In deze zaak heeft de Centrale Bank van Aruba (CBA) een bestuurlijke boete opgelegd aan Pristine Estates N.V. (Pristine) vanwege vermeende overtredingen van de Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering (Lwtf) in de jaren 2017, 2018 en 2019. Pristine heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de CBA verklaarde dit bezwaar ongegrond. Het Gerecht in eerste aanleg van Aruba heeft op 7 mei 2025 de beschikking van de CBA vernietigd en geoordeeld dat Pristine niet als overtreder kan worden aangemerkt, omdat zij pas op 8 februari 2021 een casinovergunning heeft verkregen. De CBA heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 9 oktober 2025 heeft het Hof de zaak behandeld. Het Hof heeft overwogen dat de CBA bevoegd was om de boetes op te leggen, omdat Pristine zich in het maatschappelijke en economische verkeer als dienstverlener heeft gedragen, ondanks het feit dat de formele vergunning pas later werd verleend. Het Hof heeft de uitspraak van het Gerecht vernietigd en de zaak terugverwezen voor een inhoudelijke beoordeling van de boete. Het Hof benadrukt dat de uitleg van het begrip 'dienstverlener' niet in strijd is met het legaliteitsbeginsel en dat de CBA terecht Pristine als dienstverlener heeft aangemerkt.
De uitspraak van het Hof is van belang voor de interpretatie van de Lwtf en de bevoegdheden van de CBA in het kader van het opleggen van bestuurlijke boetes. Het Hof heeft geoordeeld dat de CBA de bevoegdheid had om de boetes op te leggen, omdat Pristine zich als dienstverlener heeft gedragen, ook al was de formele vergunning nog niet verleend. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht voor verdere beoordeling.