ECLI:NL:OGHACMB:2025:43

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
AUA2024H00203
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitzettingsbevel en machtiging rechtsmiddelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, verblijvend in Aruba, tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 17 juli 2024. De minister van Justitie en Sociale Zaken had op 27 augustus 2022 een uitzettingsbevel tegen appellante uitgevaardigd, met een periode van niet-toelating van 54 maanden. Appellante maakte bezwaar tegen dit bevel, maar de minister verklaarde dit bezwaar ongegrond op 2 juni 2023, met een aangepaste periode van niet-toelating van 24 maanden. Het Gerecht verklaarde het beroep van appellante op 17 juli 2024 niet-ontvankelijk, omdat zij geen recente machtiging had overgelegd voor het instellen van beroep. Appellante, vertegenwoordigd door drs. M.L. Hassell, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Het Hof oordeelde dat het Gerecht ten onrechte had overwogen dat er geen recente machtiging was overgelegd. Appellante had wel degelijk een machtiging van 30 januari 2024 overgelegd, waarin zij drs. M.L. Hassell machtigde om namens haar rechtsmiddelen in te stellen. Het Hof vernietigde de uitspraak van het Gerecht en verwees de zaak terug voor een nieuwe beoordeling, waarbij de minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

AUA2024H00203
Datum uitspraak: 12 maart 2025
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], verblijvend in Aruba,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 17 juli 2024 in zaak nr. AUA202302288, in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Justitie en Sociale Zaken (hierna: de minister).

Procesverloop

Bij beschikking van 27 augustus 2022 heeft de minister de uitzetting van appellante bevolen en daarbij vermeld dat aan haar een periode van niet-toelating zal worden opgelegd van 54 maanden (hierna: het uitzettingsbevel).
Bij beschikking van 2 juni 2023 heeft de minister het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en daarbij vermeld dat aan haar een periode van niet-toelating zal worden opgelegd van 24 maanden (hierna: de bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 17 juli 2024 heeft het Gerecht het door appellante daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante, vertegenwoordigd door drs. M.L. Hassell, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft een behandeling op een zitting achterwege gelaten met toestemming van partijen.

Overwegingen

De uitspraak van het Gerecht

1. Het Gerecht heeft overwogen dat drs. M.L. Hassell niet heeft voldaan aan het verzoek van 29 januari 2024, om een recente machtiging te overleggen voor het instellen van beroep tegen het uitzettingsbevel. Het Gerecht heeft geoordeeld dat uit de overige overgelegde documenten niet kan worden afgeleid dat hij gemachtigd is om beroep in te stellen namens appellante. Het Gerecht heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard, onder verwijzing naar artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar).

Hoger beroep

2. Appellante komt in hoger beroep terecht op tegen dit oordeel van het Gerecht. Het dossier bevat namelijk een door haar ondertekende machtiging van 30 januari 2024, waarin staat dat zij drs. M.L. Hassell machtigt om namens haar rechtsmiddelen ‘tot het einde daarvan’ in te stellen naar aanleiding van het uitzettingsbevel. Deze machtiging is door drs. M.L. Hassell op 30 januari 2024 om 11:23 uur per e-mail naar het Gerecht gestuurd, samen met een kopie van een geldig Venezolaans paspoort. Overigens benoemt de minister deze machtiging ook in zijn verweerschrift, in de opsomming van de processtukken. Het Gerecht heeft dus ten onrechte overwogen dat drs. M.L. Hassell geen recente machtiging heeft overgelegd.
2.1.
De minister betoogt in zijn verweerschrift tevergeefs dat drs. M.L. Hassell in hoger beroep opnieuw een machtiging had moeten overleggen. Het Hof gaat uit van de overgelegde machtiging van 30 januari 2024, nu het hoger beroep relatief kort daarna is ingesteld, namelijk op 19 juli 2024. Verder zien de bewoordingen van de machtiging niet alleen op een procedure in eerste aanleg, maar valt het hoger beroep daar ook onder.
2.2.
Het betoog van appellante slaagt.
Conclusie
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van het Gerecht wordt vernietigd. Het Hof verwijst het beroepschrift terug naar het Gerecht, voor een beoordeling met inachtneming van deze uitspraak (artikel 53d, tweede en derde lid, van de Lar).
3.1.
De minister moet de proceskosten vergoeden. Daarbij past het Hof een wegingsfactor toe van 0,25. Het Hof stelt de proceskosten vast op een bedrag van Afl. 175,00 voor het indienen van een hogerberoepschrift.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 17 juli 2024 in zaak nr. AUA202302288;
verwijsthet beroepschrift
terugnaar het Gerecht in eerste aanleg van Aruba;
veroordeeltde minister van Justitie en Sociale Zaken tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 175,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
gelastdat de minister van Justitie en Sociale Zaken aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 75,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025.