ECLI:NL:OGHACMB:2025:250

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
SXM2025H00004
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en ontslagname als bestuurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie tussen een vrouw en een man, die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en twee meerderjarige kinderen hebben. De vrouw, die in eerste aanleg verzoekster was, heeft in hoger beroep een hoger bedrag aan partneralimentatie gevorderd dan het door het Gerecht toegewezen bedrag van US$ 785 per maand. De man, die in eerste aanleg verweerder was, heeft in het incidenteel appel verzocht om nihilstelling van de partneralimentatie, stellende dat hij geen inkomen heeft. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 augustus 2025 was de vrouw aanwezig via videoverbinding, maar deze verbinding kon niet tot stand komen door technische problemen. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de financiële situatie van beide partijen en de draagkracht van de man. Het Hof heeft vastgesteld dat de man, ondanks zijn bewering geen inkomen te hebben, als bestuurder van een vennootschap een verdiencapaciteit heeft die niet in overeenstemming is met zijn verklaringen. Het Hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op US$ 2.015 per maand en de draagkracht van de man op US$ 1.800 per maand. Het Hof concludeert dat de door het Gerecht opgelegde alimentatie terecht is en bevestigt de bestreden beschikking. De beslissing is genomen zonder proceskostenveroordeling, gezien de huwelijkse band tussen partijen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummer: SXM202400281 – SXM2025H00004
Uitspraak: 22 oktober 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
BESCHIKKING
in de zaak van:
[DE VROUW],
wonend in Sint Maarten,
in eerste aanleg verzoekster,
thans appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
gemachtigde: mr. J.G. Bloem,
-tegen-
[DE MAN],
wonend in Sint Maarten,
in eerste aanleg verweerder,
thans geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
procederend in persoon.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Verwezen wordt naar de op 15 april 2025 uitgesproken tussenbeschikking.
1.2
Op 27 mei 2025 heeft de vrouw een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend met producties. Zij concludeert tot ongegrondverklaring daarvan en afwijzing van het verzoek van de man, inhoudende nihilstelling van de partneralimentatie.
1.3
Op 26 augustus 2025 heeft de voortzetting van de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden in het Courthouse in Sint Maarten. Beide partijen hebben voorafgaand aan de zitting nog producties ingestuurd. Op de zitting zijn verschenen de man en namens de gemachtigde van de vrouw mr. L. Peterson. De vrouw heeft kort voor de zitting aangegeven dat zij via een videoverbinding aan de zitting wilde deelnemen. Het hof heeft daartoe de gelegenheid verschaft, maar wegens een (kennelijk) technisch mankement aan de kant van de vrouw is het niet gelukt om de verbinding tot stand te brengen. Alle aanwezigen hebben het woord gevoerd, mr. Peterson aan de hand van overgelegde pleitnotities. Partijen hebben verder vragen van het Hof beantwoord.
1.4
Beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn op 18 mei 2001 in Mumbai (India) gehuwd in gemeenschap van goederen.
2.2
Uit het huwelijk van partijen zijn twee inmiddels meerderjarige kinderen geboren:
  • [KIND 1]
  • [KIND 2]
2.3
Bij beschikking van [DATUM] heeft het Gerecht de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven op [DATUM].

3.De procedure bij het Gerecht

Bij (de bestreden) beschikking van 25 november 2024 heeft het Gerecht op verzoek van de vrouw aan haar ten laste van de man een uitkering tot levensonderhoud toegekend van US$ 785 per maand, vanaf 1 december 2024. Het meerdere, zij had een bedrag van US$ 3.125 verzocht, is afgewezen.

4.De beoordeling

principaal en incidenteel hoger beroep
4.1
Zowel de vrouw als de man zijn het niet eens met het door het Gerecht vastgestelde bedrag aan partneralimentatie. De vrouw meent recht te hebben op een hoger bedrag zoals zij ook bij het Gerecht heeft gevorderd, te weten
US$ 3.125; de man stelt zich op het standpunt dat hij niets kan betalen en dat daarom de partneralimentatie op nihil moet worden gesteld.
maatstaf partneralimentatie
4.2
Bij de beoordeling van een verzoek om partneralimentatie is van belang wat de behoefte van de onderhoudsgerechtigde partner is (gebaseerd op het netto besteedbaar gezinsinkomen tijdens het huwelijk). Vervolgens dient te worden vastgesteld of deze partner zelf inkomsten heeft of kan verwerven die kunnen worden aangewend ter voorziening in de kosten van levensonderhoud. Daarna dient de draagkracht van de onderhoudsplichtige te worden bepaald.
4.3
Het Gerecht heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat partijen ten tijde van het huwelijk over de jaren 2018 tot en met 2022 telkens nul-aangiften hebben gedaan, terwijl zij in werkelijkheid wel degelijk inkomen genoten uit (in elk geval) de kledingzaak die zij samen runden. Daartegen hebben partijen in hoger beroep geen bezwaren gericht. Ook in hoger beroep ontbreken deugdelijke en verifieerbare gegevens over het gezamenlijk inkomen van partijen tijdens het huwelijk. Het Hof zal daarom net als het Gerecht uit moeten gaan van andere aanknopingspunten om de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man zo goed mogelijk te bepalen.
behoefte vrouw
4.4
Het Gerecht heeft de (netto-)behoefte van de vrouw vastgesteld op US$ 2.015 per maand. Daartegen hebben partijen in hoger beroep geen bezwaren gericht zodat ook het Hof dat bedrag als uitgangspunt zal nemen.
draagkracht man
4.5
De man blijft ook in hoger beroep betogen dat hij geen inkomen heeft.
Volgens een inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is de man bestuurder van de vennootschap [NAAM NV]. Volgens de man is dit een vennootschap van zijn moeder waarin hij inderdaad werkzaamheden als bestuurder heeft verricht. Hij stelt dat hij dat heeft gedaan zonder dat daar inkomen tegenover stond. Omdat het zijn keuze is om de werkzaamheden onbezoldigd te verrichten maar hij wel verdiencapaciteit heeft, heeft het Gerecht met analoge toepassing voor de gebruikelijk loon regeling zoals die in de Caribische landen wordt gebruikt voor dga’s, het inkomen van de man als bestuurder van de vennootschap vastgesteld op Cg 50.000 per jaar (US$ 27.759, hetgeen neerkomt op US$ 1.800 per maand). Het Hof sluit zich bij dat oordeel van het Gerecht aan en maakt het tot het zijne. Het Hof heeft onvoldoende aanknopingspunten dat het gebruikelijk loon hoger is, zoals de vrouw in het beroepschrift stelt maar niet onderbouwt.
4.6
Tijdens de laatste zitting heeft de man verklaard dat hij inmiddels ontslag heeft genomen als bestuurder. Uit het door hem overgelegde uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat hij op 24 december 2024 (een maand na de bestreden beschikking) zijn functie als bestuurder heeft beëindigd. Het Hof zal deze omstandigheid echter buiten beschouwing laten, omdat dit verwijtbaar inkomensverlies oplevert. De man heeft, gelet op zijn onderhoudsplicht tegenover de vrouw, een verplichting om inkomen te verwerven en zal zich ook moeten inspannen om werk en inkomen te behouden. Dat verhoudt zich niet met het nemen van ontslag.
4.7
De man heeft verklaard dat hij heeft gewerkt in de winkel {NAAM WINKEL] die hij samen met de vrouw exploiteerde. Met het Gerecht neemt het Hof aan dat hij minstens een zelfde inkomen als de vrouw moet kunnen genereren in een soortgelijke baan. Het Gerecht komt tot de conclusie dat de man op basis van deze inkomsten en het hiervoor genoemde gebruikelijk loon een verdiencapaciteit heeft van US$ 3.249 en het Hof sluit daar dan ook bij aan.
4.8
De vrouw stelt dat het inkomen van de man in werkelijkheid hoger ligt dan het Gerecht heeft aangenomen. De vrouw baseert zich daarvoor op de stelling dat de man beschikt over juwelen, dure auto’s en andere luxegoederen. Het Gerecht heeft geoordeeld, en het Hof sluit zich daar bij aan, dat het daarbij gaat om bezittingen, niet om inkomen, en dat de aanwezigheid van luxegoederen voor het bepalen van de alimentatieverplichting niet relevant is. Wel relevant in dit kader is, en het Hof neemt dat ook mee in zijn overwegingen, dat partijen tijdens het huwelijk een bepaalde mate van welstand genoten. Aannemelijk is dat de vrouw het thans financieel minder gunstig heeft dan tijdens het huwelijk. Gelet daarop en mede gelet op de draagkracht van de man komt het Hof tot het oordeel dat een door de man te betalen bijdrage zoals het Gerecht die heeft opgelegd terecht is.
de slotsom
4.9
Het principaal hoger beroep slaagt niet. Het incidenteel hoger beroep ook niet. De beschikking waarvan beroep zal dus worden bevestigd.
4.1
Voor een proceskostenveroordeling ziet het Hof geen aanleiding, gelet op het
feit dat partijen getrouwd zijn geweest.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt de bestreden beschikking,
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, E.A. Saleh en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 22 oktober 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.