ECLI:NL:OGHACMB:2025:252

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
AUA2024H00189
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verbod op werkzaamheden op Isla di Oro door J.O.B. Holding & Management V.B.A.

In deze zaak heeft de besloten vennootschap J.O.B. Holding & Management V.B.A. (hierna: JOB) in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. JOB heeft een recht van erfpacht op het eiland Isla di Oro en voerde daar werkzaamheden uit met een graafmachine. De stichting Fundacion Parke Nacional Aruba (hierna: FPNA) en verschillende natuurbeschermingsstichtingen hebben een verbod gevraagd op deze werkzaamheden, omdat deze in strijd zouden zijn met de natuurbeschermende wetgeving. Het Gerecht heeft dit verbod toegewezen, waarna JOB in hoger beroep ging. Het Hof heeft de procedure en de argumenten van beide partijen beoordeeld. JOB voerde aan dat het Gerecht ten onrechte had geoordeeld dat Isla di Oro onder de natuurbeschermende wetgeving valt en dat zij geen bestaande situatie had die een uitzondering op het verbod rechtvaardigde. Het Hof oordeelde dat de argumenten van JOB niet opgingen en bevestigde het vonnis van het Gerecht. Het Hof oordeelde dat de bescherming van de kwetsbare natuur in het marinegebied zwaarder weegt dan de commerciële belangen van JOB. Het vonnis werd bevestigd en JOB werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: AUA202400841 – AUA2024H00189
Uitspraak:16 september 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S in kort geding
in de zaak van:
de besloten vennootschap
J.O.B. HOLDING & MANAGEMENT V.B.A.
gevestigd in Aruba,
appellante,
gemachtigde: mrs. A.A. Ruiz en B.F.H. Croes,
tegen
1. de stichting
FUNDACION PARKE NACIONAL ARUBA,
gevestigd in Aruba,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. Z.T.M. Arendsz-Marchena,
2. de stichting

STICHTING SCUBBLEBUBBLES: ARUBA YOUTH FOR THE OCEAN,

3. de stichting

STICHTING TURTUGARUBA,

4. de stichting

STICHTING FUNDACION PROTECCION Y CONSERVACION DI COMMANDEURSBAAI Y VECINDARIO,

5. de stichting
ARUBA BIRDLIFE CONSERVATION,
geïntimeerden,
gemachtigde : mr. G.W. Rep,
Appellante wordt hierna aangeduid als JOB, geïntimeerde sub 1 als FPNA en de geïntimeerden sub 2 tot en met 5 gezamenlijk als de natuurbeschermingsstichtingen.

1.De zaak in het kort

JOB heeft een rifeiland voor de kust van Aruba, genaamd Isla di Oro, in erfpacht en heeft op dat eiland werkzaamheden uitgevoerd met een graafmachine. FPNA, die de bescherming van natuurgebieden in Aruba nastreeft en een aantal stichtingen die zich voor dat zelfde doel inzetten, hebben gevorderd dat aan JOB wordt verboden om op of rond Isla di Oro werkzaamheden te verrichten omdat dit in strijd is met natuurbeschermende wetgeving. Het Gerecht heeft deze vordering toegewezen. Het Hof beoordeelt dit opnieuw.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 19 juni 2024 ingekomen akte van appel is JOB in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 29 mei 2024 uitgesproken vonnis in kort geding van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 10 juli 2024 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft JOB vier grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van geïntimeerden alsnog zal afwijzen, met veroordeling van hen in de proceskosten in beide instanties.
2.3
Bij memorie van antwoord, met producties, heeft FPNA de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van JOB in de proceskosten in hoger beroep.
2.4
Bij memorie van antwoord, met producties, hebben de natuurbeschermingsstichtingen de grieven bestreden. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van JOB in de proceskosten in hoger beroep.
2.5
Op 10 juni 2025 heeft het mondeling pleidooi plaatsgevonden in het gerechtsgebouw in Aruba. Verschenen zijn partijen (voor JOB, mevr. [directeur JOB], directeur, voor FPNA, [directeur FPNA], directeur, voor geïntimeerde sub 4 [bestuurslid 1], bestuurslid en voor geïntimeerde sub 3 [bestuurslid 2], bestuurslid) met hun gemachtigden. Deze gemachtigden hebben alle drie pleitnotities gehanteerd.. Voorafgaand aan deze zitting hebben partijen producties ingediend, mr. Rep bij mail van 4 juni 2025, mr. Arendsz bij mail van 5 juni 2025 en mr. Croes bij mail van 5 juni 2025.
2.6
Vonnis is bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1
FPNA is een stichting die bescherming en beheer van diverse natuurgebieden in Aruba nastreeft. De natuurbeschermingsstichtingen zijn ngo's die zich sterk maken voor de bescherming van de natuur in Aruba, zowel boven als onder/in/op het water.
3.2
Met het oog op de bescherming van de marine flora en fauna in de kustwateren van Aruba zijn bij Landsbesluit van 21 december 2018 (AB 2018 no. 77) bepaalde kustwateren aangewezen als natuurreservaat in de zin van de Natuurbeschermingsverordening (hierna: het Aanwijzingslandsbesluit-1). Deze marinegebieden behoeven de hoogste mate van bescherming vanwege de aanwezige marinewaarden. Bij Landsbesluit van 16 april 2019 is FPNA benoemd als beheerder van die gebieden.
3.3
Met het oog op de bescherming in Aruba van inheemse flora en fauna en het behoud van de biologische diversiteit en het karakteristieke natuurschoon van bepaalde gebieden is bij Landsbesluit van 5 mei 2020 (AB 2020 no. 67) een aantal gebieden aangewezen als natuurreservaat in de zin van de Natuurbeschermingsverordening (hierna: het Aanwijzingslandsbesluit-2). Ook deze gebieden behoeven de hoogste mate van bescherming vanwege de aanwezige natuurlijke en ecologische waarden. Bij Landsbesluit van 15 juli 2020 is FPNA benoemd als beheerder van ook die gebieden.
3.4
JOB heeft op 17 juli 2023 van haar rechtsvoorganger ten titel van koop overgedragen gekregen het recht van erfpacht tot 14 februari 2026 op een perceel domeingrond groot 880 m2, gelegen in Aruba te Pos Chikito, kadastraal bekend als [kadastraalnummer], plaatselijk bekend als Isla di Oro (hierna: het recht van erfpacht, of Isla di Oro). De eerste akte van vestiging van erfpacht op dat perceel (ten behoeve van de eerste rechtsvoorganger van JOB; register van overschrijving [nummer]) dateert van 14 februari 1966. Bij Ieveringsakte van 15 maart 1983 is dat recht overgedragen aan de rechtsvoorganger van JOB, die het op zijn beurt heeft overgedragen aan haar.
3.5
In de leveringsakte van het recht van erfpacht van 17 juli 2023 staat onder het kopje
"ERFPACHTSVOORWAARDEN"het volgende:
"Te dezen wordt verwezen naar de bepalingen die zijn opgenomen in de akte houdende vestiging erfpacht[nummer]
, waarin onder meer is opgenomen dat: "De bestemming van het verkochte is voor het daarop hebben van een bar-restaurant met bijgebouwen; (...).".
3.6
Vanaf 9 maart 2024 is geconstateerd dat JOB werkzaamheden liet verrichten op Isla di Oro. Daarbij werd onder meer gebruik gemaakt van een
"excavator"(graafmachine). Naar aanleiding daarvan heeft FPNA bij het aanhangig maken van deze procedure het Gerecht verzocht tot het geven van een ordemaatregel. Die ordemaatregel heeft het Gerecht gegeven op 15 maart 2024, in die zin dat het voor JOB op straffe van verbeurte van dwangsommen verboden is om hangende deze procedure werkzaamheden in welke vorm dan ook te (laten) verrichten op Isla di Oro, schoonmaakwerkzaamheden daaronder begrepen.
3.7
JOB was ten tijde van het verrichten van deze werkzaamheden niet in het bezit van een aanlegvergunning. JOB heeft deze vergunning op 27 maart 2024 wel aangevraagd, maar deze is geweigerd bij ministeriele beslissing van 26 april 2024. De gemachtigden van JOB hebben ter zitting bevestigd dat JOB geen bezwaar heeft gemaakt bij de bestuursrechter tegen deze beslissing.

4.De procedure bij het Gerecht

4.1
FPNA heeft het Gerecht verzocht JOB te verbieden om op of rond Isla di Oro werkzaamheden in welke vorm dan ook te verrichten, op straffe van een dwangsom.
4.2
Bij afzonderlijk verzoek heeft FPNA het Gerecht verzocht eenzelfde verbod op te leggen als ordemaatregel, totdat een eindvonnis in kort geding gewezen zou zijn. Op 15 maart 2024 heeft het Gerecht dit verbod bij wijze van ordemaatregel toegewezen, op straffe van een dwangsom.
4.3
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht JOB verboden, zolang in een bodemprocedure niet anders is geoordeeld, om zonder aanlegvergunning van de bevoegde minister op en/of rond Isla di Oro werkzaamheden te verrichten in welke vorm dan ook, schoonmaakwerkzaamheden daaronder begrepen. Het Gerecht heeft daaraan een dwangsom verbonden van Afl 250.000 per dag/deel daarvan dat JOB dit verbod overtreedt, met een maximum van Afl 10.000.000,-.

5.De beoordeling

partijen in hoger beroep
5.1
In het bestreden vonnis heeft het Gerecht ook een verbod opgelegd aan het Land Aruba. Het Land wordt verboden, zolang in een bodemprocedure niet anders is geoordeeld, om het recht van erfpacht ter zake van Isla di Oro te verlengen met (kortweg) bestemmingsvoorwaarden die in strijd zijn met dwingendrechtelijke natuurbeschermende bepalingen. Het Land is niet in hoger beroep gekomen tegen dit verbod, zodat dit verbod geen onderwerp is van deze procedure in hoger beroep.
5.2
JOB heeft aangevoerd dat de memorie van antwoord van FPNA mede is betekend aan een gelieerde vennootschap (J.O.B. Leisure & Events VBA). Ook al zou dit juist zijn, dan maakt dit enkele feit deze vennootschap geen partij in dit hoger beroep. Dit punt behoeft dus geen verdere bespreking.
ontvankelijkheid hoger beroep JOB
5.3
FPNA heeft aangevoerd dat JOB niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering in hoger beroep, aangezien er een bezwaarprocedure open stond tegen het weigeren van de aanlegvergunning, die niet is gevolgd. Een heroverweging van het vonnis in kort geding verandert niets aan het feit dat JOB zonder aanlegvergunning geen werkzaamheden mag verrichten. Daarom heeft JOB onvoldoende belang bij dit hoger beroep.
5.4
JOB heeft ter zitting in hoger beroep het volgende aangevoerd. In het bestreden vonnis heeft het Gerecht overwogen dat het hele rifeiland Isla di Oro onder de Natuurbeschermingsverordening valt, dat geen sprake is van een bestaande situatie in de zin van het geldende ROPV (Ruimtelijk Ontwikkelingsplan met voorschriften) en dat zonder aanlegvergunning geen enkele activiteit is toegestaan. Deze overwegingen vormen de grondslag voor de afwijzing van de aanlegvergunning en worden door het Land steeds aan JOB tegengeworpen. Daarnaast zijn aanzienlijke dwangsommen opgelegd, die het belang bij heroverweging onderstrepen.
5.5
Het Hof acht hetgeen JOB heeft aangevoerd voldoende belang voor haar vordering in hoger beroep, mede gelet op het feit dat het hier een kort geding betreft.
spoedeisend belang verzoek FPNA
5.6
De vordering van FPNA tot het treffen van een onmiddellijke voorziening acht het Hof gelet op de feiten ook in hoger beroep nog steeds spoedeisend. JOB heeft dit overigens niet bestreden.
grief 1- Isla di Oro valt onder natuurbeschermende wetgeving
5.7
Het Gerecht heeft beslist (in 4.8 en 4.9) dat het rifeiland Isla di Oro een gebied is waarop natuurbeschermende wetgeving (in de zin van de Natuurbeschermingsverordening en het ROPV) van toepassing is. De eerste grief van JOB richt zich tegen deze beslissing; die grief gaat echter naar het voorlopig oordeel van het Hof niet op.
5.8
Het Gerecht heeft met verwijzing naar de betreffende artikelen in de Natuurbeschermingsverordening en de beide Aanwijzingslandsbesluiten en aan de hand van situatiekaarten die als bijlagen 1 tot en met 4 bij het bestreden vonnis zijn gevoegd geconstateerd dat Isla di Oro heeft te gelden als marinegebied in de zin van de Aanwijzingslandsbesluiten en daarmee als natuurreservaat in de zin van de Natuurbeschermingsverordening.
5.9
JOB voert aan dat het gebied dat bekend staat als Isla di Oro bestaat uit een mangrovegebied, een pier en een rifeiland en betoogt, zo begrijpt het Hof, dat de mangrovebossen wel en het rifeiland niet onder het toepassingsbereik van de natuurbeschermingswetgeving vallen. Die redenering gaat niet op, zoals FPNA onderbouwd heeft toegelicht in haar memorie van antwoord, met de volgende redenering:
(i) het gebied waarbinnen Isla di Oro ligt is aangewezen als marinegebied en de mangrovebossen rond Isla di Oro zijn aangewezen als natuurgebied. Het onderscheid is niet van belang, aangezien de voorschriften in de ROPV over het toegestaan gebruik binnen deze gebieden overeenkomen;
(ii) uit het Aanwijzingslandsbesluit-1 (artikel 2) volgt dat de gebieden die zijn aangewezen op de door het Gerecht genoemde kaarten (waaronder het marine gebied Mangel Halto) zijn aangewezen als natuurreservaat,
“met inbegrepen van de bijbehorende zeebodems”; daaronder vallen rifeilanden, die deel zijn van de zeebodem;
(iii) het rifeiland Isla di Oro bevindt zich binnen de coördinaten van het gebied Mangel Halto.
5.1
JOB heeft deze redenering weliswaar betwist, maar die betwisting is niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Ook zonder verwijzing naar het ROPV (welke verwijzing volgens JOB onjuist is) kan worden aangenomen dat zowel het rifeiland als het mangrovegebied naar het voorlopig oordeel van het Hof binnen de coördinaten van het beschermde natuurgebied vallen. De stukken/tekeningen waar JOB naar verwijst geven onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel.
grief 2a-
op grond van het ROPV zijn werkzaamheden die JOB heeft verricht of wil verrichten op en rond Isla di Oro verboden
5.11
Het Gerecht heeft in 4.10 drie artikelen uit het ROPV geciteerd waaruit volgt dat JOB geen werkzaamheden van welke aard dan ook mag verrichten in een beschermd gebied, tenzij sprake is van een bestaande situatie. Het Hof sluit zich bij dit oordeel aan en maakt dit tot de zijne.
5.12
Uit de geciteerde artikelen blijkt dat zowel in gebieden met bestemming marinegebied als in gebieden met bestemming natuurgebied het bouwen van gebouwen niet is toegestaan, zodat niet valt in te zien waarom voor elke bestemming apart moet worden onderzocht welke activiteit is toegestaan, zoals JOB betoogt.
5.13
JOB heeft aangevoerd (zo begrijpt het Hof), dat de schoonmaakwerkzaamheden die zij heeft uitgevoerd niet zijn verboden op grond van het ROPV. Ter zitting in hoger beroep heeft FPNA toegelicht dat het hier werkzaamheden met een graafmachine betrof, waarbij er gaten in de bodem van het rifeiland zijn geboord. JOB heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat een graafmachine aan het werk was op het rifeiland. Dergelijke voor de omgeving ingrijpende werkzaamheden moeten op grond van artikel 5 ROPV (geciteerd in 4.10.2 bestreden beschikking) als verboden werkzaamheden worden beschouwd.
grief 2b en 3- geen bestaande situatie op grond waarvan een uitzondering bestaat
5.14
Het Gerecht heeft in 4.11.1 en 4.11.2 artikelen uit het ROPV geciteerd waaruit blijkt dat er een uitzondering geldt voor bestaande gebouwen, hetgeen gedefinieerd wordt (in artikel 30.11 ROPV) als
“bouwwerken die geheel of gedeeltelijk bestaan op het moment van terinzagelegging van het concept ROPV en waarvoor een onherroepelijke bouwvergunning aanwezig is”.
5.15
Het Gerecht heeft vervolgens geconstateerd (in 4.11.3) dat JOB weliswaar heeft gesteld dat er op het moment van de bedoelde ter inzagelegging wel een onherroepelijke bouwvergunning was, maar die bouwvergunning niet overgelegd heeft. Dat is ook in hoger beroep niet gebeurd. JOB heeft bij memorie van grieven documenten overgelegd waaruit zij afleidt dat op enig moment in of omstreeks 1988 een bouwvergunning is verleend. Onduidelijk blijft echter wat er in die tijd precies op het rifeiland als bouwwerk stond, voor welk bouwwerk precies een vergunning zou zijn verleend en in hoeverre de ruïnes (onder meer van een boot, volgens foto’s die FPNA heeft overgelegd in de procedure bij het Gerecht) die zich nu op het rifeiland bevinden daarmee verband houden. Daarmee heeft JOB onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze ruïnes aangemerkt kunnen worden als “bestaande bouwwerken” in de zin van genoemd artikel. Gelet op deze onduidelijke feiten, waarnaar in deze kort gedingprocedure geen nader onderzoek gedaan zal worden, gaat ook het Hof er voorshands vanuit dat in dit geval geen sprake is van een uitzondering voor bestaande gebouwen.
5.16
Het Gerecht heeft in 4.12- 4.16 onder meer overwogen dat zolang het ROPV ongewijzigd blijft het voor een ieder (dus ook JOB) verboden is op Isla di Oro enige constructie op welke wijze dan ook aan te brengen. Deze rechtsoverwegingen, waar grief 3 zich tegen keert, hebben naar het oordeel van het Hof met name betrekking op de toewijzing van vorderingen tegen het Land. Nu het Land, zoals hiervoor overwogen, geen partij is in dit hoger beroep behoeft grief 3 daarom geen verdere bespreking.
grief 4 – belangenafweging en dwangsommen
5.17
FPNA en de natuurbeschermingsstichtingen hebben tenslotte gewezen op het belang van de kwetsbare natuur in dit marinegebied dat zij beogen te beschermen. Bij de afweging van belangen, die plaats moet vinden bij het beoordelen van het verlenen van een onmiddellijke voorziening als hier aan de orde, weegt dit belang vooralsnog zwaarder dan het belang van JOB bij het “schoonmaken” van de ruïnes. Dit belang heeft JOB ook niet heel duidelijk toegelicht; ter zitting heeft haar bestuurder (zakelijk weergegeven) verklaard:
“Ik wil de boot schoonmaken en herstellen. Ik heb een klein hotel daar in de buurt en dan kunnen we daar lekker gaan zitten; het is gewoon voor recreatie en toerisme bestemd”.
5.18
Gelet op dit kennelijk commerciële belang van JOB ziet het Hof geen aanleiding de opgelegde dwangsommen te verlagen..
Slotsom
5.19
De grieven falen en het bestreden vonnis zal worden bevestigd.
5.2
JOB zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt JOB in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van FPNA en tot op heden begroot op Cg 207 aan verschotten en Cg 6.000 aan salaris voor de gemachtigde en aan de zijde van de natuurbeschermingsstichtingen begroot op Cg 207 aan verschotten en Cg 6.000 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, E.A. Saleh en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof uitgesproken op 16 september 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.