ECLI:NL:OGHACMB:2025:58

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
SXM2023H00127
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van nalatenschappen en onroerende zaken in Sint Maarten met betrekking tot erfgenamen

Deze zaak betreft de verdeling van twee nalatenschappen, specifiek twee onroerende zaken in Sint Maarten. De appellanten, die handelen in hun hoedanigheid als erfgenamen, hebben gevorderd dat het Gerecht de verdeling vaststelt op de door hen voorgestelde wijze. In eerste aanleg heeft het Gerecht de vorderingen van de appellanten toegewezen en de proceskosten gecompenseerd. Echter, het Hof vernietigt het vonnis van het Gerecht omdat de omschrijving van de betrokken percelen niet correct was. De appellanten hebben in hoger beroep hun eis gewijzigd en het Hof heeft geoordeeld dat de eiswijziging niet in strijd is met de goede procesorde. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdeling van de onroerende zaken moet plaatsvinden, waarbij de belangen van alle partijen in acht worden genomen. De vordering van de appellanten is toegewezen, en de verdeling van de onroerende zaken is als volgt vastgesteld: perceel 219/2002 wordt toebedeeld aan de appellanten gezamenlijk, en perceel 143/2004 wordt toebedeeld aan de appellanten en de geïntimeerde, ieder voor de helft. De proceskosten worden in beide instanties gecompenseerd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: SXM202201429 en SXM2023H00127
Uitspraak: 19 maart 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:

1. [de curator],

handelende in zijn hoedanigheid van curator van
[appellant 1],

2. [appellant 2],

3. [appellant 3],

4. [appellant 4],

die allen wonen in [woonplaats A],
in eerste aanleg eisers,
thans appellanten,
gemachtigde: R.E. Duncan,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats B],
in eerste aanleg gedaagde,
thans geïntimeerde,
niet in rechte verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als [appellanten] (appellanten, individueel ook te noemen [appellant 1], [appellant 2], [appellant 3] en [appellant 4]) respectievelijk [geïntimeerde] (geïntimeerde, ook wel te noemen [geïntimeerde]).

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de verdeling van een tweetal nalatenschappen, in het bijzonder een tweetal daarin aanwezige onroerende zaken in Sint Maarten. [appellanten] hebben gevorderd dat het Gerecht bepaalt dat die verdeling moet plaats vinden op de door hen voorgestelde wijze.
1.2
Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (verder: het Gerecht) heeft de vorderingen van [appellanten] toegewezen en de proceskosten gecompenseerd.
1.3
Het Hof zal het vonnis van het Gerecht vernietigen omdat daarin niet de juiste omschrijving van de in dit geding betrokken percelen is opgenomen. De vorderingen worden vervolgens met verbeterde omschrijving van die percelen toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom zo geoordeeld wordt.
2.
Het verloop van de procedure
2.1
Bij op 21 september 2023 ingekomen akte van appel zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 5 september 2023 uitgesproken vonnis van het Gerecht.
2.2
Bij op dezelfde dag ingekomen memorie van grieven hebben [appellanten] één grief aangevoerd tegen het vonnis van het Gerecht. Ook hebben zij de eis gewijzigd. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigt en alsnog de vordering van [appellanten], zoals gewijzigd, toewijst, kosten rechtens.
2.3 [
geïntimeerde] heeft, hoewel behoorlijk opgeroepen, geen memorie van antwoord, pleitnota of enig ander stuk ingediend.
2.4
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Tot de nalatenschap van [erflater 1] en [erflater 2] behoorden een tweetal percelen in Sint Maarten. Hun erfgenamen waren [erfgenaam 1] en [erfgenaam 2]. Deze zijn beiden overleden. De twee genoemde percelen maken deel uit van de onverdeelde boedel van hun beider nalatenschappen.
3.2 [
erfgenaam 1], heeft als erfgenamen achtergelaten haar kinderen: [appellant 1], [appellant 2] en [appellant 4]. [appellant 1] wordt in rechte vertegenwoordigd door [de curator]. Hij is bij beschikking van 25 oktober 2021 van het Gerecht benoemd als haar curator.
3.3 [
erfgenaam 2] heeft als erfgenamen achtergelaten haar kinderen: [appellant 3] en [betrokkene]. [erfgenaam 2] heeft bij uiterste wilsbeschikking haar aandeel in de onverdeelde boedel aan haar kinderen nagelaten. Door het overlijden van [betrokkene] is in zijn plaats getreden zijn echtgenote [geïntimeerde]. Zij is dus samen met [appellant 3] gerechtigd tot de onverdeelde nalatenschap van [erfgenaam 2].
3.4
De twee percelen in kwestie zijn gelegen te [plaats 1] en kadastraal omschreven in meetbrief SXM 001/1973 en vervolgens, na splitsing, uiteengezet in CDS 219/2002 en CDS 143/2004.
3.5
Op 16 augustus 2022 is een overeenkomst gesloten tussen de erven van [erfgenaam 1] ([appellant 1], [appellant 2] en [appellant 4]) en [appellant 3] (erfgename van [erfgenaam 2]). Daarbij is perceel 143/2004 toegedeeld aan [appellant 3] en wijlen [betrokkene (in wiens plaats [geïntimeerde] is getreden). Perceel 219/2002 is daarbij toegedeeld aan de erven van [erfgenaam 1].
De wijziging van eis
3.6
In het gecorrigeerde inleidend verzoekschrift hebben [appellanten] gevorderd:
- aan hen gezamenlijk toe te delen het perceel 219/20
12 (bedoeld zal zijn, zoals het Gerecht ook heeft geconstateerd: 219/20
2);
- aan [geïntimeerde] toe te delen perceel 143/2004.
3.7
Het Gerecht heeft aldus beslist.
3.8 [
appellanten] hebben hun eis in hoger beroep (in de memorie van grieven) gewijzigd en wel in deze zin dat:
- perceel 219/20
12 (bedoeld zal zijn: 219/20
2) wordt toebedeeld aan [appellant 1], [appellant 2] en [appellant 4] gezamenlijk;
- perceel 143/2004 wordt toebedeeld, ieder voor de helft, aan [erfgenaam 1] (de zuidelijke helft) en [geïntimeerde] (de noordelijke helft).
3.9
Deze eiswijziging is niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Zij is bovendien met de betekening van de memorie van grieven op juiste wijze ter kennis gebracht van [geïntimeerde]. Daarom zal geoordeeld worden over de eis, zoals gewijzigd.
De verdeling
3.1
Uitgangspunt is dat ieder der deelgenoten in een gemeenschap het recht heeft verdeling van het gemeenschappelijk goed te vorderen (art. 3:178 lid 1 BW). Indien de deelgenoten over de wijze van verdeling geen overeenstemming bereiken gelast de rechter die verdeling op vordering van de meest gerede partij of stelt hij deze zelf vast. Daarbij moet de rechter naar billijkheid rekening houden met de belangen van partijen en met het algemeen belang (art. 3:185 lid 1 BW).
3.11
Voldoende onderbouwd is dat aan [geïntimeerde] (meermalen) verzocht is haar medewerking te verlenen aan de verdeling van de tussen partijen bestaande onverdeeldheid (de twee percelen in kwestie), maar dat [geïntimeerde] daaraan niet heeft meegewerkt. Dat blijkt uit de overgelegde oproepen in en buiten rechte aan haar adres en de afwezigheid van enige reactie van [geïntimeerde] in of buiten rechte. [appellanten] hebben daarom een gerechtvaardigd belang bij hun vordering.
3.12
Hun vordering strijdt niet met het algemeen belang omdat slechts de particuliere belangen van alle erfgenamen daarbij zijn betrokken. Aan de belangen van [geïntimeerde] is bovendien voldoende tegemoetgekomen doordat verzocht wordt een verdeling te gelasten waarbij aan [geïntimeerde] wordt toegedeeld de helft van het perceel waarop zij samen met [appellant 3] recht heeft.
Slotsom
3.13
Toewijzing van de vordering is ongegrond noch onrechtmatig. Deze is evenmin in strijd met de openbare orde.
3.14
Ter wille van de duidelijkheid zal het vonnis van het Gerecht vernietigd worden, ook op die onderdelen daarvan die in hoger beroep niet aan de orde gesteld zijn. Die onderdelen worden in het dictum van dit vonnis overgenomen.
3.15
De proceskosten worden ook in hoger beroep gecompenseerd (art. 60 Rv) omdat van partijen [appellant 3](een van de appellanten) en [geïntimeerde] (geïntimeerde) tot elkaar staan als zus en aanverwant van haar broer (wijlen [betrokkene]).
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis van 5 september 2023 en doet als volgt opnieuw recht:
beveelt partijen over te gaan tot scheiding en deling van de nalatenschappen waarin zij gerechtigd zijn en de verdeling daarvan als volgt vast te stellen:
aan appellanten [appellant 1], [appellant 2] en [appellant 3], gezamenlijk, wordt toebedeeld de onroerende zaak kadastraal omschreven in meetbrief nummer 219/2002, met bepaling dat deze zaak verkocht wordt en de netto-opbrengst van de verkoop - in gelijke delen - onder deze deelgerechtigden wordt verdeeld;
aan appellante [appellant 3] en geïntimeerde [geïntimeerde], gezamenlijk en ieder voor de helft, wordt toebedeeld de onroerende zaak kadastraal omschreven in meetbrief nummer 143/2004, met dien verstande dat de noordelijke helft aan [geïntimeerde] wordt toebedeeld en de zuidelijke helft aan [appellant 3] wordt toebedeeld;
bepaalt op de voet van de artikelen 3:300 en 301 BW dat dit vonnis dezelfde kracht zal hebben als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is en in de daarvoor bestemde registers zal worden ingeschreven;
bepaalt dat ieder van de deelgerechtigden voor zijn/haar aandeel aansprakelijk en gehouden zal zijn voor de betaling van de kosten van de scheiding en deling en inschrijving van de toebedeelde zaken;
compenseert de proceskosten in beide instanties, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst of het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, W.P.M. ter Berg en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 19 maart 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.