ECLI:NL:OGHACMB:2025:21

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
AUA2022H00263
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake koopovereenkomst onroerende zaak en dwingend bewijs onderhandse akte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Verkoper] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin de vordering tot betaling van een contractuele boete van 10% van de koopsom door [Koper] werd afgewezen. De koopovereenkomst, opgesteld in het Engels, betreft de verkoop van een onroerende zaak in Aruba. [Koper] stelt dat hij de Engelse taal niet machtig is en dat de overeenkomst slechts een 'letter of intent' was. Het Gerecht heeft de vordering van [Verkoper] afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep. In de procedure heeft [Verkoper] grieven aangevoerd en bewijsstukken ingediend, waaronder spraakberichten van [Koper]. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de koopovereenkomst als een onderhandse akte moet worden beschouwd, wat dwingend bewijs oplevert van de verplichtingen van [Koper]. Echter, [Koper] heeft het recht om tegenbewijs te leveren dat de overeenkomst niet de werkelijke bedoeling van partijen weergeeft. Het Hof heeft de zaak aangehouden voor het leveren van dit tegenbewijs en verdere beslissingen.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2025
UITSPRAAK: 4 februari 2025
ZAAKNR: AUA202100256 – AUA2022H00263
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
[VERKOPER],
wonend in Aruba,
in eerste aanleg eiser, thans appellant,
gemachtigde: mr. R.C. Samuels,
-tegen-
[KOPER],
wonend in Aruba,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G. de Hoogd.
Partijen worden hierna aangeduid als [Verkoper] en [Koper].
De zaak in het kort
[Koper] heeft een schriftelijke, in het Engels opgestelde koopovereenkomst met [Verkoper] gesloten, waarbij hij een onroerende zaak van [Verkoper] heeft gekocht. De koop is niet uitgevoerd. [Verkoper] vordert de contractuele boete van 10% van de koopsom. [Koper] beroept zich er op dat hij het Engels niet machtig is en dat partijen er van uitgingen dat het slechts een “letter of intent” betrof. Het Gerecht heeft de vordering van [Verkoper] afgewezen. In hoger beroep beoordeelt het Hof de zaak opnieuw.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar de tussen partijen gewezen vonnissen van 25 mei 2022 en 9 november 2022.
1.2 [
Verkoper] is in hoger beroep gekomen van deze vonnissen door indiening op 12 december 2022 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het Gerecht. Bij een tegelijkertijd ingediende memorie van grieven, met producties, heeft hij twee grieven aangevoerd, deze toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en zijn vordering alsnog zal toewijzen, kosten rechtens.
1.3 [
Koper] heeft op 16 maart 2023 een memorie van antwoord ingediend. Daarbij heeft hij de grieven bestreden en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis, al dan niet onder verbetering van gronden, zal bevestigen, met veroordeling van [Verkoper] in de kosten.
1.4
Op de rol van 6 februari 2024 hebben partijen pleitnotities overgelegd, [Verkoper] met producties.
1.5
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
2.1.1
Tussen [Verkoper] als verkoper en [Koper] als koper is een schriftelijke koopovereenkomst gesloten, waarvan de aanhef, voor zover van belang, luidt als volgt:
Seller (…) and Buyer (…) have concluded a purchase agreement on February 13, 2020 concerning the following real estate property in Noord locally known as Aruba, Noord 40 (…) at a purchase price of AWG 1.100.000,- Aruban Florins. (Say: One Million one hundred thousand Aruban Florins/ One poimt one million Aruban Florins)
2.1.2
De koopovereenkomst betreft een in de Engelse taal opgesteld contract afkomstig van Aruba Happy Realty. Daarin zijn standaard bedingen opgenomen, waaronder een bepaling (Article 4.1) over de betaling van een “security deposit” van
Afl. 110.000,- te voldoen binnen tien dagen na ondertekening van het contract. Ook voorziet het contract in een bepaling (Article 10.2) dat bij “Dissolution based on default” de “defaulting party” aan de andere partij een “penalty” verschuldigd is van Afl. 110.000,-.
2.1.3
In een in de Nederlandse taal gestelde “Overeenkomst aankoop inventaris/inboedel Noord 40” zijn partijen op 17 februari 2020 overeengekomen dat [Verkoper] voor een bedrag van Afl. 100.000,- inventarisgoederen verkoopt aan [Koper], vermeld op een aan deze overeenkomst gehechte lijst genaamd “Addendum purchase agreement Noord 40”.
2.1.4 [
Koper] heeft niet binnen tien dagen na 13 februari 2020 Afl.110.000,- aan [Verkoper] betaald.
2.1.5
De gemachtigde van [Verkoper] heeft bij brief van 25 augustus 2020 de koopovereenkomst ontbonden. Daarbij is aanspraak gemaakt op de contractuele boete van Afl.110.000,- en is [Koper] gesommeerd om dit bedrag uiterlijk voor 31 augustus 2020 te betalen.

3.De vordering

[Verkoper] heeft gevorderd – samengevat – [Koper] te veroordelen tot betaling van Afl. 110.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover gerekend vanaf 25 augustus 2020 tot de dag van algehele betaling.

4.De bestreden beslissing

Bij het vonnis van 9 november 2025 heeft het Gerecht de vordering afgewezen.

5.Beoordeling in hoger beroep

Productie [Verkoper] bij pleitnotities
5.1 [
Verkoper] heeft bij zijn pleitnotities (als productie HB-5) een usb-stick overgelegd met daarop kennelijke via Whatsapp verzonden spraakberichten van [Koper] aan [Verkoper]. [Verkoper] wordt verzocht om bij akte een transcriptie daarvan over te leggen, waarna [Koper] een antwoordakte mag nemen.
Standpunten partijen
5.2 [
Verkoper] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd – samengevat – de vaststaande feiten en de stelling dat daaruit volgt dat [Koper] de in de koopovereenkomst vermelde contractuele boete is verschuldigd.
5.3 [
Koper] heeft – samengevat – ten verwere het volgende aangevoerd. Hij erkent dat hij met [Verkoper] heeft gesproken over het eventueel kopen van de onroerende zaak en de inboedel. Hij stelt dat [Verkoper] hem voorhield dat er meer kapers op de kust waren, zodat het nodig was een “letter of intent” te tekenen en [Koper] de voorgenomen koop met zijn vrouw kon bespreken terwijl [Verkoper] ondertussen niet zou overgaan tot verkoop aan een derde. Daartoe heeft [Verkoper] hem meegenomen naar het kantoor van zijn makelaar waar hij hem een overeenkomst in de Engelse taal heeft laten ondertekenen. Deze taal beheerst hij niet. [Koper] stelt dat hij bij het tekenen van de overeenkomst er vanuit is gegaan dat dit de met hem besproken “letter of intent” was.
5.4
Het verweer van [Koper] komt er op neer dat er geen wilsovereenstemming bestond over de koop van de onroerende zaak. Op grond van dezelfde stellingen doet [Koper] ook nog een beroep op bedrog dan wel dwaling.
Oordeel Hof
5.5
Het beroep op bedrog dan wel dwaling wordt verworpen. Ingeval vast zou komen te staan dat van bedrog of dwaling sprake is geweest, is ingevolge art. 3:44 lid 1 BW en art. 6:228 lid 1 BW het enige rechtsgevolg daarvan dat de koopovereenkomst vernietigbaar zou zijn. De koopovereenkomst is echter niet buitengerechtelijk vernietigd, noch is een beroep op vernietiging van de koopovereenkomst in deze procedure gedaan. In de omstandigheid dat [Koper] dit rechtsgevolg niet heeft ingeroepen, zijn wilsgebreken niet aan de orde.
5.6
Bij de beoordeling van het betoog van [Koper] dat er geen wilsovereenstemming bestond over de koop van de onroerende zaak, stelt het Hof het volgende voorop. Art. 135 lid 1 Rv bepaalt dat akten ondertekende geschriften zijn die bestemd zijn om tot bewijs te dienen. Voor onderhandse akten gelden geen andere wettelijke vereisten dan uit de tekst van deze bepaling voortvloeien, te weten (i) dat het moet gaan om een geschrift dat is ondertekend en (ii) dat is bestemd om tot bewijs te dienen. Volgens art. 135 lid 3 Rv zijn onderhandse akten alle akten die niet authentieke akten zijn. De eis van ondertekening dient als waarborg voor de authenticiteit van de akte en bevestigt dat de verklaring die daarin is opgenomen, de verklaring van die partij is. Ondertekening heeft als strekking dat iemand doet weten dat hij de boven de ondertekening geplaatste woorden voor zijn rekening neemt. Art. 135 lid 1 Rv ziet ook op een meer bladzijden tellend stuk dat uitsluitend aan het slot daarvan is ondertekend. In het in art. 135 lid 1 Rv gebruikte begrip “bestemd om tot bewijs te dienen” ligt besloten dat de auteur van het geschrift er in heeft voorzien dat de partij ten behoeve van wie de akte is opgemaakt, zich er zo nodig van zal kunnen bedienen. Met de term “bewijs” in “bestemd om tot bewijs te dienen” wordt gedoeld op bewijs in een burgerlijk proces. De beantwoording van de vraag of een stuk een onderhandse akte is, vergt uitleg van het stuk. Deze beoordeling is (in hoge mate) feitelijk. Als een stuk aan de vereisten van een onderhandse akte voldoet, levert het op grond van art. 136 lid 2 Rv ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring.
5.7
Het voorgaande juridische kader in acht genomen, oordeelt het Hof dat de koopovereenkomst als een onderhandse akte in bovenbedoelde zin moet worden beschouwd. De koopovereenkomst is, gezien de inhoud daarvan zoals onder de vaststaande feiten weergegeven en ook overigens, eigenlijk niet anders uit te leggen. Partijen hebben daarover ook niet gedebatteerd en gaan daar klaarblijkelijk beiden van uit.
5.8
Hieruit volgt dat [Verkoper] met het inbrengen van de koopovereenkomst heeft bewezen dat [Koper] zich verbonden heeft de onroerende zaak te kopen en bij het niet uitvoeren van de koop aan [Verkoper] een boete is verschuldigd van Afl. 110.000,-.
5.9
Daartegen staat echter ingevolge art. 130 lid 2 Rv de levering van tegenbewijs door [Koper] open. [Koper] heeft gesteld dat de bedoeling was om slechts een “letter of intent” te ondertekenen en heeft van zijn stellingen bewijs aangeboden. [Koper] zal daarom worden toegelaten te bewijzen dat partijen over en weer anders hebben verklaard dan in de koopovereenkomst is opgenomen c.q. dat de daarin opgenomen verklaring niet overeenstemt met de werkelijkheid, meer specifiek dat partijen slechts een “letter of intent” of een koopoptie (of iets dergelijks) wilden aangaan.
5.1
Elke verdere beslissing wordt aangehouden.
BESLISSING:
Het Hof:
laat [Koper] toe tegenbewijs te leveren tegen de juistheid van de koopovereenkomst, in die zin dat hij zal worden toegelaten te bewijzen dat partijen over en weer anders hebben verklaard dan in de koopovereenkomst is opgenomen c.q. dat de daarin opgenomen verklaring niet overeenstemt met de werkelijkheid, meer specifiek dat hij redelijkerwijze mocht begrijpen dat partijen slechts een “letter of intent” of een koopoptie (of iets dergelijks) wilden aangaan;
bepaalt dat, indien [Koper] dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van mr. E.M. van der Bunt of een ander, nader aan te wijzen lid van het Hof, op een nader vast te stellen dag en tijdstip;
verwijst de zaak naar de rol van 1 april 2025 voor akte inbreng transcriptie als bedoeld in rov. 5.1 en opgave verhinderdagen door [Verkoper], waarna [Koper] op een nadere rol een antwoordakte en opgave verhinderdagen mag nemen;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, E.M. van der Bunt en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba op 4 februari 2025 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.