In deze zaak zijn partijen, een vrouw en een man, in 2016 gescheiden en hebben zij in 2018 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst stelde de vrouw in staat om gratis in de gezamenlijke woning te blijven wonen totdat deze verkocht zou worden. De man heeft in kort geding een vordering ingesteld om machtiging tot verkoop van de woning te verkrijgen voor een minimale verkoopprijs van USD 1.500.000, en om de vrouw te bevelen de woning te ontruimen. De vrouw verzet zich tegen de verkoop omdat zij de verkoopprijs te laag vindt. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de man voldoende spoedeisend belang heeft bij de verkoop van de woning, gezien zijn leeftijd en de kosten die hij draagt terwijl de vrouw gratis woont. Het Hof heeft geoordeeld dat er gewichtige redenen zijn om de gevorderde machtiging tot verkoop te verlenen. De vrouw heeft geen onderbouwde argumenten gepresenteerd tegen de verkoopprijs en het Hof heeft de vordering van de man toegewezen. De vrouw is bevolen de woning uiterlijk 15 januari 2026 te ontruimen, zodat de man aan de voorwaarden van de koper kan voldoen. De vrouw is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.