ECLI:NL:OGHACMB:2025:53

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
CUR2023H00220
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkeersongeval en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een verkeersongeval waarbij de appellant, als bestuurder van zijn auto, betrokken was bij een aanrijding met een ander voertuig. De appellant heeft letsel opgelopen en heeft de verzekeraar van het andere voertuig, The New India Assurance Company Ltd, aangesproken voor schadevergoeding. In eerste aanleg heeft het Gerecht in Curaçao de vordering van de appellant toegewezen tot een bedrag van NAf 5.500,-, terwijl de reconventionele vordering van New India is toegewezen tot NAf 16.000,-. De appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij hij vier grieven heeft ingediend. Het Hof heeft de vonnissen van het Gerecht vernietigd voor zover het de toewijzing van NAf 5.500,- aan de appellant betreft en in plaats daarvan NAf 11.500,- toegewezen. Het Hof heeft geoordeeld dat de appellant in belangrijke mate arbeidsongeschikt is geweest als gevolg van het ongeval, maar dat de blijvende arbeidsongeschiktheid niet voldoende is aangetoond. De immateriële schadevergoeding is verhoogd naar NAf 10.000,-. De kosten van de procedure zijn voor de appellant vastgesteld op NAf 365,55 aan verschotten en NAf 3.750,- aan salaris gemachtigde.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: CUR202201907 en CUR2023H00220
Uitspraak: 25 februari 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[appellant],
die woont in [woonplaats],
in eerste aanleg eiser in conventie, gedaagde in reconventie,
thans appellant,
gemachtigde: mr. A.V.G. Rooijer,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
The New India Assurance Company Ltd,
met als lokale general agent Seguros Muskus N.V.,
die is gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. A.C. van Hoof en E.G.I. van der Plank.
Partijen worden hierna aangeduid als [appellant] respectievelijk New India.

1.De zaak in het kort

1.1 [
appellant] is als bestuurder van zijn auto betrokken geweest bij een aanrijding met een ander voertuig. Daarbij is door hem letsel opgelopen. New India, de verzekeraar van het andere voertuig, is door hem aangesproken tot vergoeding van de schade. New India van haar kant heeft terugbetaling gevorderd van uitgekeerde voorschotbedragen.
1.2
Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: het Gerecht) heeft de (conventionele) vordering van [appellant] toegewezen tot een bedrag van NAf 5.500,-. De reconventionele vordering van New India is toegewezen tot een bedrag van
NAf 16.000,-.
1.3
Het Hof zal de door het Gerecht gewezen vonnissen vernietigen, maar uitsluitend voor zover daarbij in conventie aan [appellant] is toegewezen een bedrag van NAf 5.500,-. In plaats daarvan wordt NAf 11.500,- toegewezen. Voor het overige worden de gewezen vonnissen bevestigd. Hierna wordt uitgelegd waarom zo geoordeeld wordt.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 31 juli 2023 ingekomen akte van appel is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 19 juni 2023 uitgesproken eindvonnis, zoals hersteld bij vonnis van 18 juli 2023, en de gewezen tussenvonnissen van 21 maart 2022 en 17 oktober 2022 van het Gerecht.
2.2
Bij (per mail) op 4 september 2023 ingekomen memorie van grieven heeft [appellant] vier grieven aangevoerd tegen de vonnissen waarvan beroep. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof deze vernietigt en alsnog de vorderingen van [appellant] toewijst en die van New India afwijst.
2.3
New India heeft (per mail) op 3 januari 2024 een memorie van antwoord ingediend. Haar conclusie strekt ertoe het gewezen eindvonnis te bevestigen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van beide instanties.
2.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend. Door [appellant] zijn daarbij nog twee producties overgelegd, welke vooraf aan de wederpartij zijn toegezonden. Ook New India heeft daarbij nog een, vooraf aan de wederpartij toegezonden, productie overgelegd.
2.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Kosteloos procederen
3.1 [
appellant] heeft verzocht in hoger beroep kosteloos te mogen procederen. Uit het overgelegde bewijs van onvermogen blijkt genoegzaam van het onvermogen van [appellant] om de proceskosten te dragen. Het verzoek wordt daarom toegewezen.
De feiten
3.2
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.3
Op 25 augustus 2017 vond bij Grote Berg in Curaçao een aanrijding plaats tussen een auto, bestuurd door [appellant], en een auto die was verzekerd bij New India.
3.4
Na het ongeval is [appellant] onderzocht door huisarts H. van der Huls. Deze heeft New India bericht dat [appellant] door de aanrijding schouderletsel (rechts) had opgelopen.
3.5
De verzekeringsarts dr. S. Cabenda heeft [appellant] op 28 september 2017 onderzocht en een forse beperking van de rechterschouderfuncties geconstateerd. Ook schreef hij: “
De heer [appellant] kan met zijn schouderletsel geen armbelastende activiteiten uitvoeren. Hij kan zijn beroep als timmerman voorlopig niet uitvoeren, daar hij niet boven schouderhoogte kan werken en ook niet kan tillen, duwen, klimmen etc”. Hij heeft [appellant] doorverwezen naar een medisch specialist.
3.6
Dr. Ramrattan heeft op 7 mei 2018 aan de advocaat van [appellant] als volgt geantwoord op door deze aan hem gestelde vragen:
"(…)
Ad 4
Gezien het feit dat patient rechts dominant is en zijn beroep van timmerman, waarbij ook bovenhands gewerkt wordt, met gereedschappen en er regelmatig ook getild
dient te worden, is mijn verwachting dat een beoordeling van de arbeidsgeschiktheid door een arbo-arts zal resulteren in een vooralsnog gehele arbeidsongeschiktheid.
(…)"
3.7
Op 17 april 2019 schrijft dr Ramrattan aan een collega:
“(…)
I am hereby referring to you [appellant], born on 04-08-1970. He has a partiel full thickness supraspinatus tendon rupture of his right shoulder, is a carpenter and is unable to work because of his shoulder complaints.(…)”
3.8
Op 14 juni 2019 is [appellant] aan zijn rechterschouder geopereerd in Columbia. Na de terugkeer van [appellant] op Curaçao op 22 juni 2019 heeft hij vanaf 30 juli 2019 fysiotherapeutische behandelingen gehad.
3.9 [
betrokkene] heeft een tweetal verklaring met het briefhoofd van Totaal Fast Bouw BV ondertekend met de volgende inhoud:
a. ongedateerd
"(…)
Ku e karta aki mi kier notifika boso ku [appellant] ID:1970080402 ta traha serka nos komo Timmerman I tin un sueldo di 150,- naf pa dia di kual esaki ta 1500,- pa quensena.
I mi kier informa boso ku actualmente e no ta trahando debi na un aksidente ku a
tuma loga [appellant] ta ausente for di dia 28/8/2017.
(…)"
b. verklaring van 17 januari 2023:

Ami (…) kera informa boso ku e meneer [appellant] (…) a kuminsa traha pa nos for di October 2009(…)
ku un salaris for di 2009 di 150 naf per dag komo Timmerman esaki ta bira 1500 naf pa quencena i 3000 naf pa luna(…)”
3.1
De huisarts van [appellant] heeft op 1 maart 2024 verklaard:
“(…)
Patient heeft nog last van re-schouder wanneer hij kracht moet uitoefenen. Werkzaamheden waar kracht nodig is kunnen niet uitgevoerd worden. Til werk, schuurwerk of met een hamer werken lukken niet. Slechts passieve bewegingen lukken pijnloos
3.11
De fysiotherapeut van [appellant] heeft op 19 maart 2024 verklaard:
“(…)
Rechter schouder is niet volledig belastbaar(…).”
3.12
New India heeft als voorschot een bedrag van in totaal NAf 96.000,- wegens loonderving aan [appellant] voldaan.
Vorderingen
3.13 [
appellant] heeft in eerste aanleg (in conventie) betaling gevorderd (als restschade) van NAf 72.000,-. Kort weergegeven stelt hij als gevolg van de aanrijding tijdelijk arbeidsongeschikt te zijn geweest en daardoor loon (NAf 114.000,-) te hebben gederfd. Na aftrek van door New India betaalde voorschotten (NAf 96.000,-) resteert in zoverre een bedrag van NAf 18.000,-. Daarbij komen echter nog NAf 4.000,- wegens extra kosten en NAf 50.000,- wegens immateriële schadevergoeding.
3.14
New India stelt dat (tijdelijke) arbeidsongeschiktheid niet is aangetoond. Zij heeft daarom (in reconventie) terugbetaling gevorderd van de uitgekeerde voorschotten, zijnde een bedrag van NAf 96.000,-.
Beslissingen van het Gerecht
3.15
Het Gerecht heeft (in het eindvonnis), samengevat, in conventie als volgt geoordeeld:
- de loonderving wordt geschat op NAf 80.000,-;
- de extra kosten worden geschat op NAf 1.500,-;
- de immateriële schade wordt geschat op NAf 4.000,-.
De component loonderving is al betaald met de wegens loonderving uitgekeerde voorschotten. In zoverre wordt de vordering daarom afgewezen. Toewijsbaar zijn nog de extra kosten en immateriële schadevergoeding, in totaal NAf 5.500,-.
3.16
In reconventie is geoordeeld dat aan [appellant] een bedrag van NAf 80.000,- wegens loonderving toekomt, dat hij reeds NAf 96.000,- heeft ontvangen en dat hij dus
NAf 16.000,- moet terugbetalen.
3.17
In conventie en in reconventie is [appellant] veroordeeld in de kosten van de procedure, zijnde NAf 6.750,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
De grieven van [appellant]
3.18 [
appellant] heeft de volgende grieven geformuleerd tegen het vonnis waarvan beroep:
Grief 1
Het Gerecht heeft zelf geoordeeld (in het vonnis van 19 juni 2023) dat [appellant]
NAf 1.500,- per veertien dagen verdiende en dat hij van september 2017 tot en met augustus 2020 niet heeft gewerkt en van september 2020 tot en met december 2020 voor 50%. Chirurg Ramrattan heeft bovendien verklaard dat [appellant] geheel arbeidsongeschikt zal zijn. Op basis van die vaststellingen kon de loonderving exact berekend worden en wel op het door [appellant] daarvoor berekende bedrag van
NAf 114.000,-. Schatting van de loonderving was niet nodig en onjuist.
Grief 2
De extra kosten heeft [appellant] gesteld op NAf 4.000,-. Dat bedrag is door hem naar behoren onderbouwd. Het Gerecht had daarom dat bedrag in het tussenvonnis van 17 oktober 2022 en het eindvonnis niet mogen verminderen naar NAf 1.500,-.
Grief 3
Als immateriële schadevergoeding heeft [appellant] gevorderd een bedrag van
NAf 50.000,-. Ook dat bedrag is naar behoren onderbouwd. Daarbij komt echter, zo stelt [appellant] in zijn pleitnotities in hoger beroep, dat zijn rechter schouder nog steeds niet volledig belastbaar is en dat dit wel zo zal blijven gedurende de rest van zijn leven. In dat verband verwijst hij naar twee in hoger beroep overgelegde medische verklaringen. Toegewezen had daarom moeten worden het gevorderde bedrag van NAf 50.000,-.
Grief 4
In reconventie is [appellant] veroordeeld tot terugbetaling van NAf 16.000,- aan New India. Dat is echter niet redelijk en niet billijk omdat [appellant] levenslang last zal blijven houden van zijn schouder en zijn levensvreugde daardoor ‘foetsie’ is. De vordering tot terugbetaling had dan ook moeten worden afgewezen.
De omvang van het hoger beroep
3.19
New India heeft geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld tegen de toewijzing (in conventie) van het bedrag van NAf 5.500,- en evenmin tegen de afwijzing van het deel van NAf 80.000,- van haar vordering in reconventie (die in totaal bedroeg
NAf 96.000,-). Het hoger beroep van [appellant] is niet gericht op die toewijzing van
NAf 5.500,- respectievelijk afwijzing van NAf 80.000,-. In zoverre zijn de vonnissen dus niet aan hoger beroep onderworpen door partijen.
De arbeidsongeschiktheid
3.2
Het Gerecht heeft overwogen (rov 2.10 van het eindvonnis) dat de mate van arbeidsongeschiktheid van [appellant] sedert het ongeval nooit is vastgesteld. Op basis van de beschikbare medische informatie (waarbij het Gerecht zich baseert op de hiervoor onder 3.5 tot en met 3.7 opgenomen stukken) is het Gerecht, zo leest het Hof de desbetreffende overweging (2.11 van het eindvonnis) vervolgens echter wel van een belangrijke mate van arbeidsongeschiktheid sedert het ongeval uitgegaan. Tegen dat oordeel is geen grief aangevoerd. New India betwist deze vaststelling van het Gerecht evenmin in hoger beroep. Ambtshalve is er geen reden anders te oordelen dan het Gerecht gedaan heeft. Ook het Hof gaat daarom ervan uit dat [appellant] vanaf ongevalsdatum in belangrijke mate arbeidsongeschikt is geweest.
De periode van niet werken
3.21 [
appellant] heeft gesteld dat hij feitelijk niet heeft gewerkt van september 2017 tot en met augustus 2020 en voor 50% van september 2020 tot en met december 2020. Het Gerecht is hem daarin gevolgd (rov 2.10 van het eindvonnis).
3.22
New India voert in hoger beroep aan dat [appellant] in ieder geval reeds vanaf juni 2020 inkomsten genoot. Uit de door [appellant] zelf overgelegde stukken (productie 2 bij akte van 23 januari 2023) blijkt dat inderdaad vanaf juni 2020 inkomsten uit arbeid genoten zijn. Overgelegd zijn betalingsbewijzen van 10 juli 2020 en 26 juni 2020 van NAf 1.325,- respectievelijk NAf 1.200,-. Die bedragen – veertien dagen na elkaar betaald - stemmen voor een belangrijk deel overeen met het inkomen dat [appellant] stelt voorafgaand aan het ongeval te hebben genoten, namelijk NAf 1.500,- per 14 dagen. De betalingen lijken er dus op te wijzen dat [appellant] vanaf juni 2020 niet slechts voor 50% maar voor 100% heeft gewerkt. In ieder geval is met die stukken onvoldoende onderbouwd dat [appellant] slechts voor 50% heeft gewerkt en kon werken.
3.23 [
appellant] heeft berekend dat hem over de periode van juni tot en met december 2020 toekomt 3 x NAf 3.000,- (juni tot en met augustus 2020) en 4 x NAf 1.500,- (september tot en met december 2020). In totaal: NAf 15.000,-. De vordering is in ieder geval in zoverre niet toewijsbaar.
De hoogte van de inkomsten
3.24 [
appellant] heeft als basis voor zijn berekening van gederfde inkomsten genomen het bedrag dat hij stelt voorafgaand aan het ongeval te hebben verdiend bij Totaal Fast Bouw B.V. van de heer Ribeiro. Hij heeft dat bedrag gesteld op NAf 1.500,- per veertien dagen en NAf 3.000,- per maand.
3.25
Wat [appellant] precies aan inkomsten heeft ontvangen in de periode voorafgaand aan het ongeval kan niet worden vastgesteld omdat betalingsbewijzen of andere documenten waaruit die omvang kan worden afgeleid ontbreken. Aanwezig zijn slechts de verklaringen van [betrokkene] (zie onder 3.9 hiervoor). Met die verklaringen is voldoende onderbouwd dat [appellant] voorafgaand aan het ongeval en tot ongevalsdatum structureel gewerkt heeft voor [betrokkene] of zijn vennootschap Totaal Fast Bouw B.V. en daaruit een inkomen genoot van ongeveer NAf 3.000,- netto per maand.
De hoogte van de gederfde inkomsten
3.26
Bij gebreke van een exact arbeidsongeschiktheidspercentage en exacte gegevens over het inkomen is het Gerecht er terecht toe overgegaan de schade te begroten. Het Hof gaat uit van een enigszins kortere schadeperiode (september 2017 tot en met mei 2020) dan het Gerecht heeft gedaan, maar komt, net als het Gerecht, tot een begroting van de gederfde inkomsten op NAf 80.000,-. Reden daarvoor is dat ook het Hof uitgaat van een belangrijke mate van arbeidsongeschiktheid en genoten inkomsten van omstreeks NAf 3.000,- per maand. Grief 1 slaagt niet.
De extra kosten
3.27 [
appellant] heeft gesteld dat hij tot een bedrag van NAf 4.000,- aan extra kosten heeft moeten maken als gevolg van het ongeval. Het Gerecht heeft (in het tussenvonnis van 17 oktober 2022) de aanwezigheid van extra kosten wel maar de onderbouwing van het bedrag van NAf 4.000,- niet toereikend geoordeeld. De schade is daarom begroot en wel op een bedrag van NAf 1.500,-.
3.28
Volgens [appellant] heeft hij het bedrag van NAf 4.000,- in eerste aanleg wel degelijk voldoende onderbouwd. Hij heeft die stelling in zijn memorie van grieven echter van geen enkele toelichting voorzien. Om die reden wordt hij daarin niet gevolgd. Gesteld is door [appellant] ook dat het bedrag van NAf 1.500,- geen recht doet aan de pijn, het leed en het ongemak die hij allemaal heeft moeten ondergaan na het ongeval. Met die stelling ziet [appellant] eraan voorbij dat pijn, leed en ongemak zelf geen feitelijk gemaakt extra kosten zijn. Ook in die stelling wordt hij dus niet gevolgd. Grief 2 slaagt niet.
3.29
New India heeft op dit onderdeel betoogd dat de volledige post van NAf 4.000,- moet worden afgewezen. Bij gebreke van incidenteel hoger beroep van haar kant staat de toewijzing van het bedrag van NAf 1.500,- in dit hoger beroep echter niet ter discussie.
De immateriële schadevergoeding
3.3
Als immateriële schadevergoeding heeft [appellant] gevorderd een bedrag van
NAf 50.000,-. Het Gerecht heeft toewijsbaar geoordeeld (in het vonnis van 21 maart 2022) een bedrag van NAf 4.000,-.
3.31 [
appellant] stelt in hoger beroep dat het toegewezen bedrag te laag is omdat hij de rest van zijn leven met een gebrekkige schouder door het leven zal moeten gaan. Bovendien blijkt, volgens [appellant], uit de verklaring van dr. Ramrattan van 7 mei 2018 dat hij blijvend arbeidsongeschikt is met alle psychische gevolgen van dien. Naar het Hof begrijpt verwijst hij ook (zie nog hierna) in dit verband naar de verklaringen van de huisarts van 1 maart 2024 en de fysiotherapeut van 19 maart 2024 (zie hiervoor onder 3.9 en 3.10).
3.32
Dr Ramrattan heeft het in zijn verklaring van 7 mei 2018 over een ‘vooralsnog gehele arbeidsongeschiktheid’. In zijn verklaring van 17 april 2019 zegt hij dat [appellant] op dat moment ‘unable (is) to work because of his shoulder complaints’. Over blijvende arbeidsongeschiktheid, ook na 17 april 2019, zegt hij niets. De huisarts en fysiotherapeut zeggen slechts dat de rechterschouder van [appellant] beperkt belastbaar is niet dat hij daardoor blijvend arbeidsongeschikt is. Zij verklaren evenmin dat die beperkte belastbaarheid zijn oorzaak vindt in het ongeluk. De stelling dat hij blijvend arbeidsongeschikt is valt ook niet te rijmen met het feit dat [appellant] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd dat hij vanaf 1 januari 2021 weer volledig arbeidsgeschikt was. Dat sprake is van blijvende arbeidsongeschiktheid is dan ook onvoldoende onderbouwd.
3.33
Met het gegeven dat [appellant] als gevolg van het ongeval tot en met mei 2020 (grotendeels) arbeidsongeschikt is geweest en een operatie in Colombia heeft moeten ondergaan is wel voldoende aannemelijk dat [appellant] gedurende geruime tijd als gevolg van dat ongeval pijn en ongemak heeft ondervonden.
3.34
Gegeven die pijn die en dat ongemak is een immateriële schadevergoeding op zijn plaats. Die pijn en dat ongemak waardeert het Hof hoger dan het Gerecht heeft gedaan, namelijk op NAf 10.000,-. Grief 3 slaagt.
De toewijzing van het bedrag van NAf 16.000,-
3.35
Het Gerecht heeft in reconventie de vordering van New India tot terugbetaling van de uitgekeerde voorschotten toegewezen tot een bedrag van NAf 16.000,-.
3.36 [
appellant] stelt in hoger beroep dat die toewijzing niet redelijk en billijk is omdat zijn schouder waarschijnlijk gedurende de rest van zijn leven gebrekkig zal blijven functioneren, hij zijn werk en hobby’s niet meer naar behoren kan doen, zijn levensvreugde ‘foetsie’ is en alleen al de gedachte dat hij enig bedrag aan New India moet betalen een ernstiger psychologische belasting is dan het schouderletsel zelf.
3.37
Ingevolge art. 6:248 lid 2 BW is een tussen partijen toepasselijke regel niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Vaste jurisprudentie is dat de rechter zich bij een beroep op dit artikel terughoudend opstelt.
3.38
Het Gerecht heeft geoordeeld dat van het door [appellant] ontvangen voorschotbedrag inzake inkomstenderving van NAf 96.000,- slechts een deel aan hem toekomt, namelijk NAf 80.000,-. Het Hof heeft hiervoor in gelijke zin geoordeeld. Aan een voorschot is eigen dat het te hoog of te laag kan zijn. Daarmee heeft [appellant] dus rekening kunnen houden, hoezeer het Hof wel begrijpt dat de betaalde bedragen in belangrijke mate voor levensonderhoud nodig waren. De stelling over het blijvende beperking van de schouder en het daardoor niet meer kunnen doen van werk (en hobby’s) is hiervoor al onvoldoende onderbouwd geoordeeld. Het verdwenen zijn van de levensvreugde en de psychische belasting van een gehoudenheid tot terugbetaling is evenmin voldoende onderbouwd. Grief 4 slaagt niet.
Slotsom
3.39
Grief 3 slaagt. Gevolg daarvan is dat de vonnissen waarvan beroep worden vernietigd, maar uitsluitend voor zover daarbij aan [appellant] toewijsbaar is geoordeeld een bedrag van NAf 5.500,-. In plaats daarvan wordt toegewezen een bedrag van NAf. 11.500,-.
3.4
Ondanks deze geringe wijziging van het toewijsbaar geoordeelde bedrag is [appellant] wel de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Hij wordt daarom veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Die kosten zijn (in NAf):
- verschotten 365,55 (betekening memorie van antwoord)
- salaris gemachtigde 3.750,- (2,5 punten tarief 6 à 1.500,- per punt)
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verleent [appellant] toelating om in hoger beroep kosteloos te procederen;
vernietigt:
a. het vonnis van 21 maart 2022 doch uitsluitend voor zover daarbij in rov 4.19 is geoordeeld dat een immateriële schadevergoeding van NAf 4.000,- passend is;
b. het vonnis van 19 juni 2023 (zoals hersteld bij vonnis van 18 juli 2023) doch uitsluitend voor zover daarbij in het dictum onder 3.1 in conventie aan [appellant] is toegewezen een bedrag van NAf 5.500,-;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt New India aan [appellant] te betalen een bedrag van NAf 11.500,-;
verklaart dit vonnis ten aanzien van het toegewezen bedrag van NAf 11.500,- uitvoerbaar bij voorraad;
bevestigt de vonnissen van het Gerecht van 21 maart 2022, 17 oktober 2022 en 19 juni 2023 (zoals hersteld bij vonnis van 18 juli 2023) voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure aan de zijde van New India gevallen en begroot die kosten op NAf 365,55 aan verschotten en NAf 3.750,- aan salaris gemachtigde;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, W.P.M. ter Berg en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 25 februari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.