ECLI:NL:OGHACMB:2025:223

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
CUR2024H00170
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aansprakelijkheid en schadevergoeding na verkeersongeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de naamloze vennootschap Inter-Assure Schadeverzekeringsmaatschappij N.V. tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak betreft een verkeersongeval dat plaatsvond op 18 maart 2020, waarbij de geïntimeerde als fietser betrokken was bij een aanrijding met een automobilist. Inter-Assure, de verzekeraar van de automobilist, betwistte de schadeclaims van de geïntimeerde, die stelde dat hij als gevolg van het ongeval schade had geleden. In eerste aanleg werd Inter-Assure veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding, maar zij ging in hoger beroep, stellende dat de geïntimeerde had gelogen over de toedracht van het ongeval en de gevolgen daarvan.

Het Hof bevestigde het vonnis van het Gerecht, oordelend dat Inter-Assure niet voldoende bewijs had geleverd voor haar beschuldigingen aan het adres van de geïntimeerde. Het Hof concludeerde dat de geïntimeerde niet had gelogen en dat de schadevergoeding terecht was toegewezen. De grieven van Inter-Assure werden ongegrond verklaard, en het Hof veroordeelde Inter-Assure in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak werd gedaan op 8 juli 2025.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: CUR202302943 – CUR2024H00170
Uitspraak: 8 juli 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Inter-Assure Schadeverzekeringsmaatschappij N.V.
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde, thans appellante,
gemachtigde: mr. R.E.F.A. Bijkerk,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats],
in eerste aanleg eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G. Hatzmann.
Partijen worden hierna Inter-Assure en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 15 juli 2024 ingekomen akte van appel is Inter-Assure in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 3 juni 2024 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
1.2
Bij op 26 augustus 2024 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft Inter-Assure grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij op 17 oktober 2024 ingekomen memorie van antwoord, met producties, heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van Inter-Assure in de proceskosten in hoger beroep, met nakosten en rente.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben partijen pleitnotities ingediend.
1.5
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
Het Hof gaat uit van de feiten die het Gerecht al heeft vastgesteld. Verkort weergegeven gaat het om het volgende.
2.1.1
Op 18 maart 2020 zijn [geïntimeerde] als fietser en een autobestuurder betrokken geweest bij een ongeval. [geïntimeerde] reed rechtdoor, de automobilist reed in de tegengestelde richting, sloeg linksaf en raakte [geïntimeerde], die tegen de zijkant van de auto aankwam. Inter-Assure was de wettelijke aansprakelijkheidsverzekeraar van de automobilist.
2.1.2 [
[geïntimeerde] heeft als gevolg van het ongeval schade geleden, maar partijen zijn het oneens over de aard en omvang daarvan. Ook discussiëren partijen over de vraag of [geïntimeerde] eigen schuld viel te verwijten. Inter-Assure heeft in de loop van de lange periode van discussies bij opsporingsinstanties aangifte tegen [geïntimeerde] gedaan van oplichting en/of valsheid in geschrift. De strafzaak tegen [geïntimeerde] is geseponeerd omdat er geen bewijs was.
2.2 [
[geïntimeerde] heeft Inter-Assure voor het Gerecht op laten roepen om vergoeding te krijgen van de schade. Hij wilde dat het Gerecht zou vaststellen (voor recht verklaren) dat Inter-Assure daarvoor voor 100% aansprakelijk is. Verder wilde hij dat het Gerecht Inter-Assure zou veroordelen om als vergoeding van immateriële schade Cg 7.770 en als vergoeding van materiële schade Cg 22.549,38 te betalen, dit laatste inclusief buitengerechtelijke incassokosten. Ten slotte heeft [geïntimeerde] vergoeding van proceskosten en wettelijke rente gevorderd.
2.3
Inter-Assure heeft in de loop van de procedure bij het Gerecht niet langer betwist dat zij voor 100% aansprakelijk is, maar heeft volgehouden dat [geïntimeerde] haar heeft voorgelogen.
2.4
In het bestreden vonnis heeft het Gerecht de totale schade, inclusief buitengerechtelijke incassokosten, begroot op en hoofdsom van Cg 17.548,25. In het vonnis is Inter-Assure veroordeeld om dat bedrag aan [geïntimeerde] te betalen, verhoogd met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2020 en met proceskosten Inter-Assure is in de proceskosten veroordeeld.
geen leugens
2.5
In hoger beroep staat opnieuw centraal of [geïntimeerde] heeft gelogen over de toedracht van de aanrijding en de gevolgen daarvan. Nu [geïntimeerde] die beschuldiging ontkent had het op de weg van Inter-Assure gelegen om uit te leggen waaruit blijkt dat [geïntimeerde] heeft gelogen. Dat heeft zij niet sluitend gedaan en daarom verwerpt het Hof die beschuldiging als ongefundeerd. Hieronder legt het Hof dit verder uit door eerst te bespreken waarop Inter-Assure zich heeft gebaseerd en vervolgens uiteen te zetten waarom haar betoog niet leidt tot een andere beslissing.
2.6
Inter-Assure stelt in haar memorie van grieven dat het Gerecht had moeten oordelen dat [geïntimeerde] heeft gelogen vanwege het volgende.
- [geïntimeerde] zei direct na het ongeval dat hij geen medische hulp of ambulance nodig had en ook dat het niet nodig was om de politie erbij te roepen.
- [geïntimeerde]zei dat hij met 58 km per uur tegen de auto aanreed, maar uit de schade aan de zijkant van de auto blijkt dat hij met slechts een lage snelheid tegen de auto aanreed.
- Terwijl de automobilist na het ongeval [geïntimeerde] een lift gaf naar diens werk, hebben de heren uitgebreid met elkaar over allerlei onderwerpen gesproken.
- Na aankomst op zijn werk heeft [geïntimeerde] gezegd dat hij buiten bewustzijn was geweest en dat omstanders dit aan hem hebben verteld, maar uit de verklaring van de automobilist blijkt dat dit niet klopt.
- [geïntimeerde] is daarop voor onderzoek naar een medisch centrum gebracht, maar klaagde daar alleen over pijn aan zijn rechterschouder en de hulpverleners zagen alleen schaafwonden en drukpijn als gevolgen van het verkeersongeval. Hij mocht na 24 uur observatie weer naar huis, zonder vervolgafspraak.
- Later heeft [geïntimeerde] bij artsen gemeld dat hij aan posttraumatisch geheugenverlies leed, terwijl niets op geheugenverlies wijst.
- Bij een reconstructie van het ongeval zei [geïntimeerde] dat hij bij het ongeval over zijn gehele lichaam verwondingen heeft opgelopen, wat eveneens aantoonbaar onjuist is.
- [geïntimeerde] heeft ten onrechte tegenover artsen beweerd dat hij traumatisch hersenletsel heeft opgelopen.
- [geïntimeerde]heeft Inter-Assure laten weten dat zich een terugval in zijn herstel had voorgedaan, terwijl hij toen langer weer volledig inzetbaar was voor zijn werk.
2.7
Het Hof stelt voorop dat Inter-Assure niet nader heeft toegelicht hoe uit de verklaring van de automobilist blijkt dat [geïntimeerde] heeft gelogen over bewustzijnsverlies. Dat er geen omstanders waren of dat omstanders die er wel waren hem niet hebben verteld dat hij buiten westen was, wordt niet duidelijk uit het schademeldingsformulier en evenmin uit wat als verklaring van de automobilist in de brief van 11 november 2020 (productie 7 bij conclusie van antwoord) is weergegeven. Indien [geïntimeerde] medische diagnoses heeft gesteld (over zichzelf, dus) die niet gedeeld worden door de artsen die hem hebben gezien, zoals over een klaplong en vergeetachtigheid, is niet duidelijk hoe daaruit blijkt van opzet van [geïntimeerde] om Inter-Assure daarmee te misleiden. [geïntimeerde] presenteert die diagnoses immers niet als diagnoses van medici. In de rapportages die als productie 13 bij het inleidend verzoekschrift zijn overgelegd wordt vergeetachtigheid overigens vaker genoemd. Uit deze rapporten blijkt verder dat [geïntimeerde] maandenlang over hoofdpijn heeft geklaagd en dat zijn herstel langzaam verliep terwijl hij een mentaal (zeer) beperkte belastbaarheid had. Weliswaar valt daarin te lezen dat een CT en een MRI geen bijzonderheden opleverden, maar ook dat de neuroloog die [geïntimeerde] op 10 juli 2020 zag niettemin als diagnose ‘
Postcommotionele klachten’ noemde, welke diagnose toen al door diens collega-artsen was gesteld of daarna is overgenomen. Dat [geïntimeerde] heeft gelogen over zijn klachten en/of dat deze klachten niet veroorzaakt zijn doordat hij aan het ongeval een hersenschudding overhield, is daarom ongefundeerd, ook wanneer [geïntimeerde] op het moment van de aanrijding minder dan 58 km/u reed. In dat laatste geval is immers nog niet onderbouwd dat [geïntimeerde] opzettelijk verkeerde informatie verstrekte, laat staan dat daaraan bij de schadebegroting gevolgen moeten worden verbonden. Waaruit blijkt dat [geïntimeerde] in strijd met de waarheid heeft beweerd een terugval te hebben meegemaakt, heeft Inter-Assure niet verduidelijkt.
2.8
Hier komt bij dat er onderzoek is gedaan naar de aangifte van Inter-Assure, maar dat daaruit niet van oplichting en/of valsheid in geschrift is gebleken. Dit maakt het nog minder aannemelijk dat [geïntimeerde] heeft geprobeerd om Inter-Assure te misleiden.
2.9
Het Hof zal hieronder elk van de grieven bespreken.
grief 1: het horloge
2.1
Met grief 1 betoogt Inter-Assure dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat het horloge van [geïntimeerde] als gevolg van het ongeval kapot is gegaan. Het Gerecht had daarover anders moeten oordelen omdat [geïntimeerde] het horloge niet aan Inter-Assure heeft getoond en haar alleen maar een horlogebandje heeft laten zien.
2.11 [
[geïntimeerde] heeft erop gewezen dat Inter-Assure zijn horloge wel heeft gezien en heeft dit onderbouwd met productie 15 bij het verzoekschrift. Dat is een kopie van een namens Inter-Assure ondertekende ontvangstbevestiging, onder meer van een ‘zwarte polsbandjes horloge’. Inter-Assure heeft niet aangevoerd dat de ontvangstbevestiging niet klopt. Daarom gaat het Hof ervan uit dat Inter-Assure het horloge heeft ontvangen. Zij kan daarom in redelijkheid van [geïntimeerde] geen nader bewijs verlangen van de schade aan het horloge. Dit maakt de eerste grief ongegrond.
grief 2: het smartengeld
2.12
Het Gerecht heeft de immateriële schade op Cg 2.000 bepaald, waarbij het is uitgegaan van een aantal gespecificeerde ongevalsgevolgen. De grief is kennelijk gebaseerd op de stelling dat [geïntimeerde] heeft gelogen over die gevolgen, maar hierboven is vastgesteld dat Inter-Assure hiervoor onvoldoende heeft aangevoerd. De grief faalt.
grief 3: de buitengerechtelijke kosten
2.13
Met grief 3 maakt Inter-Assure bezwaar tegen de begroting van de buitengerechtelijke incassokosten op de grond dat leugens van [geïntimeerde] het buitengerechtelijke traject van schadeafhandeling hebben verlengd. Ook deze grief stuit af op het voorgaande: met name het (onterecht gebleken) wantrouwen van Inter-Assure, die zelfs een strafrechtelijke aangifte heeft gedaan, heeft het incassoproces kostbaarder gemaakt. De kosten van de juridische bijstand in de strafzaak zijn daarmee redelijk en dienen door Inter-Assure vergoed te worden. Het Gerecht heeft bovendien een korting toegepast voor kosten die aan de civiele rechtszaken moeten worden toegerekend. Ook in dit opzicht is de grief ongegrond.
grief 4: de wettelijke rente
2.14
Het Gerecht heeft de wettelijke rente over de toegewezen hoofdsom van Cg 17.548,25 vanaf 18 maart 2020 toegekend. Volgens Inter-Assure heeft [geïntimeerde] daar geen recht op omdat de schadeafwikkeling als gevolg van zijn leugens moeizaam is verlopen, maar daaraan gaat het Hof, zoals meermalen gezegd, voorbij. Inter-Assure beroept zich er verder op dat zij bereid was een realistisch begrote schade te vergoeden, maar gaat er daarbij kennelijk ten onrechte vanuit dat de schade van [geïntimeerde] op een lager bedrag moet worden begroot dan het Gerecht dit heeft gedaan. Het Hof sluit zich ook op dit punt aan bij de beslissing van het Gerecht omdat Inter-Assure daartegen geen gegronde klachten heeft ingebracht. Grief 4 is ongegrond.
grief 5: de proceskosten
2.15
Inter-Assure is de in eerste aanleg in het ongelijk gestelde partij en is daarom terecht in de kosten van de procedure bij het Gerecht veroordeeld. Deze grief is evenmin gegrond.
geen bewijslevering
2.16
Inter-Assure heeft een algemeen bewijsaanbod gedaan, maar zij heeft onvoldoende gesteld om daaraan toe te komen. Het Hof ziet dus geen reden om haar tot bewijslevering toe te laten.
de slotsom
2.17
Geen van de grieven slaagt. Het Hof zal het vonnis van het Gerecht bevestigen en Inter-Assure, die in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Het Hof begroot de kosten van [geïntimeerde] op Cg 371,50 voor verschotten, Cg 3.750 voor salaris van de gemachtigde (2½ punt, tarief 4), Cg 250 voor nakosten en – uitsluitend indien betekening van dit vonnis volgt – Cg 150 voor het verzorgen van die betekening, verhoogd met de explootkosten daarvan. In totaal gaat het om Cg 4.371,50 zonder betekening en Cg 4.521,50 in geval van betekening, dit laatste exclusief explootkosten. Indien aan de kostenveroordeling veertien dagen na de betekening van deze uitspraak nog niet is voldaan, is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Inter-Assure om aan [geïntimeerde] als vergoeding voor proceskosten in hoger beroep Cg 4.371,50 te betalen indien dit vonnis niet wordt betekend en Cg 4.521,50 in geval het wel wordt betekend, in het laatste geval te verhogen met de explootkosten, en bepaalt dat deze bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van de betaling.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, C.G. ter Veer, H.E. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 8 juli 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.