ECLI:NL:OGHACMB:2025:274

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
SXM2025H00030
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zekerheid voor proceskosten door een Nederlander zonder woonplaats in Sint Maarten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een appellant, wonende in Colombia, tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De appellant heeft in hoger beroep verzocht om ontvankelijkheid en om een termijn voor het indienen van grieven, afhankelijk van een heropeningsvordering. Het Gerecht had de appellant eerder niet-ontvankelijk verklaard in een vordering tot herroeping van een eerder vonnis. De appellant heeft vervolgens grieven ingediend tegen de eerdere vonnissen en verzocht om toewijzing van zijn vorderingen, inclusief vergoeding van proceskosten.

De stichting Sint Maarten Medical Center (SMMC) heeft in reactie op de memorie van grieven een incidenteel verzoek ingediend tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten, aangezien de appellant geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Sint Maarten heeft. Het Hof heeft geoordeeld dat de vordering van SMMC tot zekerheidsstelling voldoet aan de eisen van de wet en heeft de appellant bevolen om zekerheid te stellen voor de proceskosten. De appellant had ook verzocht om SMMC te bevelen zekerheid te stellen, maar dit verzoek is afgewezen. Het Hof heeft de zaak verwezen naar de rol van het Hof van 21 januari 2026 voor verdere behandeling, waarbij de appellant bewijs van de zekerheidsstelling moet inbrengen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Zaaknummers: SXM202400625 en SXM202500427 – SXM2025H00030
Uitspraak: 18 november 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Palmira, Valle de Cauca, Colombia,
in eerste aanleg eiser, thans appellant,
procederende in persoon,
tegen
de stichting
STICHTING SINT MAARTEN MEDICAL CENTER,
gevestigd in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. W. Princée, W.D. Kweekel en P.P. Soons.
Partijen worden hierna [appellant] en SMMC genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 25 april 2025 ingekomen gedingstuk, getiteld ‘pro forma hoger beroep’, met producties (bijlagen), is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 18 maart 2025 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht), zaaknummer SXM202400625. Bij dit gedingstuk heeft [appellant] verzocht om:
a. ontvankelijkverklaring in het hoger beroep;
b. een termijn voor de indiening van grieven, afhankelijk van de uitkomst van een door hem ingediende heropeningsvordering; en
c. aanhouding van de zaak totdat duidelijkheid bestaat over de heropeningsvordering.
Op 25 april 2025 heeft [appellant] het geheven griffierecht van Cg 900 betaald.
1.2
Bij vonnis van 27 mei 2025, zaaknummer SXM202500427, heeft het Gerecht [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in een op 20 maart 2025 door hem ingediende vordering tot herroeping van het vonnis van 18 maart 2024.
1.3
Bij op 17 juni 2025 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [appellant] verklaard ook hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 27 mei 2025 en zeven grieven tegen de vonnissen aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe, verkort weergegeven, dat het Hof de vonnissen van 18 maart 2024 en 27 mei 2025 zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van SMMC in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten in beide instanties, met rente.
1.4
Bij op 12 september 2025 ingekomen memorie van antwoord, tevens incidenteel verzoek tot het stellen van zekerheid ex art. 122 Rv en verzoek om eerst en vooraf te beslissen op het cautieverzoek, met producties, heeft SMMC een incidenteel verzoek tot het stellen van zekerheid ingediend en gereageerd op de memorie van grieven. Haar conclusie in het incident strekt ertoe, verkort weergegeven, dat het Hof, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] zal bevelen om zekerheid te stellen, met zijn veroordeling in de kosten van het incident, met nakosten en rente, en in de hoofdzaak dat het Hof, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, althans de bestreden vonnissen zal bevestigen, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in hoger beroep, met nakosten en rente.
1.5
Op 14 oktober 2025 heeft [appellant] een gedingstuk getiteld ‘antwoord op het incident: onverbindendverklaring én incidenteel verzoek tot het stellen van zekerheid’ ingediend, met producties. Zijn conclusie strekt ertoe, verkort weergegeven, dat het Hof de memorie van antwoord onverbindend zal verklaren en uit het dossier zal laten verwijderen en de vertegenwoordiging van de advocatenkantoren Ox & Wolf en BZSE zal uitsluiten van deelname aan de procedure, althans SMMC zal bevelen om zekerheid te stellen, en termijnen zal opschorten.
1.6
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1 [
[appellant] heeft verzocht de memorie van antwoord onverbindend te verklaren en uit het dossier te laten verwijderen. De wet biedt echter procespartijen de mogelijkheid om een vordering tot zekerheidsstelling in te stellen. Er is dan ook geen goede reden om de vordering van SMMC tot zekerheidstelling buiten beschouwing te laten. SMMC is ontvankelijk in haar vordering tot zekerheidsstelling. Voor het overige houdt het Hof ieder oordeel over dit verzoek van [appellant] aan.
2.2 [
[appellant] woont in Colombia. Hij moet daarom worden aangemerkt als iemand die ‘hier te lande geen woonplaats of gewone verblijfplaats heeft’ als bedoeld in art. 122 Rv. Ratio van art. 122 Rv is te voorkomen dat verhaal van proceskosten wordt bemoeilijkt doordat de procespartij het centrum van de sociale en economische activiteiten buiten het Caribische deel van het Koninkrijk heeft (vergelijk voor Nederland: Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 391-393). Deze te voorkomen moeilijkheid kan ook bestaan als die procespartij de Nederlandse nationaliteit bezit, in het Koninkrijk der Nederlanden is geboren en afkomstig is van familie die generaties lang in het Koninkrijk is geworteld. Het verweer van [appellant] dat art. 122 Rv buiten toepassing moet blijven, omdat niet aan de ratio van die wetsbepaling is voldaan, wordt daarom verworpen.
2.3
De vordering van SMMC tot zekerheidsstelling voldoet aan de eisen van art. 122 Rv. Het Hof zal die vordering dan ook toewijzen. SMMC heeft met verwijzing naar het liquidatietarief in art. 136 Procesreglement verzocht om zekerheidsstelling tot Cg 5.000. Dit bedrag acht het Hof passend. Het Hof zal [appellant] daarom bevelen zekerheid te stellen tot dat bedrag.
2.4
Met een beroep op art. 118 Rv heeft [appellant] gevorderd dat ook SMMC zekerheid stelt. Art. 118 Rv biedt echter geen grondslag voor een dergelijk bevel. Ook art. 122 Rv biedt daarvoor geen grondslag, aangezien SMMC in Sint Maarten is gevestigd. Ook voor het overige is geen grondslag gesteld of gebleken voor toewijzing van deze vordering. Het Hof zal deze vordering daarom afwijzen.
2.5
De verwijten aan het adres van de advocaten van SMMC kunnen, wat daarvan zij, niet de gevolgtrekking rechtvaardigen dat zij (“per direct en definitief”) worden uitgesloten van verdere deelname aan deze procedure. Het Hof zal dat dus niet doen. Voor het overige houdt het Hof ieder oordeel over deze verwijten aan.
2.6
Het Hof houdt iedere beslissing over de proceskosten van het incident aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak. Mede gelet daarop acht het Hof onvoldoende belang aanwezig om het vandaag uit te spreken vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, nog afgezien van het antwoord op de vraag of een bevel tot het stellen van zekerheid zich leent voor tenuitvoerlegging.
2.7
Het Hof zal de zaak naar de rol van het Hof van 21 januari 2026 in Sint Maarten verwijzen voor gelijktijdige akte aan beide zijden. [appellant] dient dan bij akte bewijs van de zekerheidsstelling in het geding te brengen en ook SMMC dient zich dan uit te laten over de vraag of zekerheid is gesteld. Na de zekerheidstelling zal een rolverwijzing volgen voor schriftelijk pleidooi.
2.8
Het Hof houdt ieder verder oordeel aan.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
beveelt [appellant] om uiterlijk op 16 december 2025 zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan hij in hoger beroep veroordeeld zou kunnen worden door het doen stellen van een bankgarantie door een gerenommeerde bank in Sint Maarten voor een bedrag van Cg 5.000,-;
wijst de vordering van [appellant] om SMMC te bevelen zekerheid te stellen af;
verwijst de zaak naar de rol van het Hof van 21 januari 2026 in Sint Maarten verwijzen voor gelijktijdige akte aan beide zijden (zie 2.7 hiervoor);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, E.M. van der Bunt en G.C.C. Lewin en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 18 november 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.