ECLI:NL:OGHACMB:2025:209

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
SXM2024H00075
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waterschade in een appartement en geschil over schadevergoeding tussen appartementseigenaren

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee appartementseigenaren in Sint Maarten over waterschade die is ontstaan in het appartement van de geïntimeerde, als gevolg van een lekkage in het appartement van de appellant. De geïntimeerde, die in Canada woont, heeft een schadevergoeding geëist van de appellant, die eigenaar is van een appartement boven dat van de geïntimeerde. De rechtbank in eerste aanleg heeft de vordering van de geïntimeerde toegewezen, waarna de appellant in hoger beroep is gegaan. De appellant heeft vier grieven ingediend, waaronder de deskundigheid van de benoemde deskundige en de hoogte van de schade. Het Hof heeft de grieven van de appellant verworpen en het vonnis van de rechtbank bevestigd. Het Hof oordeelt dat de deskundige voldoende deskundigheid en onpartijdigheid heeft getoond en dat de schade voldoende is onderbouwd door de geïntimeerde. De appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Zaaknummers: SXM202000596 – SXM2024H00075
Uitspraak: 12 augustus 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
[APPELLANT] N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagde, thans appellante,
gemachtigde: mr. F.K. Kutluer,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Canada,
in eerste aanleg eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.H.M. Janssen,
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

In het appartement van [geïntimeerde] is waterschade ontstaan. Partijen twisten over de oorzaak en omvang van de schade.
Het Gerecht heeft de vordering van [geïntimeerde] tot vergoeding van zijn schade toegewezen. Het Hof zal het vonnis van het Gerecht bevestigen.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 24 juni 2024 ingekomen akte van appel is (onder meer) [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen (onder andere) partijen gewezen en op 14 mei 2024 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht), ECLI:NL:OGEAM:2024:27.
2.2
Bij op 2 augustus 2024 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft (alleen) [appellant] vier grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van wat ter uitvoering van het vonnis aan hem is voldaan, vermeerderd met rente, en [geïntimeerde] zal veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
2.3
Bij op 4 september 2024 ingekomen memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal bevestigen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van beide instanties.
2.4
Op 19 maart 2025 hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
2.5
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Partijen in hoger beroep
3.1
In eerste aanleg is naast [geïntimeerde] ook [eiseres 2] opgetreden als eisende partij (en als medegerechtigde tot het hierna te noemen appartementsrecht). Zij is in de loop van het geding in eerste aanleg overleden. [geïntimeerde] is haar enig erfgenaam.
3.2 [
geïntimeerde] en [eiseres 2] zijn deze procedure bij het Gerecht begonnen tegen de volgende gedaagden: (1) [appellant], (2) de vereniging van eigenaars [gedaagde 2] (verder: [gedaagde 2]) en (3) de gezamenlijke appartementsgerechtigden van [gedaagde 3] (verder: [gedaagde 3]).
3.3
Het Gerecht heeft de vordering tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] afgewezen.
3.4
In de akte van hoger beroep zijn [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (niettemin) nog wel als appellanten vermeld. Blijkens de brief van de gemachtigde van [appellant] van 1 augustus 2014 (productie 14 bij memorie van grieven) berustte dat op een vergissing. [geïntimeerde] heeft tegen de inhoud van die brief geen bezwaar gemaakt. Hij heeft van zijn kant ook geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn vordering tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3].
3.5
Het hof gaat op grond hiervan ervan uit dat [appellant] de enige appellant is. De vorderingen tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn in hoger beroep niet meer aan de orde.
Feiten
3.6 [
gedaagde 2] is een appartementencomplex gelegen in [wijk], Sint Maarten. Het gebouw bestaat uit appartementen van verschillende groottes. [geïntimeerde] is eigenaar van een 1-kamerappartement op de tweede verdieping met nummer [#2]. [appellant] is eigenares van een 3-kamerappartement op de derde verdieping met nummer [#3]. Een gedeelte van dit appartement is boven het gehele appartement van [geïntimeerde] gelegen.
3.7
In de nacht van 11 op 12 september 2019 is in appartement [#3] de leiding die de koelkast voorziet van water losgeraakt waardoor water op de grond is gelekt. Dit betrof een leiding die op de waterleiding is aangesloten.
Vorderingen
3.8
In dit geding heeft [geïntimeerde] gevorderd, kort weergegeven, [appellant] te veroordelen tot betaling van USD 41.845,53, vermeerderd met rente, althans een door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure. Aan de vordering heeft [geïntimeerde] ten grondslag gelegd dat als gevolg van de lekkage in het appartement van [appellant] ([#3]) waterschade is opgetreden in zijn, onderliggende, appartement ([#2]). Daardoor waren herstelkosten nodig en zijn huurinkomsten gederfd. In totaal bedraagt de schade het gevorderde bedrag, aldus [geïntimeerde].
Beslissingen van het Gerecht
3.9
Het Gerecht heeft bij tussenvonnis van 31 mei 2022 een deskundige benoemd. Bij eindvonnis van 14 mei 2024 heeft het Gerecht de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen. Overwogen is daartoe dat de deskundige het zeer aannemelijk acht dat de schade in appartement [#2] ([geïntimeerde]) het gevolg is van de lekkage in appartement [#3] ([appellant]) en dat de redelijkerwijs daardoor te verwachten schade spoort met de gevorderde schadevergoeding (USD 37.071,43). Het Gerecht neemt deze conclusies van de deskundige over. Voldoende aannemelijk is ook, aldus het Gerecht, dat huurinkomsten gederfd zijn tot een bedrag van USD 4.774,-.
Plan van behandeling
3.10 [
appellant] heeft een viertal grieven aangevoerd. In die grieven komen de volgende thema’s aan de orde:
a. de deskundigheid en onpartijdigheid van de deskundige (grief 2)
b. de oorzaak van de schade (grieven 1 en 3)
c. de hoogte van de schade (grieven 1 en 4)
Het Hof zal de grieven hierna in deze volgorde behandelen.
Ad a: de deskundigheid en onpartijdigheid van de deskundige
3.11 [
appellant] stelt dat het Gerecht is voorbijgegaan aan de betwisting van de deskundigheid en onpartijdigheid van de door [geïntimeerde] voorgestelde deskundige ([deskundige], verbonden aan [deskundigenbureau], hierna: [deskundige]) en vervolgens ongemotiveerd en zonder zich te vergewissen van die onpartijdigheid en deskundigheid tot benoeming van die deskundige is overgegaan. Van onpartijdigheid van de deskundige lijkt bovendien geen sprake te zijn nu deze speculatieve opmerkingen in zijn rapport heeft opgenomen (’anecdotal evidence’). Ook lijkt hij in het verleden met partijen contact te hebben gehad. Dat is echter niet te rijmen met zijn bericht aan de gemachtigde van [geïntimeerde] dat dit niet het geval is. De deskundige heeft bovendien geen overleg met [appellant] willen plegen; hij heeft immers zelf geen plaatsopneming gedaan. Uit niets blijkt daarnaast dat [deskundigenbureau] en/of [deskundige] deskundig is/zijn op het gebied van vocht in gebouwen.
3.12
Waar het in deze stand van de procedure (beoordeling in hoger beroep) om gaat is of het Hof aan de bevindingen van de deskundige voorbij moet gaan omdat deze de noodzakelijke deskundigheid en/of onpartijdigheid mist, althans een zodanige schijn van partijdigheid aanwezig is dat vrees voor partijdigheid gerechtvaardigd is.
3.13
Onweersproken is door [geïntimeerde] aangevoerd dat de deskundigheid van [deskundigenbureau], blijkens haar website, ligt op het gebied van technische advisering en schadevaststelling en dat [deskundige] al sinds 1976 ingenieursdiensten verleent. Uit het bericht van de deskundige aan de advocaat van [geïntimeerde] van 11 april 2022 blijkt bovendien dat de deskundige ruime ervaring heeft met forensische rapportage (productie 23 bij akte van [geïntimeerde] van 19 april 2022).
3.14
In het rapport van de deskundige (pagina 10) staat, als weergave van vraag 9 van [geïntimeerde] en als antwoord daarop, het volgende:
9. In your opinion, what is the cause of the damage to the Gyproc: is it due to water condensation due to the air conditioning temperature being too low, is it due to a broken water pipe from an overhead refrigerator pipe, or is it both.
From the information gathered so far, the damages were seemingly caused by water leaks; however three factors need to be considered and certainly taken into account:
1)There is anecdotal history of condensation damages in the Building
2) An inspection on how fan-coil drain could not be performed
3) There is a widespread presence of rust in the elements of the DW structure that are
difficult to attribute solely on a single leak.
We may not rule out a complete absence of a concomitant factors. But rather recognize that an underlying condition of moist was likely present before the events described.
a. If both causes of damage play a role, to what extent do they play a role? Do both
causes play a role?
It is possible and likely that both Causes played a role,
The possibility could not be Verified or evaluated in nature and extent as suggested by one of the Reports and Thus we shall never know for sure!
[appellant] stelt dat uit het gebruik van de woorden ‘anecdotal evidence’ blijkt van partijdigheid. Waarom dat zo is heeft zij niet toegelicht. Reeds om die reden wordt zij niet gevolgd in haar stellingname. De conclusie van partijdigheid kan ook overigens niet worden getrokken. Met het begrip ‘anecdotal evidence’ wordt aangeduid informatie of kennis die is gebaseerd op persoonlijke verhalen, ervaringen of observaties in plaats van op wetenschappelijk onderzoek of statistische gegevens. Met zijn opmerking heeft de deskundige niet meer willen aangeven dan dat dergelijk onderzoek en dergelijke gegevens er bij zijn weten niet zijn en dat de basis om te beslissen op basis van de wel aanwezige persoonlijke verhalen, ervaringen of observaties daarom te smal is om tot een andere oorzaak te concluderen dan waterlekkage. Daarmee heeft de deskundige geen schijn van partijdigheid gewekt en is hij gebleven binnen de grenzen van zijn taak, te weten het voorlichten van partijen en de rechter over de waarschijnlijkheid (niet: de absolute zekerheid) van de schadeoorzaak.
3.15
Uit de opmerking van de deskundige over het ‘anecdotal evidence’ leidt [appellant] ook af dat de deskundige het gebouw al leek te kennen en in het verleden al contact met partijen had. Ook daaruit blijkt volgens haar van gebrek aan onpartijdigheid bij de deskundige. Uit de geciteerde passage kan echter redelijkerwijs niet worden afgeleid dat de deskundige in het verleden al met partijen te maken heeft gehad over het gebouw. De deskundige zelf weerspreekt dit ook in productie 23 van [geïntimeerde]. Concrete feiten en omstandigheden die op het tegendeel wijzen heeft [appellant] niet genoemd. Indien hij wel het gebouw al kende, levert dat op zichzelf geen aanwijzing van partijdigheid op.
3.16
Volgens [appellant] is, naast de opmerking over ‘anecdotal evidence’, ook overigens sprake van ‘suggestieve en speculatieve’ opmerkingen en blijkt daaruit van partijdigheid en/of ondeskundigheid. Welke opmerkingen worden bedoeld stelt [appellant] echter niet. Het feit dat de deskundige de ene mogelijkheid (een lek) waarschijnlijker acht dan de andere (condensatie of schimmelvorming) wijst bovendien geenszins op ondeskundigheid. De deskundige heeft daarmee niets anders gedaan dan zijn taak uitvoeren, namelijk (zoals hiervoor ook al gezegd) op basis van zijn deskundig inzicht, de rechter en partijen voorlichten over de waarschijnlijkheid (niet: de absolute zekerheid) van de schadeoorzaak. Dat heeft de deskundige gedaan door het lek als meest waarschijnlijke (‘most likely’, zie pagina 18 van het deskundigenrapport, antwoord op vraag 10) oorzaak van de schade aan te merken en de andere factoren dus minder waarschijnlijk te achten als schadeoorzaak.
3.17
Wat betreft het gestelde gebrek aan overleg: een benoemde deskundige heeft een grote mate van vrijheid bij de inrichting van zijn onderzoek. Daarbij kan horen dat een plaatsopneming door medewerkers van het bureau van de deskundige wordt gedaan, maar wel onder eindverantwoordelijkheid van de deskundige. Het feit dat het in dit geval zo is gegaan, is daarom geen reden aan de conclusies van de deskundige voorbij te gaan. Daarbij komt dat de deskundige partijen in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op het concept van zijn rapport. Het contact met (ook) [appellant] is door de deskundige dus wel gelegd. Daarmee is ook voldaan aan art. 174b lid 2 Rv.
3.18
Wat door [appellant] in hoger beroep is aangevoerd staat, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet eraan in de weg uit te gaan van de deskundigheid en onpartijdigheid van de deskundige. Evenmin duidt dat op enige gerechtvaardigde schijn van partijdigheid. Grief 2 slaagt niet.
b. de oorzaak van de schade (grieven 1 en 3)
3.19
Zoals hiervoor al genoemd heeft de deskundige lekkage van water (komend van appartement [#3]) als meest waarschijnlijke schadeoorzaak aangemerkt. Volgens [appellant] is deze conclusie van de deskundige gebaseerd op tegenstrijdigheden en een onvolledige vaststelling van feiten. Blijkens haar toelichting op de eerste grief is volgens [appellant] van belang:
a. dat de muren in appartement [#2] niet volledig doordrenkt waren met water, maar dat slechts sprake was van oppervlakkige bubbels in muren en plafond;
b. dat de roestschade niet is vastgesteld waardoor geen goede conclusie mogelijk is over de tijdsduur van blootstelling aan vocht;
c. dat niet is vastgesteld welke schade is geconstateerd bij de inspectie van beide appartementen op 12 september 2019;
d. dat niet is vastgesteld hoeveel water aanwezig was op de vloer van appartement [#3] op 12 september 2019.
Om deze redenen kunnen, aldus [appellant], de conclusies van de deskundige niet worden overgenomen.
3.20 [
appellant] heeft niet toegelicht welke tegenstrijdigheden in het rapport van de deskundige volgens haar aanwezig zijn. Indien [appellant] met het noemen van de factoren a tot en met d heeft willen stellen dat deze van belang zijn voor de conclusie van de deskundige dat de lekkage vanuit appartement [#3] de meest waarschijnlijke schadeoorzaak is, geldt dat die stelling niet is onderbouwd. Ook indien de bij die factoren genoemde stellingen feitelijk juist zijn, doet dat er niet aan af dat naar het oordeel van de deskundige, het Gerecht en het Hof voldoende aannemelijk is dat de schade van [geïntimeerde] veroorzaakt is door het incident in het appartement van [appellant]. De grieven 1, deels, en 3 slagen niet.
Ad c: de hoogte van de schade (grieven 1 en 4)
3.21 [
appellant] stelt dat het Gerecht ten onrechte niet is ingegaan op de betwisting van de hoogte van de schade, zoals door [appellant] verwoord in haar conclusie van antwoord en conclusie van dupliek. Ook stelt zij dat het Gerecht de schade onjuist heeft berekend. Ten onrechte is namelijk uitgegaan van de noodzaak een geheel nieuwe keuken te installeren. Het bewijs van schade aan keukenapparatuur en airconditioning is bovendien niet geleverd. Ook is geen rekening gehouden met het feit dat appartement [#2] in 2019 verouderd was en toe was aan onderhoud en modernisering.
3.22
Het Gerecht is op het verweer van [appellant], anders dan zij stelt, wel degelijk ingegaan. Het heeft zich namelijk (in rov. 1.10) gebaseerd op het deskundigenbericht waarin staat dat de redelijkerwijs te verwachten schade correspondeert met de door [geïntimeerde] geconstateerde schade. In zoverre mist de grief feitelijke grondslag.
3.23
Los daarvan geldt het volgende. [geïntimeerde] heeft gesteld dat hij de omvang van de schade op 17 oktober 2019 (toen hij in verband met de lekkage naar Sint Maarten was gekomen) heeft geconstateerd. Die schade heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg onderbouwd (onder andere met de correspondentie in de producties 4 en 7, de afbeeldingen in productie 5 en de verklaringen overgelegd als producties 9 en 10). De deskundige heeft in zijn rapport geconcludeerd dat sprake is geweest van een ‘significant leak’ (rapport, pagina 7 sub 1). De combinatie van de door [geïntimeerde] gegeven onderbouwing en het rapport van de deskundige maakt dat de gestelde schade voldoende is onderbouwd door [geïntimeerde].
3.24
In hoger beroep heeft [appellant] zich ertoe beperkt aan te voeren dat een geheel nieuwe keuken niet nodig was en dat schade aan keukenapparatuur en airconditioning betwist wordt. Daarmee heeft zij haar grieven onvoldoende onderbouwd. Ter toelichting heeft zij verwezen naar haar verweer in eerste aanleg, maar dat is onvoldoende. In de eerste plaats omdat [appellant] de vaststelling van het Gerecht (zie 3.22 hiervoor) niet heeft weersproken. In de tweede plaats omdat op basis van die verwijzing onvoldoende kenbaar voor [geïntimeerde] en het hof is gemaakt welke aspecten van de zaak [appellant] opnieuw beoordeeld wenst te zien. Dat geldt ook voor de, algemene, stelling over de ouderdom van het appartement.
3.25
Voor zover [appellant] met de hiervoor in 3.19 genoemde factoren a tot en met d heeft willen weerspreken dat van de gestelde schade sprake is, geldt dat niet is toegelicht op welke wijze daaruit kan blijken dat van schade geen sprake was, althans dat minder schade is veroorzaakt door de lekkage dan [geïntimeerde], onderbouwd met stukken, heeft gesteld in combinatie met het gegeven dat sprake is geweest van een forse lekkage. Ook de grieven 1, deels, en 4 slagen niet.
Slotsom
3.26
De grieven van [appellant] slagen niet. Het eindvonnis van 14 mei 2024 zal worden bevestigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Die kosten bedragen Cg 240,50 aan verschotten (betekening memorie van antwoord) en Cg 6.250,- aan salaris gemachtigde (2,5 punten à Cg 2.500,- per punt, tarief 6).
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het bestreden vonnis van 14 mei 2024;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van het [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op Cg 240,50 aan verschotten en Cg 6.250,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de uitgesproken proceskostenveroordeling;
wijs af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, W.P.M. ter Berg en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, ondertekend door de rolrechter en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 12 augustus 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.