs. P.J.J. Vonk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vastgoedbelasting opgelegd aan een revocable trust

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een revocable trust, opgericht naar het recht van North Carolina, die een aanslag vastgoedbelasting heeft ontvangen voor een woning op Bonaire. De belanghebbende, die fungeert als zowel settler als trustee, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag van USD 2.775, opgelegd door de inspecteur der belastingen. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de aanslag gehandhaafd, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging. De kern van het geschil is of de aanslag terecht is opgelegd aan de trust en of de vrijstelling van artikel 4.4 van de Belastingwet BES van toepassing is. Het Hof oordeelt dat de aanslag terecht is opgelegd, omdat de vrijstelling niet van toepassing is op het afgescheiden vermogen van de trustee. De uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak
BON2024H00019
Datum uitspraak: 26 maart 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],
gevestigd in de Verenigde Staten (VS),
belanghebbende
,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire (hierna: het Gerecht) van 22 maart 2024 in de zaak met BBZ nr. BON20230098 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur der belastingen, zetelend te Bonaire,
de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslag.

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is ter zake van de onroerende zaak [adres] te [ X] gelegen op Bonaire (hierna: de onroerende zaak) op 3 juni 2022 een aanslag vastgoedbelasting voor het jaar 2021 opgelegd van USD 2.775 (hierna: de aanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft op 25 mei 2022 tegen de aanslag bezwaar gemaakt.
1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 maart 2023 de aanslag gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende heeft op 6 maart 2023 tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van USD 30.
1.5.
Het Gerecht heeft in haar uitspraak van 22 maart 2024 het beroep ongegrond verklaard.
1.6.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 21 mei 2024 pro-forma hoger beroep ingesteld en dit op 3 juli 2024 nader gemotiveerd. Belanghebbende heeft een bedrag aan griffierecht betaald van USD 60.
De Inspecteur heeft op 3 september 2024 een verweerschrift ingediend. Voorafgaande aan de zitting hebben beide partijen een pleitnota ingediend.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2025. De rechters en de griffier waren aanwezig op het Hof in Curaçao en hadden een videoverbinding met het Gerecht in Bonaire. Op de zitting zijn (digitaal in beeld) namens belanghebbende [A] (settler en trustee van belanghebbende) en [B] verschenen en namens de Inspecteur [C] en [D].
1.8.
Aan het eind van de behandeling ter zitting van het hoger beroep is het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Het Gerecht heeft de volgende feiten vastgesteld:
“2.1 Belanghebbende is een ‘revocable trust' opgericht op 13 februari 2012 naar het recht van de staat North Carolina.
2.2 [
Belanghebbende] is 'settler' en 'trustee' van belanghebbende.
2.3
Blijkens een akte van koop en verkoop heeft belanghebbende op 30 juni 2017 de eigendom verkregen van de onroerende zaak. Het betreft een eigendomsperceel grond kadastraal bekend als afdeling 4, sectie A, nummer 722, groot 800 vierkante meter met daarop een woning.
2.4
De woning staat [Belanghebbende] als hoofdverblijf ter beschikking.
2.5
Aan belanghebbende is ter zake van de onroerende zaak een aanslag in de vastgoedbelasting opgelegd, gebaseerd op de vastgestelde waarde van USD 375.042. Het voordeel is daarbij gesteld op 4% van USD 305.042. De aanslag bedraagt (inclusief 30% eilandelijke opcenten) USD 2.775.”
2.2.
Het Hof neemt deze feiten over en vult deze als volgt nog aan.
2.3.
Tot de gedingstukken behoort een uittreksel uit de kadastrale registratie van de onroerende zaak waarop onder meer is vermeld:
“SCHRIFTELIJKE INZAGE
Inzagedatum en tijd: 15-03-2023 8:35 AM
Recht van Eigendom
[Belanghebbende] TRUST(1/1)
Verkregen bij: Notariële akte van verkoop en koop
Verleden op: 30-06-2017 Voor notaris: [H]
Registratiedatum: 30-06-2017
Ingeschreven in Register: C deel: 198 nummer: 81
omschrijving: Een eigendomsperceel grond gelegen te [X] op Bonaire, kadastraal bekend als afdeling 4, sectie A, nummer 722, groot 800 m2 (bouwterrein)”.
2.4.
Belanghebbende heeft in hoger beroep onder meer de volgende stukken overgelegd: een verzekeringsfactuur, facturen van het water- en energiebedrijf Bonaire N.V en een factuur van [P]. Alle facturen zijn gericht aan [Belanghebbende].

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Ook in hoger beroep is in geschil is of de aanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Ook is in geschil of de vrijstelling van artikel 4.4, aanhef en letter a, Belastingwet BES voor de eigen woning kan worden toegepast.
3.2
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en stelt primair dat de aanslag niet aan haar, bij het ontbreken van een expliciete aanwijzing tot belastingplichtige en het gebrek aan rechtspersoonlijkheid, had kunnen worden opgelegd. De aanslag had aan [Belanghebbende] als genothebbende krachtens bezit moeten worden opgelegd. Subsidiair stelt belanghebbende dat sprake is van een transparante entiteit, hetgeen er volgens haar toe leidt dat de vrijstelling van artikel 4.4, aanhef en letter a, Belastingwet BES voor de eigen woning van toepassing is.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de eerste vraag bevestigend en stelt dat de aanslag terecht aan belanghebbende als genothebbende krachtens eigendom is opgelegd. Door het eigendomsrecht in te brengen in de trust is sprake van een afgescheiden vermogen van dat van de 'settler', hetgeen er toe leidt dat de vrijstelling van artikel 4.4, aanhef en letter a, Belastingwet BES voor de eigen woning niet van toepassing is, aldus de Inspecteur.

4.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft, voor zover van belang in hoger beroep, het volgende overwogen:

Wettelijk kader
4.2
Ingevolge artikel 4.2, lid 1, Belastingwet BES wordt de vastgoedbelasting geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een onroerende zaak. Als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt conform het tweede lid van artikel 4.2 Belastingwet BES aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat op dat tijdstip een ander genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
4.3
Ingevolge artikel 4.4, aanhef en letter a, Belastingwet BES wordt geen vastgoedbelasting geheven ter zake van voordelen uit onroerende zaken die als eigen woning worden aangemerkt als bedoeld in artikel 4 Wet inkomstenbelasting BES en die de belastingplichtige als hoofdverblijf ter beschikking staan. Artikel 4 Wet inkomstenbelasting BES bepaalt dat onder eigen woning wordt verstaan, onder meer, een woning waarvan de belastingplichtige eigenaar is.
4.4
De Memorie van Toelichting (MvT) op artikel 4.2 Belastingwet BES (MvT Kamerstukken II 2009/10, 31189, nr.3, blz. 38) luidt voor zover van belang als volgt:
“In dit artikel is geregeld van wie de vastgoedbelasting wordt geheven. Belastingplichtig is de degene die bij het begin van het kalenderjaar het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft van de onroerende zaak. Deze genothebbende moet onderscheiden worden van de gebruiker al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht. Deze gebruiker is voor de vastgoedbelasting niet relevant. Vanzelfsprekend kunnen de genothebbende en de gebruiker van een onroerende zaak één en dezelfde zijn, maar ook als een ander de onroerende zaak gebruikt, bijvoorbeeld door een huurder, is en blijft de genothebbende de belastingplichtige. […] De genothebbende is degene die aan het begin van het kalenderjaar in de kadastrale registratie als zodanig is vermeld. Echter, de mogelijkheid is opgenomen om bewijs te leveren dat een ander dan in de kadastrale registratie is vermeld de genothebbende is.”
Is de aanslag terecht aan belanghebbende opgelegd?
4.5
Naar het oordeel van het Gerecht is belanghebbende er niet in geslaagd om bewijs te leveren dat in afwijking van de kadastrale registratie [Belanghebbende] als genothebbende van de onroerende zaak krachtens bezit en als zodanig als belastingplichtige moet worden aangemerkt. Dat [Belanghebbende] rechtstreeks en indirect als ‘settler’ en ‘trustee’ van belanghebbende de controle en het toezicht over de onroerende zaak heeft, de feitelijke macht bezit om zonder daarvoor de goedkeuring van anderen in te roepen al hetgeen te doen wat betrekking heeft op de onroerende zaak en ook naar buiten treedt als bezitter van de onroerende zaak, doet daar niet aan af. Dat sprake is van een genothebbende krachtens bezit maakt immers niet dat belanghebbende als juridische eigenaar niet langer kan worden aangemerkt als genothebbende (Hoge Raad 21 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6254, r.o.3.5) Het Gerecht is gelet op het voorgaande van oordeel dat de aanslag terecht aan belanghebbende als eigenaar van de onroerende zaak is opgelegd.
Is de vrijstelling van artikel 4.4, aanhef en letter a, Belastingwet BES voor de eigen woning van toepassing?
4.6
Het Gerecht volgt de Inspecteur in zijn stelling dat sprake is van een afgescheiden vermogen van dat van de trustee, zodat de vrijstelling van artikel 4.4, aanhef en letter a, Belastingwet BES voor de eigen woning niet van toepassing is. Dat de vrijstelling niet van toepassing is, is het gevolg van de keuze van [Belanghebbende] om de onroerende zaak - om hem moverende redenen - in te brengen in een trust.”

5.Gronden

5.1.
Blijkens de tot de gedingstukken (zie 2.3.) behorende akte van levering van de onroerende zaak en de daaropvolgende inschrijving bij het Kadaster is belanghebbende op 30 juni 2017 juridisch eigenaar geworden van de onroerende zaak aan de [X] te Bonaire.
5.2.
In titel 2 van hoofdstuk IV van de Belastingwet BES is geregeld van wie de vastgoedbelasting wordt geheven en in titel 3 van dit hoofdstuk zijn de uitgezonderde voordelen opgenomen. Het Gerecht heeft in 4.2- 4.4 het juridische toetsingskader juist weergegeven en het Hof neemt dit over.
5.3.
Met het Gerecht is het Hof voorts van oordeel dat, in weerwil van de kadastrale registratie (zie 2.3), niet aannemelijk is geworden dat [Belanghebbende] (settler en trustee van belanghebbende) als genothebbende in de zin van het tweede lid van artikel 4.2 Belastingwet BES moet worden aangewezen. Daarbij merkt het Hof op dat een trustee niet het (volle) eigendomsrecht over het trustvermogen heeft. Een (rechts)persoon die eigenaar van een goed is, kan het goed waar zijn recht betrekking op heeft, naar eigen inzicht gebruiken, bezwaren of vernietigen; een trustee mist deze bevoegdheden. Ook de in hoger beroep overgelegde (zie 2.4) facturen welke alle gericht zijn aan [[Belanghebbende] maken de conclusie niet anders. Zoals het Gerecht terecht heeft overwogen brengt immers de omstandigheid dat [Belanghebbende] rechtstreeks en indirect als ‘settler’ en ‘trustee’ van belanghebbende de controle en het toezicht over de onroerende zaak heeft, de feitelijke macht bezit om zonder daarvoor de goedkeuring van anderen in te roepen al hetgeen te doen wat betrekking heeft op de onroerende zaak (waaronder het afsluiten van verzekeringen en sluiten van andere overeenkomsten) en ook naar buiten treedt als bezitter van de onroerende zaak, niet mee dat belanghebbende als juridisch eigenaar niet langer kan worden aangemerkt als genothebbende in de zin van het tweede lid van artikel 4.2 Belastingwet BES. Met het Gerecht is het Hof dan ook van oordeel dat de aanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.
5.4.
Hetgeen het Gerecht heeft overwogen in rechtsoverweging 4.6 aangaande de vraag of de vrijstelling van artikel 4.4, aanhef en letter a, Belastingwet BES voor de eigen woning van toepassing is acht het Hof juist en neemt het Hof over. Het afgescheiden vermogen van dat van de trustee brengt mee dat de vrijstelling van artikel 4.4, aanhef en letter a, Belastingwet BES voor de eigen woning niet van toepassing is. Dat [Belanghebbende] de onroerende zaak heeft gebruikt als permanent hoofdverblijf en hij, naar belanghebbende stelt, heeft kunnen beschikken over het trustvermogen als ware het zijn eigen vermogen maakt dit niet anders.
5.5.
Al het overige wat belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een andere conclusie. Alsdan is de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en de uitspraak van het Gerecht bevestigd moet worden.

6.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht

7.Beslissing

Het Hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van het Gerecht.
Aldus gedaan door mr. drs. W.H. Bel, voorzitter, mr. M.J. Leijdekker en mr. drs. P.J.J. Vonk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen als griffier.
De beslissing is op 26 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
mr. L.M. de Leeuw van Weenen mr. drs. W.H. Bel
Afschriften zijn per post/per e-mail op aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.