Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
2.De beoordeling
“regarding rent of land C-7-47 situated in the COLE BAY area, ST. MAARTEN”omschreven in meetbrief 78/1961 en gelegen aan de Banjo Road # 31 (hierna: het perceel). Op grond van deze overeenkomst is [Geïntimeerde] gerechtigd om het perceel te bebouwen. [Geïntimeerde] heeft een opstal op het perceel gebouwd.
- [Appellanten] verboden om het perceel te betreden dan wel zich daarop te begeven (met uitzondering voor de naleving van de hieronder vermelde bevelen) op straffe van verbeurte van een dwangsom van NAf 1.000,- per overtreding van dit verbod tot een maximum van NAf 200.000,-;
- [Appellanten] bevolen om het zwaar materieel en de container van het perceel te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van NAf 500,- per dag(deel) dat [Appellanten] dit bevel niet naleeft tot een maximum van NAf 100.000,-, met bepaling dat [Geïntimeerde] deze zaken op kosten van [Appellanten] mag verwijderen indien [Appellanten] niet aan dit bevel voldoen;
- [Appellanten] bevolen om de door hem gebouwde opstal af te breken op straffe van verbeurte van een dwangsom van NAf 500,- per dag(deel) dat [Appellanten] dit bevel niet naleeft tot een maximum van NAf 100.000,-, met bepaling dat [Geïntimeerde] de afbraak voor rekening van [Appellanten] zelf mag bewerkstelligen indien [Appellanten] niet aan dit bevel voldoen;
- [Appellanten] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van US$ 2.887,82 voor de reparatiekosten van het zwaar materieel, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [Appellanten] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente bij niet-betaling binnen veertien dagen.
“the property (78/1961) which my father [Persoonsnaam 1] passed on to me before his deceased”, waarmee kennelijk is bedoeld te stellen dat [Persoonsnaam 2] de nieuwe eigenaar van het perceel is. Dit blijkt echter nergens uit. Er is geen overlijdensakte van [Persoonsnaam 1] overgelegd noch een verklaring van erfrecht, waardoor onduidelijk is wie de erfgenaam is of erfgenamen zijn (ervan uitgaande dat [Persoonsnaam 1] inderdaad is overleden). Maar ook al zou vaststaan dat [Persoonsnaam 2] momenteel de eigenaar van het perceel is, dan nog doet dit geen afbreuk aan de schriftelijke overeenkomst van 1991 tussen [Persoonsnaam 1] en [Geïntimeerde]. De gestelde mondelinge toestemming aan [Appellant 1] om te bouwen zou dan in strijd zijn met de schriftelijke overeenkomst en volgens de eigen stelling van [Appellanten] – te weten dat hij heeft gebouwd in 1998/1999 – ruim na het aangaan van de schriftelijke overeenkomst zijn gegeven.