ECLI:NL:OGHACMB:2025:56

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
SXM2023H00065
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ontvankelijkheid na overlijden procespartij in civiele procedure

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de eiseres, Alegria Operations N.V., in hoger beroep na het overlijden van een procespartij, [geïntimeerde 1]. De eiseres had een vordering ingesteld tegen [geïntimeerde 1] voor betaling van geldbedragen in verband met het beheer van een gebouw in Sint Maarten. Het Gerecht in eerste aanleg verklaarde Alegria niet-ontvankelijk, omdat zij redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van het overlijden van [geïntimeerde 1] voordat zij haar vordering indiende. Alegria betwistte deze niet-ontvankelijkheid en stelde dat zij pas na het indienen van haar verzoekschrift op de hoogte was geraakt van het overlijden, toen het bewijs van overlijden werd overgelegd tijdens een rolzitting. Het Hof oordeelde dat Alegria ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, omdat er geen concrete aanwijzingen waren voor het overlijden en het niet redelijk was om van haar te verwachten dat zij in buitenlandse registers navraag deed. Het Hof vernietigde het vonnis van het Gerecht en wees de vorderingen van Alegria toe, waarbij de erven van [geïntimeerde 1] en de executeur [geïntimeerde 2] in de kosten van de procedure werden veroordeeld.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: SXM201800743 en SXM2023H00065
Uitspraak: 19 maart 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
Alegria Operations N.V.,
gevestigd in Sint Maarten
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. E.F. Keuning,
tegen

1. [geïntimeerde 1],

bij leven wonende in [woonplaats],
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,

2. [geïntimeerde 2]

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,

3. de gezamenlijke erfgenamen van [geïntimeerde 1], te weten:

a. [geïntimeerde 3],
b. [geïntimeerde 4],
c. [geïntimeerde 5],
allen wonende in [woonplaats],
geïntimeerden,
niet in rechte verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als Alegria respectievelijk gezamenlijk als geïntimeerden en individueel als [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en de erven [geïntimeerde 1].

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de voortzetting van een procedure na het overlijden van een procespartij. Alegria heeft gevorderd dat het Gerecht [geïntimeerde 1], die voor aanvang van de procedure bleek te zijn overleden, veroordeelt tot betaling van meerdere geldbedragen.
1.2
Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (verder: het Gerecht) heeft Alegria niet-ontvankelijk verklaard in die vorderingen.
1.3
Het Hof zal het vonnis van het Gerecht vernietigen en alsnog de vorderingen van Alegria tegen [geïntimeerde 2] (in diens hoedanigheid van executeur) en de erven [geïntimeerde 1] toewijzen. Hierna wordt uitgelegd waarom zo geoordeeld wordt.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 26 juni 2023 ingekomen akte van appel is Alegria in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 16 mei 2023 uitgesproken vonnis van het Gerecht.
2.2
Bij op 7 augustus 2023 ingekomen memorie van grieven (met producties) heeft Alegria één grief aangevoerd tegen het vonnis van het Gerecht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigt en Alegria alsnog ontvankelijk verklaart in haar vordering met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van de procedure.
2.3
Geïntimeerden hebben, hoewel behoorlijk opgeroepen, geen memorie van antwoord, pleitnota of enig ander stuk ingediend.
2.4
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Alegria exploiteert het gebouw dat bekend staat als Building A in het resort Alegria in Beacon Hill in Sint Maarten. Het gebouw bestaat uit twintig appartementen, ontstaan door splitsing van de erfpacht.
3.2 [
geïntimeerde 1] heeft, in 2009, een van de appartementen gekocht. Zij is overleden op [overlijdensdatum] 2018.
3.3
Alegria heeft op 30 mei 2018 het inleidend verzoekschrift in deze zaak ingediend. Dat was gericht tegen [geïntimeerde 1] als gedaagde. De zaak diende voor het eerst op de rolzitting van 16 oktober 2018. Op die zitting is aan het Gerecht overgelegd de akte van overlijden van [geïntimeerde 1].
De vordering van Alegria en de beslissing van het Gerecht
3.3
Alegria stelt in het inleidend verzoekschrift dat [geïntimeerde 1] aan haar, als exploitant, bedragen verschuldigd is in verband met het beheer van Building A. Zij vordert veroordeling van [geïntimeerde 1] tot betaling van die bedragen.
3.4
Het Gerecht heeft Alegria niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Daartoe is overwogen dat Alegria redelijkerwijs al voorafgaande aan de indiening van het verzoekschrift ervan op de hoogte had kunnen zijn dat [geïntimeerde 1] was overleden. De erfgenamen van [geïntimeerde 1] zijn niet in het geding verschenen. Aan een belangenafweging komt het Gerecht op deze gronden niet toe.
De grief van Alegria
3.5
Alegria betwist dat zij verplicht was, voorafgaand aan de indiening van haar verzoekschrift, in buitenlandse registers (in dit geval: Trinidad en Tobago) te onderzoeken of [geïntimeerde 1] nog in leven was. Zij had daartoe ook geen concrete aanleiding omdat het energieverbruik in het appartement van [geïntimeerde 1] (ondanks haar, later gebleken, overlijden) doorging, Alegria ook de andere gerechtigden in Building A heeft aangesproken, die andere gerechtigden werden vertegenwoordigd door advocaten en deze advocaten, samen met enkele gerechtigden, het woord leken te voeren namens alle eigenaren.
De procespartijen in hoger beroep
3.6
Het vonnis waarvan beroep is gewezen tegen [geïntimeerde 1]. Het hoger beroep kan, nu [geïntimeerde 1] is overleden, daarom uitsluitend worden ingesteld tegen haar rechtsopvolgers, niet tegen [geïntimeerde 1] zelf. Voor zover het hoger beroep is ingesteld tegen [geïntimeerde 1] is Alegria daarin dus niet-ontvankelijk. Voor een ander oordeel is geen reden omdat Alegria ten tijde van het instellen van het hoger beroep bekend was met het overlijden van [geïntimeerde 1].
3.7
De gezamenlijke erfgenamen van een overledene kunnen worden opgeroepen aan het adres van de executeur van de nalatenschap (artikel 5, aanhef en onder 6º, sub b, Rv). Voldoende onderbouwd is (met de bij memorie van grieven overgelegde productie 3) dat [geïntimeerde 2] executeur is. Blijkens het exploot van 31 augustus 2023 is hij correct opgeroepen voor deze appelprocedure. In het tegen hem ingestelde hoger beroep is Alegria dus ontvankelijk.
3.8
In plaats van of naast de gezamenlijke erfgenamen kunnen ook de individuele erfgenamen in rechte worden betrokken. Dat heeft Alegria gedaan door ook de (individuele) erven te doen oproepen bij exploot van 31 augustus 2023. Ook in het tegen hen ingestelde hoger beroep is Alegria dus ontvankelijk.
De processuele gevolgen van het overlijden van [geïntimeerde 1]
3.9 [
geïntimeerde 1] was al overleden ([overlijdensdatum]) toen de zaak tegen haar door Alegria aanhangig werd gemaakt met het op 30 mei 2018 ingediende inleidend verzoekschrift.
3.1
Uitgangspunt is dat een overledene niet op eigen naam in rechte betrokken kan worden. Een eventuele vordering op de overledene dient aanhangig gemaakt te worden tegen de rechtsopvolgers. In dit geval dus: tegen de erven en/of de executeur. In een desondanks tegen de overledene zelf aanhangig gemaakte vordering dient de eisende partij dan ook in beginsel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.11
Alegria stelt dat zij ten tijde van het aanhangig maken van de zaak bij de eerste rechter op 30 mei 2018 niet wist of redelijkerwijs kon weten van het, eerdere, overlijden van [geïntimeerde 1] (op [overlijdensdatum]) en daarmee pas bekend geraakt is tijdens het geding, te weten op de rolzitting van 16 oktober 2018.
3.12
De vraag is of in de door Alegria gestelde situatie ruimte bestond voor schorsing van het geding om haar de gelegenheid te geven de erven op te roepen tot overname ervan.
3.13
Voor situaties waarin na het aanhangig maken van de zaak in hoger beroep bleek dat de wederpartij in de vorige instantie inmiddels was overleden of niet meer bestond is vaste jurisprudentie dat het instellen van een rechtsmiddel tegen een verkeerde (rechts)persoon niet leidt tot niet-ontvankelijkheid als degene die het rechtsmiddel instelt niet weet en redelijkerwijs niet hoeft te weten dat zich bij de wederpartij een verandering van hoedanigheid of een rechtsovergang heeft voorgedaan. Het door Alegria genoemde arrest van Hof Den Bosch bouwt voort op deze vaste jurisprudentie. Hiermee strookt dat, als appellant wél op de hoogte was of redelijkerwijs had behoren te zijn van de wijziging, geen plaats is voor een uitzondering op de hoofdregel.
3.14
De achterliggende gedachte bij de hoofdregel is dat de werkelijk belanghebbende als partij aan het geding moet deelnemen, opdat deze niet wordt gebonden aan een beslissing waarop hij geen invloed heeft kunnen uitoefenen. Als een procespartij niet meer bestaat, is de gedachte dat geen vonnis wordt gewezen ten gunste van of juist tegen een niet-bestaande (rechts)persoon en daarmee over een rechtsverhouding die niet meer bestaat.
3.15
Deze achterliggende gedachte geldt ook in het geval in eerste aanleg een rechtsvordering wordt ingesteld tegen de verkeerde partij, zoals hier: tegen de overledene in plaats van de (gezamenlijke) erfgenamen. Dat pleit ervoor, naar analogie, de ruimte die in de jurisprudentie is aanvaard in situaties waarin van een schorsingsoorzaak is gebleken nadat de zaak in hoger beroep aanhangig was gemaakt, ook te gebruiken in gevallen waarin een schorsingsoorzaak voorafgaand aan het aanhangig maken van de zaak in eerste aanleg is opgekomen, maar daarvan pas na het aanhangig maken van de zaak is gebleken.
3.16
Verder redenerend betekent dit dat moet komen vast te staan dat Alegria op 30 mei 2018 niet wist of redelijkerwijs kon weten dat [geïntimeerde 1] (al) op [overlijdensdatum] was overleden.
3.17
Alegria heeft gesteld dat zij pas op 16 oktober 2018 op de hoogte is geraakt van het overlijden van [geïntimeerde 1] omdat toen, op de rolzitting, door de advocaat van de andere appartementseigenaren tegen wie Alegria een zaak aanhangig had gemaakt, een bewijs van overlijden van [geïntimeerde 1] werd overgelegd. Uit niets blijkt dat Alegria niettemin eerder wist van dat overlijden.
3.18
Volgens het Gerecht had Alegria daarvan echter redelijkerwijs wel kunnen weten. Volgens het Gerecht was Alegria ermee bekend dat [geïntimeerde 1] woonde in [woonplaats] en had zij eenvoudigweg de registers van de burgerlijke stand daar kunnen raadplegen voordat zij het inleidend verzoekschrift indiende.
3.19
In het Procesreglement voor Civiele Zaken van het Hof (verder: het Procesreglement) is (in artikel 8) bepaald dat een partij bij een inleidend verzoekschrift niet slechts de daarbij behorende producties moet overleggen ‘
maar ook zoveel mogelijk een uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens onderscheidenlijk het bevolkingsregister dan wel het handelsregister waaruit blijkt op welk adres de wederpartijen en de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden zijn ingeschreven of geregistreerd.’
3.2
Uit de redactie van deze bepaling en de daarin gebruikte bewoordingen (‘basisadministratie persoonsgegevens’ en ‘het bevolkingsregister’) blijkt dat niet bedoeld is aan een verzoeker de eis te stellen navraag te doen in die registers buiten het Koninkrijk, in het midden gelaten of het voorschrift zich beperkt tot de regio binnen het Koninkrijk waar de procedure wordt gevoerd. Voor deze beperking pleit ook dat partijen en hun advocaten over het algemeen de weg naar deze registers vrij eenvoudig weten te vinden en daaruit ook vrij eenvoudig inlichtingen kunnen verkrijgen. Een verzoek om het verkrijgen van een uittreksel gekoppeld aan betaling daarvoor volstaat daartoe meestal.
3.21
Het raadplegen van buitenlandse registers is in het algemeen lastiger. Alegria heeft gesteld dat van een openbaar, door derden te raadplegen, register in Trinidad en Tobago geen sprake is, dat de instantie die van een overlijden kennis heeft het Probate Court is, maar dat Alegria een advocaat in Trinidad en Tobago had moeten inschakelen om bij de ene of de andere instantie informatie in te winnen. Daarbij komt, zo stelt Alegria, dat zij geen enkele concrete aanleiding had te vermoeden dat [geïntimeerde 1] was overleden. Het energiegebruik van haar appartement was namelijk na 8 februari 2018 voortgezet.
3.22
Het Procesreglement legt vast wat gebruikelijk is: navraag in Koninkrijksregisters of wellicht regionale registers. Het sluit niet uit dat, onder omstandigheden, navraag in buitenlandse registers gevergd kan worden, maar op dat punt snijden dan de argumenten van Alegria hout: zij had, op de dag van indiening van het inleidend verzoekschrift, geen concrete aanleiding voor het vermoeden dat [geïntimeerde 1] was overleden en het inwinnen van informatie in de woonplaats van [geïntimeerde 1] ([woonplaats]) vergde inzet van een lokale advocaat en bracht dus kosten mee. Op grond daarvan kon redelijkerwijs niet van haar verwacht worden dat zij voorafgaand aan 30 mei 2018 in Trinidad en Tobago controleerde of [geïntimeerde 1] nog in leven was. Gevolg daarvan is dat Alegria ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het vonnis waarvan beroep wordt daarom vernietigd.
De inhoudelijke beoordeling
3.23
De hoofdregel bij vernietiging van een eindvonnis is dat de appelrechter de zaak zelf afdoet. Een bijzondere reden om dat nu niet te doen ontbreekt. De erven [geïntimeerde 1] zijn in dit geding op de juiste wijze opgeroepen. Op grond daarvan mag worden aangenomen dat zij in de gelegenheid zijn geweest verweer te voeren, niet slechts op het punt van de door het Gerecht uitgesproken niet-ontvankelijkheid, maar ook ten aanzien van de door Alegria ingestelde vordering, zoals vastgelegd in het inleidend verzoekschrift.
3.24
De vordering van Alegria is voldoende onderbouwd. Zij is ongegrond noch onrechtmatig en evenmin in strijd met regels van openbare orde. Zij kan daarom worden toegewezen zoals hierna vermeld.
Slotsom
3.25
De grief is gegrond. Het vonnis van het Gerecht wordt vernietigd. De erven en [geïntimeerde 2] in diens hoedanigheid van executeur worden als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. Die kosten worden begroot op (in NAf):
eerste aanleg
- verschotten 1.757,65 (griffierecht 300, conservatoir beslag 1.217,15, betekening beslag 240,50);
- salaris gemachtigde 3.750,- (3 punten tarief 5 à 1.250,- per punt);
hoger beroep
- verschotten 2.498,- (griffierecht 1.500,- en 4 exploten van oproeping à 249,50; het exploot van oproeping van [geïntimeerde 1] blijf voor rekening van Alegria);
- salaris gemachtigde 4.000,- (2 punten tarief 5 à 2.000,- per punt).
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verklaart Alegria niet-ontvankelijk voor zover het hoger beroep is ingesteld tegen [geïntimeerde 1];
vernietigt het vonnis van 5 september 2023 en doet als volgt opnieuw recht:
veroordeelt de erven [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in diens hoedanigheid van executeur om
a. aan Alegria te betalen US$ 27.106,65 wegens door [geïntimeerde 1] genoten nutsvoorzieningen (utilities) en onderhoudsdiensten (maintenance) in de periode van 15 september 2014 tot 30 mei 2018;
b. aan Alegria maandelijks te betalen een vergoeding ter zake de nutsvoorzieningen (utilities) die de erven vanaf 30 mei 2018 middels levering daarvan door verzoekster hebben genoten en zullen genieten, waarbij het elektriciteitsverbruik wordt gebaseerd op de werkelijke afname van de erven tegen de geldende GEBE tarieven, te vermeerderen met 20% voor het gebruik van de door verzoekster beschikbaar gestelde infrastructuur, en voor het water een flat fee van US$ 120,- wordt gerekend, en deze vergoeding telkens binnen veertien (14) dagen na factuurdatum tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Alegria te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van de dag volgende op het verstrijken van de hiervoor genoemde betalingstermijn tot aan de dag der algehele voldoening;
c. aan Alegria maandelijks te betalen een vergoeding ter zake de onderhoudsdiensten (maintenance services) die de erven vanaf 30 mei 2018 middels levering daarvan door verzoekster hebben genoten en zullen genieten ter hoogte van US$ 965,53, zijnde US$ 0,55 x de oppervlakte van de unit van gedaagde in square foot, en deze vergoeding telkens binnen veertien (14) dagen na factuurdatum tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Alegria te voldoen, onder bepaling dat de wettelijke rente daarover verschuldigd zal zijn met ingang van de dag volgende op het verstrijken van de hiervoor genoemde betalingstermijn tot aan de dag der algehele voldoening;
d. aan Alegria te betalen U$ 5,083.92 ter zake de door verzoekster ten behoeve van Building A en dus mede ten behoeve van de erven, beschikbaar gestelde installaties (equipment usage fee), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2018 tot en met de dag der algehele voldoening;
e. aan Alegria te betalen U$ 3,093.18 ter zake de door Alegria ten behoeve van Building A en dus mede ten behoeve van de erven, verricht eenmalig groot onderhoud aan de bestaande installaties (one time fee), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2018 tot en met de dag der algehele voldoening;
f. aan Alegria te betalen US$ 5.292,56 ter zake buitengerechtelijke kosten, onder bepaling dat de wettelijke rente daarover verschuldigd zal zijn met ingang van veertien (14) dagen na heden tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de erven en [geïntimeerde 2] in diens hoedanigheid van executeur ook in de kosten van de procedure en begroot die kosten op:
- eerste aanleg: NAf 1.757,65 voor verschotten en NAf 3.750,- voor salaris gemachtigde;
- hoger beroep: NAf 2.498,- voor verschotten en NAf 4.000,- voor salaris gemachtigde,
deze bedragen vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, W.P.M. ter Berg en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 19 maart 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.