Uitspraak
hierna gezamenlijk: EY,
f400.000,- wegens het niet melden van een concentratie (hierna: bestreden beschikking).
Inleiding
(conditional agreements)gesloten met, eveneens kort gezegd, de managementvennootschappen van twee statutaire directeuren van KDC en twee andere statutaire directeuren van KDC die tevens managing director waren. De overeenkomsten hielden in dat per 28 februari 2019 de twee managementvennootschappen zouden worden toegelaten als vennoten van Ernst & Young Caribbean Ltd. en de twee andere statutaire directeuren van KDC zouden worden aangesteld als executive director. De overeenkomsten bevatten verder onder meer afspraken
(pre-closing covenants)over de wijze waarop in de periode tot 28 februari 2019 zou worden gehandeld met betrekking tot bedrijfsinformatie, cliënten en medewerkers van KDC. Op 15 februari 2019 zijn de overeenkomsten met onmiddellijke ingang ontbonden. Als gevolg daarvan zijn de statutaire directeuren van KDC niet overgegaan naar EY.
pre-closing covenants.Die houden in dat EY in de
transition periodtoegang krijgt tot alle relevante informatie, cliënten en werknemers en dat het (ook) door EY opgestelde “Transition Plan” dat gaat over het overdragen van cliënten en werknemers aan EY, wordt afgerond. KDC zou de
engagement lettersvan de aangewezen
transition clientsbeëindigen en hen bewegen te tekenen bij EY. Daarna zou EY de
transition employeesovernemen. Ook is afgesproken om
targeted clientsen (andere) werknemers te bewegen over te stappen naar EY.
Aangevallen uitspraak
conditional agreementsopgenomen, waaronder grote delen van de
pre-closing covenants. In 11 tot en met 11.10 heeft het Gerecht de - subsidiaire - beroepsgrond van EY dat de concentratie niet hoefde te worden gemeld omdat de betrokken ondernemingen (EY en KDC) niet op een of meer relevante markten in Curaçao een marktaandeel van 30% of meer creëerden, eveneens uitvoerig gemotiveerd, verworpen.
Hoger beroep
Beoordeling door het Hof
transitional clientsen de individuele werknemers die naar EY zijn overgegaan, hebben dat telkens uit eigen beweging gedaan omdat KPMG/KDC ophield of opgehouden was te bestaan. KDC had dan ook geen controle of zeggenschap meer over deze twee
transitional clientsen was dus niet meer in staat hierover zeggenschap over te dragen. Ook de (oud)werknemers van KDC hebben zelfstandige beslissingen genomen om, hetzij bij EY hetzij elders, een andere werkkring te zoeken. Er is daarom geen sprake van een voldoende causaal verband tussen de
conditional agreementsen deze individuele overstappers. Volgens EY is ook niet voldaan aan het vereiste dat het voorwerp van zeggenschap voldoende materieel is om te kunnen gelden als (deel van) een onderneming. KPMG was per 1 januari 2019 feitelijk ten dode opgeschreven door de opzegging door KPMG International Ltd. Daardoor konden de overgebleven (overeenkomsten met) klanten en werknemers van KPMG ook niet (meer) als een bedrijf worden beschouwd. Twee individuele
transitional clientskunnen geen deel van een onderneming vormen. Dat geldt ook voor een beperkt aantal individuele werknemers die zelfstandig besluiten over te stappen en tussen wie geen duidelijk verband bestond. Voor zover toch zeggenschap (over een onderneming) zou zijn overgedragen en door EY zou zijn verkregen, is geen sprake geweest van duurzame zeggenschap. De
conditional agreementszijn immers (al) op 15 februari 2019 ontbonden.
pre-closing covenantook geen schending van de concentratieregels kan opleveren, maar (hooguit) een schending van de kartelregels. Deze situatie doet zich hier voor omdat, anders dan in de zaak Altice, in dit geval geen concentratie is gevolgd. De door FTAC gestelde concentratie bestaat namelijk uit verschillende transacties die (alleen) gezamenlijk voldoen aan de definitie van een concentratie. Doordat de overeenkomsten tussen EY en KDC zijn ontbonden, zijn niet alle voor het tot stand brengen van de gestelde concentratie noodzakelijke transacties verricht.
pre-closing covenantsde concentratie in elk geval gedeeltelijk tot stand is gebracht en dat ook een gedeeltelijke totstandbrenging van een concentratie meldingsplichtig is, ook als de concentratie uiteindelijk niet volledig tot stand komt
.Daarom vallen ook gedeeltelijk tot stand gebrachte concentraties onder de concentratieregels en niet onder de kartelregels.
conditional agreements) geen zeggenschap meer had over (de betrokken) cliënten en werknemers. Er waren toen nog steeds overeenkomsten tussen KDC en de cliënten en de medewerkers van KDC en de daarvoor verantwoordelijken bij KDC zijn (ook) degenen met wie EY de
conditional agreementsheeft gesloten. Niet valt in te zien waarom daarin het uitvoeren van het, uitgebreide en gedetailleerde, “Transition Plan” is overeengekomen als de leiding van KDC in feite geen invloed meer zou kunnen uitoefenen. Dat de leiding van KDC cliënten en werknemers niet kon dwingen om over te gaan naar EY, betekent evenmin dat zij geen invloed meer kon uitoefenen. Het gaat hier bovendien om de overname van een accountantskantoor. De daarbij relevante vermogensbestanddelen zijn relevante informatie, cliënten en medewerkers. De leiding van KDC heeft geselecteerde klanten en geselecteerde medewerkers van KDC, overeenkomstig de afspraken, bewogen om over te stappen naar EY. Daarbij werd aan de
targeted clientsook omzet toegerekend en met die klanten werden ook specifieke werknemers overgenomen die het werk zouden kunnen uitvoeren en die omzet dus konden realiseren. Hetzelfde geldt voor de
transition clientsen de
transition employees.Dit betekent ook dat de overstap van werknemers niet los kan worden gezien van de voorgenomen concentratie. De geselecteerde werknemers is een aanbod gedaan en vervolgens is een groot deel van hen overgestapt naar EY. Voor zover EY in dit verband heeft willen betogen dat geen sprake is van maatregelen en transacties die "bijdroegen aan" de totstandbrenging van de gestelde concentratie, volgt het Hof haar daarin niet. Zo is in het “Transition Plan” overeengekomen aan welke cliënten EY diensten zal gaan leveren, waarbij ook informatie is uitgewisseld over deze cliënten en de waarde van opdrachten. Uitwisseling van informatie kan, zoals uit het Altice-arrest volgt, ook als deze op zichzelf niet of niet volledig noodzakelijk is voor het tot stand brengen van een concentratie, daaraan wel bijdragen. Met het voorgaande is het vereiste causale verband gegeven. Dat voor iedereen duidelijk was dat KPMG/KDC zou ophouden te bestaan is, in het licht van het voorgaande, voor de beoordeling niet relevant. KPMG/KDC was een onderneming voorafgaand aan de overname en zij was nog economisch actief. Of KPMG/KDC wel of niet een
failing firmwas, is niet van belang. Het Hof onderschrijft ten slotte ook niet dat de wijziging in de zeggenschap niet duurzaam is geweest. Dat de overeenkomsten zijn ontbonden is niet van belang. Het gaat erom of de overgang van cliënten en werknemers bestendig is geweest. Dat is het geval.
pre-closing covenantsvoldoende verband hielden met de instandhouding van de waarde van de over te nemen onderneming. Dat is een andere vraag, die hier niet aan de orde is. Anders dan EY aanvoert, vallen gedeeltelijk tot stand gebrachte concentraties daarmee onder de regels inzake concentraties en dus niet onder de regels inzake kartels.
transition clientsvan KPMG, een marktaandeel van 30% of meer wordt gecreëerd. Het Hof voegt daaraan toe dat dit, zoals FTAC in haar verweerschrift in hoger beroep uiteen heeft gezet, ook zo zou zijn als de audit- en assurance-opdrachten die de Stichting Overheidsaccountantsbureau buiten haar wettelijke monopolie heeft uitgevoerd worden meegenomen. EY heeft dat niet weersproken.
In hoger beroep heeft EY nog aangevoerd dat ook buitenlandse kantoren en kleine kantoren hadden moeten worden meegenomen bij de marktafbakening. Het Hof volgt EY daarin niet omdat FTAC aannemelijk heeft gemaakt dat buitenlandse of kleine kantoren geen reëel substituut zijn van EY wegens prijs- en kwaliteitsverschillen tussen die kantoren en EY. Deze verschillen worden onder meer veroorzaakt door reis- en verblijfskosten die een buitenlands kantoor moet maken, en het ontbreken van specifieke en kwalitatieve kennis over het bedrijfsleven in Curaçao. Het betoog van EY dat geen marktaandeel van 30% of meer wordt gecreëerd slaagt niet.
f1 miljoen, of indien dat meer is, ten hoogste 1% van de omzet. Niet in geschil is dat in dit geval het maximum van NA
f1 miljoen van toepassing is.
Op grond van artikel 7.10 stemt FTAC de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze kan worden verweten aan de rechtspersoon waaraan de overtreding kan worden toegerekend. Daarbij houdt FTAC zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
f400.000,- is ook niet van belang. EY wist toen immers wel dat de maximale wettelijke boete NA
f1 miljoen is. In de verwijzing in de bestreden beschikking naar het boetebeleid ligt naar het oordeel van het Hof slechts besloten dat FTAC vindt dat een boete (ruim) onder het wettelijk maximum in dit geval toereikend is.
f1 miljoen. Er is niet gebleken van enige belemmering bij EY om aan die verplichting te voldoen. Zelfs als EY eraan twijfelde of een concentratie tot stand werd of zou worden gebracht of dat de marktaandeeldrempel zou worden overschreden, had EY zonder bezwaar het zekere voor het onzekere kunnen nemen. Dat geldt temeer nu er onder de Lvic geen
stand stillverplichting geldt. EY was bovendien voorafgaand ook al enkele keren door FTAC gewaarschuwd en zij was gemaand gevraagde informatie te verstrekken. De overtreding heeft afbreuk gedaan aan het door artikel 5.2 van de Lvic beschermde belang dat FTAC (tijdig) inzicht krijgt in voorgenomen concentraties. Dat FTAC uiteindelijk de gevraagde informatie wel heeft gekregen speelt geen rol. Dat is immers pas achteraf zo geweest. In deze omstandigheden en gelet op de objectieve draagkracht van EY zoals die uit de gedingstukken naar voren komt, is het opleggen van een boete ter hoogte van 40% van het wettelijke maximum op zichzelf niet in strijd met artikel 7.10 van de Lvic. Van een tekortschietende subjectieve draagkracht bij EY is het Hof ook niet gebleken. De opgelegde boete van NA
f400.000,- is daarom passend en geboden. In dat licht ziet het Hof onvoldoende grond voor het oordeel dat de hoogte van de boete niet deugdelijk is gemotiveerd.