ECLI:NL:OGHACMB:2025:65

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
H-15/24
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake poging moord met vorderingen benadeelde partijen

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd in Sint Maarten, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaar voor poging tot moord en andere strafbare feiten. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van een ander parketnummer en tegen de opgelegde straf. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep tegen de vrijspraak, maar heeft het vonnis van het Gerecht voor wat betreft de straf en de vorderingen van de benadeelde partijen vernietigd. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft vorderingen van benadeelde partijen toegewezen tot een totaalbedrag van NAf 44.240,-. De vorderingen betroffen zowel materiële als immateriële schade, waarbij het Hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, en er is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

Zaaknummer: H-15/24

Parketnummer: 100.00374/23 en 100.00095/22
Uitspraak: 4 maart 2025 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 28 februari 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in Sint Maarten.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft – kort gezegd – de verdachte bij zijn vonnis van het ten laste gelegde onder parketnummer 100.00095/22 vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair en 2 meer subsidiair van parketnummer 100.00374/23 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen gegeven over vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de vrijspraak van het ten laste gelegde onder parketnummer 100.00095/22. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 434 van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het Hof zal de verdachte in zoverre dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Al wat hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het vonnis waarvan beroep dat aan het oordeel van het Hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal en van wat door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Z.J. Bary, naar voren is gebracht. Voorts heeft het Hof kennisgenomen van wat door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in het kader van zijn vordering tot schadevergoeding naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en de daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel, en – in zoverre opnieuw recht doende – de vordering van deze benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van NAf 5.000,- aan materiële schade en $ 10.000,- aan immateriële schade, en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen ter hoogte van het toegewezen bedrag.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte integraal zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft zij een verweer gevoerd ten aanzien van de strafmaat en de vorderingen van de benadeelde partijen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, omdat het Hof zich daarmee verenigt, behoudens ten aanzien van strafoplegging en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , alsmede de in dat verband opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder dat is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten door de rechter worden opgelegd.
Het Gerecht heeft in het vonnis waarvan beroep het volgende overwogen:
Verdachte is in de avond van 17 op 18 augustus 2023 samen met medeverdachte [medeverdachte 1]richting de woning van zijn ex-vriendin [benadeelde partij 2] gereden. Zij hebben de auto ergens geparkeerd, zijn vervolgens via een pallet door de bosschages geklommen en zijn naar het huis van [benadeelde partij 2] gegaan. Verdachte is het huis binnengegaan en de slaapkamer ingegaan, alwaar [benadeelde partij 2], haar partner [benadeelde partij 1] en dochter op bed lagen te slapen. Verdachte is rechtstreeks op [benadeelde partij 1] afgelopen en is op een gruwelijke wijze op hem in gaan hakken/steken met een machete, terwijl [benadeelde partij 2] en zijn eigen dochter daarnaast lagen. Ook medeverdachte [medeverdachte 1] heeft vervolgens aan dit geweld deelgenomen door mee te gaan slaan/steken. Door het slaan/steken gericht op [benadeelde partij 1] heeft ook [benadeelde partij 2] een verwonding aan haar hand opgelopen. Dat [benadeelde partij 1] dit geweld heeft overleefd, is niet aan de verdachten te danken. [Benadeelde partij 1] liep forse verwondingen op, die blijkens de medische informatie de dood hadden kunnen veroorzaken. Met zijn handelen heeft verdachte op grove wijze de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] geschonden. Daarnaast heeft hij zich kennelijk niet bekommerd om het feit dat door zijn handelen ook zijn minderjarige kind een afschuwelijke ervaring heeft meegemaakt. Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en gevoelens van onrust, angst en onveiligheid gecreëerd. De eigen woning is immers bij uitstek een plek waar iemand zich veilig zou moeten voelen. Ook voor de samenleving is het een schokkend en zeer ernstig feit. Het Gerecht rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Het Hof verenigt zich met deze overwegingen, neemt deze over en vult deze als volgt aan:
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij de strafoplegging heeft het Hof aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor “moord” als indicatie de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren gegeven. Een strafverminderende omstandigheid is dat sprake is van een poging – en dus geen voltooide – moord. Hoewel ook een poging zware mishandeling bewezen is verklaard, beschouwt het Hof het geheel als één feitencomplex.
Het Hof is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Schadevergoeding
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt $ 8.610,- aan materiële schade en $ 10.000,- aan immateriële schade. De vordering van deze benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Hof genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade, bestaande uit gederfde inkomsten, overweegt het Hof als volgt. De benadeelde partij heeft gesteld dat hij in de periode na het geweld niet of slechts gedeeltelijk heeft kunnen werken en dat hij daardoor inkomsten is misgelopen. Uit de bij de vordering gevoegde loonstrook blijkt dat de benadeelde partij in de maand voor het gepleegde geweld NAf 2.583,02 heeft verdiend. Over de periode na het geweld heeft de benadeelde geen gegevens verstrekt. Nu het Hof er wel van uitgaat dat de benadeelde schade wegens gederfde inkomsten heeft geleden, maar niet de precieze hoogte daarvan kan vaststellen, wordt de schade geschat op NAf 5.000,-. De benadeelde partij heeft het meer gevorderde onvoldoende onderbouwd en zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het Hof dat de benadeelde partij door het gepleegde geweld lichamelijk letsel heeft opgelopen, waaronder een grote wond op zijn hoofd waardoor alleen nog bot zichtbaar was en meerdere diepe snijwonden op zijn rug, borst en arm. Een deel van dit letsel is blijvend. De benadeelde partij heeft aan zijn verwondingen grote littekens overgehouden. Ook is hij een deel van zijn duim en het gevoel aan enkele vingers verloren. Het Hof acht toewijzing van de gevorderde $ 10.000,- (omgerekend NAf 18.000,-) billijk.
De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden, zodat de vordering tot het bedrag van NAf 23.000,- toewijsbaar is.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt $ 1.800,- aan materiële schade en NAf 50.000,- aan immateriële schade. De vordering van de benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van $ 1.800,- (zijnde omgerekend NAf 3.240,-) aan materiële schade en NAf 30.000,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De voeging duurt van rechtswege voort in hoger beroep voor zover de vordering is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Hof genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade van $ 1.800,- (x 1,8 = NAf 3.240), bestaande uit de kosten van een bed ($ 800,-) en een bank ($ 1.000,-), overweegt het Hof dat uit de stukken in het dossier blijkt dat het bed was doorweekt met bloed en dat er een bloedspoor liep door de woonkamer. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen. De verdediging heeft deze schade niet (gemotiveerd) betwist. De vordering komt het Hof ook in zoverre niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het Hof als volgt. Dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte in haar persoon is aangetast, is voldoende onderbouwd en komt uit het dossier evident naar voren. Uit de brief van Mental Health Foundation van 6 februari 2024 blijkt bovendien dat de benadeelde sinds 11 september 2023 onder behandeling is van een psycholoog, vanwege ‘recent trauma’. Uit hetgeen de benadeelde partij ten grondslag heeft gelegd aan de vordering leidt het Hof af dat het feit een grote impact heeft gehad op haar en dat zij als gevolg hiervan ook geestelijke schade heeft opgelopen. Het Hof begroot de geleden immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van NAf 18.000,-. De benadeelde partij zal voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden, zodat de vordering tot het bedrag van NAf 21.240,- toewijsbaar is.
Hoofdelijk
De verdachte heeft het bewezen verklaarde samen met [medeverdacjte1] gepleegd. Zij zijn daarom hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die de benadeelde partijen hebben geleden.
Schadevergoedingsmaatregel
Het Hof ziet aanleiding bij de toegewezen bedragen een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Proceskosten
De proceskosten van de benadeelde partijen zullen ten laste van de verdachte worden gebracht. Tot op heden zijn die proceskosten begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:78 en 1:136, zoals deze luid(d)en ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep ten aanzien van parketnummer 100.00095/22.
vernietigt het vonnis van het Gerecht van 28 februari 2024 voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en de in dat verband opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
14 jaren;
beveelt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 23.000,-en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 23.000,-bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 150 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan het Land daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan het Land in zoverre komt te vervallen.
bepaalt dat indien en voor zover (een van) de mededader(s) van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij of het Land, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan het Land.
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 21.240,-en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 21.240,-bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 141 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan het Land daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan het Land in zoverre komt te vervallen;
bepaalt dat indien en voor zover (een van) de mededader(s) van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij of het Land, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan het Land;
bevestigt het vonnis van het Gerecht voor het overige met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter, mr. F.V.L.M. Wannyn en mr. P.P.C.M. Waarts, leden van het Hof, bijgestaan door mr. E.P. Versluis, (zittings)griffier, en op 4 maart 2025 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof op Bonaire met een directe beeld- en geluidsverbinding met het gerechtsgebouw in Sint Maarten.