ECLI:NL:OGHACMB:2025:66

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
H-96/24
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens geslaagd beroep op noodweer in doodslagzaak met gevangenisstraf voor vuurwapen- en drugsbezit

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd in Sint Maarten, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren voor doodslag en vuurwapen- en drugsbezit. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij vrijspraak heeft bepleit op basis van noodweer. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich op 17 augustus 2022 in een noodweersituatie bevond toen hij met een vuurwapen schoot, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. Het Hof oordeelde dat het bewijs tekortschiet voor de doodslag, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 100.00340/18. Wel werd bewezen verklaard dat de verdachte vuurwapens en cocaïne in zijn bezit had. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 maanden met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het ten laste gelegde handelen werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

Zaaknummer: H-96/24

Parketnummer: 100.00340/18 en 100.00448/22
Uitspraak: 4 maart 2025 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 7 februari 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1989 op [geboorteplaats],
thans gedetineerd in Sint Maarten.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 100.00340/18, en het onder 1 en 2 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 100.00448/22 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen gegeven over vorderingen tot schadevergoeding van een benadeelde partij.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. R.J. Boswijk, en van wat door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.D.M. Roseburg, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 100.00340/18 en de overige ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren, en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van voorarrest. Zijn vordering behelst voorts de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 100.00340/18 en dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 100.00448/22 zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
:
Parketnummer: 100.00340/18
Feit 1
hij, op of omstreeks 7 september 2018 te Sint Maarten, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/ of met mishandeling met gebruikmaking van wapenen als bedoeld bij het tweede lid van artikel 1 van de Wapenverordening 1931, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend een vuurwapen getoond;

Feit 2

hij, op of omstreeks 7 september 2018 te Sint Maarten, een vuurwapen, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad;

Feit 3

hij, op of omstreeks 7 september 2018 te Sint Maarten, al dan niet opzettelijk in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend, ongeveer 13,2 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans enige bereiding van cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
Parketnummer: 100.00448/22
Feit 1
hij op of omstreeks 17 augustus 2022 te Sint Maarten, opzettelijk en - al dan niet - met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en - al dan niet - na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen geschoten in de borst, althans het lichaam van die [slachtoffer 3], ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden;

Feit 2

hij op of omstreeks 17 augustus 2022 te Sint Maarten, een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad.
Vrijspraak
Met de procureur-generaal en de raadsvrouw is het Hof van oordeel dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde van parketnummer 100.00340/18. De verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Hof acht – op grond van de hierna vermelde redengevende feiten en omstandigheden, en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 100.00340/18, en het onder 1 en 2 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 100.00448/22 heeft begaan, met dien verstande dat:
Parketnummer: 100.00340/18

Feit 2

hij op 7 september 2018 te Sint Maarten een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 voorhanden heeft gehad;

Feit 3

hij op 7 september 2018 te Sint Maarten opzettelijk in zijn bezit heeft gehad 13,2 gram cocaïne;
Parketnummer: 100.00448/22

Feit 1

hij op 17 augustus 2022 te Sint Maarten opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen geschoten in de borst van die [slachtoffer 3], ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden;

Feit 2

hij op 17 augustus 2022 te Sint Maarten een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad.
Het Hof acht niet bewezen wat de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Parketnummer: 100.00340/18 [1]
Op 7 september 2018 is de woning van de verdachte aan de [adres 1] doorzocht. In het reservoir van de wc van de badkamer werden een vuurwapen van het merk [vuurwapen merk 1], twee patroonhouders en een doorzichtig plastic zakje met daarin wit poeder aangetroffen. [2] Uit nader onderzoek is gebleken dat het zakje 13,2 gram cocaïne bevatte. [3] De verdachte heeft het bezit van het vuurwapen en de cocaïne bekend bij de politie. [4]
Parketnummer: 100.00448/22 [5]
Op 17 augustus 2022 gingen verbalisanten naar de carwash aan de [adres 2] en zagen daar een man op zijn rug op de grond liggen. Ambulancepersoneel dat ter plaatse kwam, constateerde dat het slachtoffer was overleden. [6] Het slachtoffer betrof [slachtoffer 3]. [7] Forensisch Patholoog Althaus heeft het lichaam van het slachtoffer onderzocht. De patholoog heeft gerapporteerd dat het slachtoffer door één schot was geraakt in de borst tussen de vierde en vijfde rib. De kogel had het hart en de linker long geperforeerd. De doodsoorzaak was de perforatie van het hart met inwendige bloedingen, veroorzaakt door een schot met een vuurwapen. [8] De verdachte heeft verklaard dat hij die dag naar de carwash ging en dat hij daar op enig moment op [slachtoffer 3] (
het Hof begrijpt: [slachtoffer 3]) heeft geschoten. [9]
Ontslag van alle rechtsvervolging
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte ter zake van het onder 1 van parketnummer 100.00448/22 ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvolging wegens noodweer(exces). Daaraan heeft zij het volgende ten grondslag gelegd.
De verdachte heeft vanaf zijn eerste verhoor gezegd dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld. Hij is die dag naar de carwash gegaan om een ‘dollar brown’ te kopen, maar hij werd bedreigd en op zijn hoofd geslagen met een vuurwapen. De verdachte heeft in reactie hierop zijn vuurwapen gepakt en een schot gelost, waarbij hij het slachtoffer heeft geraakt. In eerste instantie sprak de verdachte alleen over de aanwezigheid en de rol van het latere slachtoffer, [slachtoffer 3]. Dat was in verband met zijn veiligheid. Later heeft de verdachte ook verklaard over de tweelingbroers, die ook aanwezig waren. Er was sprake van een noodweersituatie. De verdediging tegen de drie, gewapende mannen was noodzakelijk. Hij kon niet weg komen omdat ze zijn sleutel hadden afgenomen. Als hij al te ver is gegaan in de verdediging komt hem een beroep op noodweerexces toe omdat er – blijkens de verklaringen van drie getuigen – sprake was van een hevige gemoedsbeweging.
Standpunt van het openbaar ministerie
De procureur-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd,. De verdachte heeft steeds wisselende verklaringen afgelegd. Daarnaast blijkt uit het dossier dat de verklaringen van de verdachte en getuigen op elkaar zijn afgestemd. Dit maakt de verklaringen van de verdachte minder betrouwbaar, waardoor ook het noodweerverweer wordt aangetast. Van de verdachte mag worden verwacht dat hij zijn noodweerverweer op zijn minst aannemelijk maakt, maar dat heeft hij niet gedaan. De verklaring van de verdachte komt ook niet overeen met de forensische bevindingen over de schotbaan. De hoogte en schotrichting (10 graden licht naar beneden) maken dat de verdachte gestaan moet hebben en dus niet dat hij – zoals hij heeft verklaard – probeerde op te krabbelen en toen heeft geschoten. De verklaring van de verdachte komt voorts niet overeen met de camerabeelden, waarop is te zien dat een man (vermoedelijk de verdachte) bij de auto komt te staan, waarna het schot is gelost. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de verdachte niet weg kon gaan zonder te schieten. Omdat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte genoodzaakt was zichzelf te verdedigen wordt ook aan noodweerexces niet toegekomen. Van een hevige gemoedsopwelling is niet gebleken, aldus de procureur-generaal.
Wat is er gebeurd in de carwash?
Het Hof stelt vast dat in deze zaak veel onduidelijk is gebleven, maar dat op basis van het dossier de volgende feiten en omstandigheden kunnen worden vastgesteld.
De verdachte is met een vrouw (getuige [getuige 1]) in zijn truck naar de carwash van de tweelingbroers gereden. De verdachte is even bij de carwash gestopt, is vervolgens doorgereden en is bijna drie minuten later weer teruggekomen. Hij is toen uit zijn truck gestapt en de carwash in gelopen, waar de tweelingbroers aanwezig waren, alsook het latere slachtoffer [slachtoffer 3]. Iets meer dan één minuut later heeft de verdachte met zijn vuurwapen – dat hij die dag bij zich droeg – in de borst van het slachtoffer geschoten. Het slachtoffer is als gevolg hiervan overleden.
De verdachte is op enig moment tijdens het incident in de carwash gewond geraakt. Er zijn allerlei bloedsporen aangetroffen in de carwash. Het DNA van dit bloed bleek te matchen met het DNA van de verdachte. Uit de foto’s die zijn gemaakt toen de verdachte twee dagen later werd aangehouden, blijkt dat hij gewond was aan zijn hoofd.
Het slachtoffer heeft niet of nauwelijks gebloed; van hem is geen bloed aangetroffen in de carwash. [Belanghebbende 1], die het slachtoffer heeft gereanimeerd, had ook geen bloed op zijn kleding.
De tweelingbroers hebben steeds ontkend aanwezig te zijn geweest op het moment dat de verdachte op het slachtoffer heeft geschoten. Een van hen, [belanghebbende 2], is ter plaatse gehoord. Hij had toen wel bloed op zijn shirt. Hij verklaarde dat dit bloed van het slachtoffer was: “The blood was gushing in the air and that’s how it got on my shirt.” Gelet op het bovenstaande is dit een leugen geweest. Ook de andere tweelingbroer, [belanghebbende 3], heeft niet de waarheid verklaard over het bloed op zijn handen. Het Hof leidt hieruit af dat het dat het bloed op het shirt van een van de tweelingbroers naar alle waarschijnlijkheid afkomstig was van de verdachte.
Ongeveer twee minuten na het moment waarop het schot moet zijn gelost heeft [belanghebbende 3] de politie gebeld. Het meldkamergesprek met [blanghebbende 3] is uitgewerkt. Daaruit volgt dat [belanghebbende 3] na dit gesprek de lijn met de meldkamer kennelijk per ongeluk nog enkele minuten open heeft laten staan. Te horen is dat [belanghebbende 3] met iemand op de achtergrond praat en dat het gesprek gaat over het weghalen van vuurwapens (“My gun and move your gun”. “You move all the straps”).
Verder is naar oordeel van het Hof voldoende komen vast te staan dat een van de tweelingbroers op enig moment naar de truck van de verdachte is toegegaan en dat hij de sleutels van de truck heeft gepakt. Dit wordt zowel door de verdachte als door [getuige 1] verklaard en past ook bij de spraakberichten die zij naar elkaar via WhatsApp hebben gestuurd. [10]
Noodweersituatie?
Zoals gezegd kan het Hof onvoldoende vaststellen wat zich precies in de carwash heeft afgespeeld op het moment van schieten. Dat neemt niet weg dat er naar het oordeel van het Hof voldoende aanwijzingen zijn dat in de carwash sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte, zoals hij zelf verklaart. Het Hof leidt dat niet alleen af uit het feit dat zijn bloed op allerlei plekken in de carwash is aangetroffen en ook (naar alle waarschijnlijkheid) op het shirt van [belanghebbende 2]. Het Hof leidt dat ook af uit het feit dat de tweelingbroers kennelijk vuurwapens ter plaatse hadden, en uit het feit dat zij zichzelf op alle mogelijke manier buiten beeld probeerden te houden.
Het Hof gaat er dus vanuit dat er een aanval is geweest, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. De vraag is vervolgens of die verdediging ook voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De procureur-generaal heeft gesteld dat dit niet kan worden vastgesteld, en dat dus geen noodweer kan worden aangenomen. Het Hof concludeert echter dat evenmin kan worden vastgesteld dat dit – gezien de hiervoor genoemde omstandigheden die passen bij het door de verdachte geschetste noodweersituatie –
niethet geval is geweest. Het Hof is met de procureur-generaal van oordeel dat de verdachte veel wisselende verklaringen heeft afgelegd, en tot op de zitting in hoger beroep aan toe onduidelijk is geweest over wat er nu precies is gebeurd in die carwash. Er kunnen echter allerlei redenen zijn waarom in dit dossier zo weinig duidelijk is geworden. De onduidelijkheden in dit dossier zijn bovendien zeker niet alleen aan de verdachte te wijten.
Ook de tweelingbroers hebben op geen enkel moment verklaard over wat er zich tijdens het incident in de carwash daadwerkelijk heeft afgespeeld. Integendeel: zij hebben hun aanwezigheid daarbij steeds ontkend. Duidelijkheid kan ook niet worden gevonden in de verklaringen van andere getuigen, nu ook zij wisselend hebben verklaard of verklaringen hebben afgelegd die niet passen bij de rest van het dossier. Wat betreft de camerabeelden geldt dat deze bijzonder onduidelijk zijn en dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld wie er op de camerabeelden te zien zijn en wat zij aan het doen zijn. Of de verdachte op het moment van schieten – terwijl dat de aanvallers met zijn drieën waren en over wapens beschikten – ook andere manieren had gehad om zich te verdedigen, of bijvoorbeeld weg kon rennen, is dus simpelweg niet vast te stellen. Op grond van al het bovenstaande is het Hof van oordeel dat die onduidelijkheid in het voordeel van de verdachte moet worden uitgelegd. Dit betekent dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. De verdachte zal dan ook ter zake van het onder 1 van parketnummer 100.00448/22 ten laste gelegde worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 2 in de zaak met parketnummer 100.00340/18 en het onder 2 in de zaak met parketnummer 100.00448/22 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening en strafbaar gesteld in artikel 11 van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
telkens: overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening.
Het onder 3 in de zaak met parketnummer 100.00340/18 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, aanhef, onder d en C, van de Opiumlandsverordening 1960 en strafbaar gesteld in artikel 11, eerste lid, aanhef, onder a van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, van de Opiumlandsverordening 1960.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder dat is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten door de rechter worden opgelegd.
De verdachte heeft een vuurwapen in zijn huis en een vuurwapen in zijn auto voorhanden gehad. Vuurwapens en vuurwapengeweld vormen een groot probleem in Sint Maarten. Daarnaast heeft hij ongeveer 13 gram cocaïne aanwezig gehad.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij de strafoplegging wordt aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor vuurwapenbezit thuis en op straat als indicatie de oplegging van respectievelijk 9 maanden en 12 tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan een deel voorwaardelijk gegeven. Voor het aanwezig hebben van 5 tot 250 gram cocaïne wordt als indicatie gegeven een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk.
In het voordeel van de verdachte wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat het vuurwapen- en drugsbezit in zijn huis oude feiten zijn.
Het Hof is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt $ 12.513,92 aan materiële schade. De vordering van de benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.
Nu het Hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kan de benadeelde partij niet in zijn vordering worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op artikel 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luid(d)e ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht van 7 januari 2024 en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 in de zaak met parketnummer 100.00340/18 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 100.00340/18, en het onder 1 en 2 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 100.00448/22 heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder 1 in de zaak met 100.00448/22 bewezen verklaarde niet strafbaar en
ontslaat de verdachte ter zake daarvan van alle rechtsvervolging;
kwalificeert het overige bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het overige bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
26 maanden;
beveelt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte kosten voor zover die betrekking hebben op de vordering van de benadeelde partij, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter, mr. F.V.L.M. Wannyn en mr. E.G.C. Groenendaal, leden van het Hof, bijgestaan door mr. E.P. Versluis, (zittings)griffier, en op 4 maart 2025 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof op Bonaire met een directe beeld- en geluidsverbinding met het gerechtsgebouw in Sint Maarten.
De voorzitter, de jongste rechter en de uitspraakgriffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het doorgenummerde eindproces-verbaal van het Korps Politie Sint Maarten, Justitiële Divisie, Team Zware Criminaliteit/Wijkteam Stad d.d. 22 september 2018, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 191/JD/18.
2.Het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking woning i.v.m. vuurwapen d.d. 7 september 2018, p. 13 en de kennisgevingen van inbeslagneming op p. 9 en 10.
3.Het proces-verbaal van wegen en testen d.d. 8 september 2018, p. 21.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 september 2018, p. 29.
5.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Sint Maarten, Justitiële Divisie, Team Bestrijding Zware Criminaliteit d.d. 15 april 2023, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 250/JD/22 en de onderzoeksnaam “Hexia 22”.
6.Het proces-verbaal van bevindingen schietpartij [adres 2]d d.d. 17 augustus 2022, p. 4.
7.Het proces-verbaal van bevindingen lijkherkenning d.d. 19 augustus 2022, p. 19.
8.Het Forensic Autopsy Report opgemaakt door Dr. L. Althaus d.d. 2 september 2022, p. 403-404.
9.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 2 juni 2023, p. 548.
10.Het proces-verbaal uitwerking chat [getuige 1] (aanvullend stuk, p. 4/11).