Uitspraak
De minister werd vertegenwoordigd door mr. M. Bemer, advocaat en
G. Boekhoudt, werkzaam bij de Directie Infrastructuur en Planning.
“(…)
1. Change the destination of the property to allow the construction of a mix resort (hotel, luxury fractionals, luxury condominiums).
2. Grant the right to maintain and upkeep the coastal area/beach across the property of approximately 10.500 sqm.
(…)
6. Build a small beach bar in the beach area which will also include bathrooms and a safeguard post.”
“(…)
1. A small beach bar with a limited service restaurant (kitchen will be inside Blue Residences) as well as a couple of bathrooms and showers. Following policy guidelines it will be built in wood with banana leaf roofing with terrace like structures to take advantage of the beautiful sunset views.
2. A permit for a beach chair and parasols section as well as storage area including a small towel-hut. (…)”
“ (…)
1. A small beach bar with a limited service restaurant as well as a couple of bathrooms and showers. Following policy guidelines it will be built in wood with banana leaf roofing with terrace like structures to take advantage of the beautiful sunset views.
2. A permit for a beach chair and parasols section as well as storage area including a small towel hut.
3. A total area of 125 square meters as allowed in the RISS for eventual small wedding services on the beach as permitted in the ROP.”
Wat betreft de strandbar heeft de minister aangegeven dat de door Raygar gewenste strandbar kwalificeert als een constructie en bouwwerk en dat het op grond van het ROPV niet is toegestaan om te bouwen binnen de bestemming ‘strand’.
Wat betreft de strandstoelen en parasols heeft de minister het verzoek afgewezen omdat volgens het strandenbeleid de stranden toegankelijk moeten blijven voor iedereen en honorering van het verzoek hiermee in strijd zou zijn. Verder is aangegeven dat er ten noorden van Blue Residences volgens het beleid geen secties zijn aangewezen voor het kunnen plaatsen van strandstoelen, parasols en andere objecten. Bovendien is Blue Residences een condominiumcomplex en komen condominiumcomplexen volgens het beleid helemaal niet in aanmerking voor het bedrijfsmatig mogen aanbieden van strandstoelen.
Het Gerecht heeft de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing in stand gelaten. In dat kader heeft het Gerecht overwogen dat de beschikking niet in strijd is met het motiveringsbeginsel. Het Gerecht heeft verder overwogen dat de minister de aanvraag van Raygar om een precariovergunning niet moet toetsen aan het ROPV, maar aan de in artikel 3, vierde lid, van het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regelende de heffing en inning van retributies en leges door de Directie Infrastructuur en Planning (hierna: het Retributiebesluit) opgenomen limitatieve weigeringsgronden, te weten handhaving van de openbare orde en veiligheid dan wel bescherming van het milieu. Volgens het Gerecht heeft de minister de aanvraag van Raygar ten onrechte getoetst aan het ROPV, maar terecht getoetst aan het strandenbeleid.
Over het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft het Gerecht overwogen dat geen sprake is van gelijke gevallen, omdat Embassy Suites een hotel is en Blue Residences een condominiumcomplex. Verder heeft Embassy Suites geen beach bar, maar alleen strandstoelen, palapa’s, een towel hut en een tent voor het aanbieden van watersportfaciliteiten.
Het Gerecht heeft de minister gevolgd in het standpunt dat de aan Embassy Suites verleende precariovergunning berust op een fout, die niet behoeft te worden herhaald, omdat de betreffende strandsectie in het strandenbeleid niet is aangewezen als sectie waarbinnen objecten op het strand mogen worden geplaatst.
Over het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft het Gerecht overwogen dat Raygar niet heeft toegelicht welke concrete uitlatingen of gedragingen verwachtingen hebben opgewekt. Dat er (veel) vergaderingen zijn geweest over het slopen en verplaatsen van de boothelling en over het mogen innemen van domeingrond voor strandfaciliteiten is onvoldoende om te kunnen oordelen dat sprake is van uitlatingen of gedragingen die kunnen worden gekwalificeerd als toezegging waaraan Raygar rechtens te honoreren verwachtingen kan ontlenen.
In het hogerberoepschrift is een chronologische opsomming opgenomen van volgens Raygar relevante feiten en omstandigheden. Kort samengevat voert Raygar aan dat het Gerecht ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de beschikking voldoende is gemotiveerd, dat onduidelijk is hoe het strandenbeleid zich verhoudt tot de weigeringsgronden in het Retributiebesluit en dat het strandenbeleid niet kan worden gebruikt als normatief kader voor aanvragen om een precariovergunning, en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel door het Gerecht ten onrechte niet is gehonoreerd.
Het relevante juridische kader
Op grond van artikel 1 van het Retributiebesluit is aan het Land onder de naam precario een retributie verschuldigd wegens het innemen van openbare gronden of wateren van het Land of het hebben van voorwerpen aan, in, op of boven aan het Land in eigendom toebehorende gronden of wateren, welke voor de openbare dienst bestemd zijn.
In artikel 3, eerste lid, van het Retributiebesluit is bepaald dat geen openbare grond of openbaar water als bedoeld in de aanhef van artikel 1, eerste lid, mag worden ingenomen, zonder vergunning, verleend door of namens de minister, belast met infrastructuur. Op grond van artikel 3, vierde lid, van het Retributiebesluit kan een vergunning worden geweigerd in verband met de handhaving van de openbare orde en veiligheid, alsmede ter bescherming van het milieu.
Het strandenbeleid
Niet aan alle potentiële aanbieders van strandfaciliteiten kan een vergunning worden verleend. Bij het opstellen van het beleid is alleen rekening gehouden met de toen (in 2014) aanwezige vergunninghouders en bedrijven die destijds een openstaande aanvraag hadden. Nieuwkomers kunnen alleen een vergunning krijgen indien zij de plaats innemen van een vergunninghouder die vertrekt, of als op de inrichtingenstrook ter plaatse nog niet het maximale aantal m2 is ingevuld.
Daarnaast hanteert het beleid als uitgangspunt dat precariovergunningen, in het beleid ook wel ‘strandplaatsvergunning B (beach chair section)’ genoemd, alleen worden verstrekt aan hotels en timeshare resorts en niet aan condominiumcomplexen.
Strandstoelen en parasols
“De standplaatsvergunning B (beach chair section) is voorbehouden aan hotels en timeshare resorts in de toeristische zone van het ROP ten westen van de Sasakiweg. Condominiumcomplexen komen daarvoor niet in aanmerking.”
De beach bar
Embassy Suites/gelijkheidsbeginsel
Vertrouwensbeginsel
vooralsnogniet wordt ingewilligd, omdat er nog geen ROPV voor deze zone was opgesteld.
Daarnaast wijst Raygar op het feit dat er vergaderingen zijn geweest met de ambtelijke leiding van DIP en dat Raygar USD 350.000,- heeft geïnvesteerd in een nieuwe sleephelling voor onder andere boten. Ook heeft Raygar op verzoek van de minister een expert ingeschakeld om een golfbreker te ontwikkelen, ten bedrage van ongeveer USD 10.000,-. Volgens haar blijkt uit het dossier dat zij deze investeringen heeft gedaan in ruil voor de vergunning voor het mogen plaatsen van een beach bar. Als de minister niet van plan was om daarmee in te stemmen, had het gezien zijn zorgplicht op zijn weg gelegen om dat op een eerder moment duidelijk te maken. Ook wijst Raygar er nog op dat zij de minister in een periode van meer dan tien jaar herhaaldelijk heeft verzocht om voor de beach bar een precariovergunning te verlenen, dit mede op suggestie van de betrokken ambtenaren.
De stelling van Raygar dat zij de investeringen in de sloop en verplaatsing van de boothelling heeft gedaan met als tegenprestatie een precariovergunning voor een beach bar, is niet met stukken onderbouwd. Raygar had, zo blijkt uit het dossier, zelf belangen bij de verplaatsing van de boothelling, los van haar belang bij de beach bar. Raygar vreesde voor veel verkeer en laden en lossen tegenover haar complex en had er om die reden belang bij dat de helling zou worden verplaatst. Dit volgt ook uit de brief van 28 januari 2013, waarin Raygar melding maakt van verkeer en het laden en lossen van motorboten “in front of our project” en waarin de minister wordt gevraagd om een interventie “to limit the beach use only for public bathing”.
Het betoog dat het Gerecht het beroep op het vertrouwensbeginsel ten onrechte heeft verworpen slaagt niet.
Dit oordeel is gebaseerd op de toepasselijke wetgeving en het vigerende beleid. Dit beleid is in 2014 is opgesteld en in 2015 van kracht geworden. Het is inmiddels tien jaar oud. Een moratorium en vergunningstop voor nieuwkomers is tijdelijk toegestaan, maar op de lange termijn niet acceptabel. Om die reden wordt de minister in overweging gegeven het beleid te actualiseren.