ECLI:NL:OGHACMB:2025:19

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
SXM202100661 en SXM2022H00098
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijgende verjaring en eigendomsrechten op onverdeeld aandeel in perceel grond in Sint Maarten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende verkrijgende verjaring van een onverdeeld aandeel in een perceel grond, bekend als 'the Buncamper Land', in Sint Maarten. De appellanten, erfgenamen van een overledene, stellen dat zij mede-eigenaar zijn geworden van het perceel door verkrijgende verjaring. Het Gerecht in eerste aanleg heeft hun vorderingen afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. De appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij tien grieven hebben aangevoerd.

De procedure begon met een akte van appel op 17 augustus 2022, gevolgd door een memorie van grieven op 27 september 2022. De geïntimeerden hebben het hoger beroep bestreden en hun conclusie strekte ertoe het vonnis van het Gerecht te bevestigen. Het Hof heeft de grieven van de appellanten beoordeeld, waarbij het de ambtshalve toepassing van verkrijgende verjaring en de afwezigheid van rechten in de nalatenschappen van de overledenen heeft onderzocht.

Het Hof concludeert dat de appellanten geen rechten meer hadden op het perceel, omdat de erfgenamen van de overledene hun aandelen in het perceel eerder hadden verkocht. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht en veroordeelt de appellanten in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 15 januari 2025 door de rechters J. de Boer, W.P.M. ter Berg en M.A. Loth.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: SXM202100661 en SXM2022H00098
Uitspraak: 15 januari 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:

1.[appellant 1],

2. [appellant 2],

3. [appellant 3],
die allen wonen in [woonplaats A],
in eerste aanleg eisers,
thans appellanten,
gemachtigde: E.I. Maduro,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

die woont in [woonplaats A],

2. [geïntimeerde 2],

die woont op [woonplaats B],

3. [geïntimeerde 3],

die woont in [woonplaats A],

4. [geïntimeerde 4],

die woont in [woonplaats A],

5. [geïntimeerde 5],

die woont in [woonplaats A],

6. [geïntimeerde 6],

die woont in [woonplaats A],

7. [geïntimeerde 7],

die woont in [woonplaats A],

8. [geïntimeerde 8],

die woont in de [woonplaats C],

9. EAST BLACKSTONE CONGREGATION of the JEHOVA WITNESS,

die is gevestigd in de staat Virginia in de Verenigde Staten van Amerika,
in eerste aanleg gedaagden,
thans geïntimeerden,
gemachtigden: mrs. E.R. de Vries, C.R. Rutte en H.M. Weijand.
Partijen worden hierna aangeduid als [appellanten] (appellanten) respectievelijk [geïntimeerden] (geïntimeerden). Waar nodig worden zij individueel bij name aangeduid.
1.
De zaak in het kort
1.1
Deze zaak gaat over de vraag of [appellanten] op grond van verkrijgende verjaring mede-eigenaar zijn geworden van een onverdeeld aandeel in een (deel van een) perceel grond dat bekend is onder de naam “the Buncamper Land” in Sint Maarten. Volgens [appellanten] is dat het geval.
1.2
Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (verder: het Gerecht) heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten.
1.3
Het Hof zal het vonnis van het Gerecht bevestigen. Hierna wordt uitgelegd waarom zo geoordeeld wordt.
2.
Het verloop van de procedure
2.1
Bij op 17 augustus 2022 ingekomen akte van appel zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 12 juli 2022 uitgesproken vonnis van het Gerecht.
2.2
Bij op 27 september 2022 ingekomen memorie van grieven hebben [appellanten] tien grieven aangevoerd tegen het vonnis van het Gerecht. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigt en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, hun vorderingen, zoals in hoger beroep gewijzigd en vermeerderd, toewijst met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten van beide instanties.
2.3
Bij op 15 november 2022 ingekomen memorie van antwoord hebben [geïntimeerden] het hoger beroep bestreden. Hun conclusie strekt ertoe het vonnis waarvan beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bevestigen met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten in hoger beroep.
2.4
Op 6 april 2023 hebben [appellanten] een akte genomen tot rectificatie en verduidelijking van de eis in hoger beroep.
2.5
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
2.6
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.
3.
De beoordeling
Feiten
3.1
Op [geboortedatum] 1861 werd in [woonplaats A] geboren [overledene]. Op 18 december 1888 trad hij in het huwelijk met [persoon 1]. Op [overlijdensdatum] 1941 overleed hij in Sint Maarten.
3.2
Uit dit huwelijk werden elf kinderen geboren. Voor zover van belang waren dat:
a. [persoon 2]
b. [persoon 3]
c. [persoon 4]
d. [persoon 5]
e. [persoon 6]
ad a
[persoon 2] liet, voor zover van belang, als erfgenamen achter:
f. [persoon 7]
g. [geïntimeerde 1]
h. [geïntimeerde 5]
i. [appellant 2]
j. [persoon 8]
Deze erflaters (f t/m j) lieten op hun beurt als erfgenaam achter:
f. [persoon 7]
k. [geïntimeerde 4] geïntimeerde sub 4
g. [geïntimeerde 1]
l. [persoon 9] geïntimeerde sub 1
m. [geïntimeerde 2] geïntimeerde sub 2
n. [geïntimeerde 3] geïntimeerde sub 3
h. [geïntimeerde 5]
o. persoon 10] geïntimeerde sub 5
p. [geïntimeerde 6] geïntimeerde sub 6
q. [geïntimeerde 7] geïntimeerde sub 7
i. [persoon 8]
r. [appellant 2] appellant sub 1
s. [appellant 1] appellant sub 2
j. [persoon 11]
t. [appellant 3] appellant sub 3
ad b
[persoon 3] huwde [persoon 12].
Hij liet [persoon 12] achter als enige erfgenaam.
Deze [persoon 12] beschikte bij testament over haar nalatenschap.
Als enig erfgenaam liet zij achter:
u. East Blackstone Congregation of the Jehova Witness geïntimeerde sub 9
Ad c
[persoon 4] liet als enig erfgenaam achter:
v. [persoon 13] geïntimeerde sub 8
3.3
In een vonnis in hoger beroep van 13 december 1983 van het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen (hierna: HvJ NA) is in een geding van de publiekrechtelijke rechtspersoon "Eilandgebied Sint Maarten" tegen onder andere [appellant 2] (erflater van appellanten [appellant 2] en [appellant 1]) en [overledene] (erflater van appellant [appellant 3]) het volgende overwogen:
" 6. (...)
acht het Hof bewezen, dat [overledene] te goeder trouw, daarin opgevolgd door zijn erfgenamen, die zijn jaren bezit bij de hunne kunnen tellen, voortdurend en zonder onderbreking of storing vanaf de kinderjaren van getuige Cannegieter, die geacht kunnen worden in 1930 voorbij te zijn geweest, tot de reconventionele vordering in deze procedure in 1980, het ondubbelzinnig, openlijk bezit heeft gehad van en overeenkomstig de door hem gekoesterde eigendomspretenties heeft gehandeld met en aldus krachtens verjaring de eigendom heeft verkregen van een ten zuidoosten van Philipsburg gelegen stuk grond, in het westen begrensd door de zee, in het noorden als grens hebbende de lijn van de Crabhole tot aan de top van de heuvel en vandaar de meer zuidelijke lijn naar wat voorheen de Ladder was, ongeveer 25 meter vanaf het huidige Pot-rum complex.(...)".
Het hier beschreven perceel wordt ook wel aangeduid als "The Buncamper Land".
Het vonnis wordt hierna aangeduid als het Hofvonnis.
3.4
Op 31 december 1990 is op verzoek van de appellanten in de zaak die leidde tot het Hofvonnis een notariële akte "prescriptive rights" (verjaringsakte) in de openbare registers overgeschreven in welke akte nadrukkelijk is verwezen naar het Hofvonnis.
3.5 [
appellant 2] heeft bij akte van 19 augustus 1983 aan zijn broer [geïntimeerde 5] verkocht en geleverd zijn aandelen in de nalatenschappen van zijn ouders en van zijn tantes [persoon 5] en [persoon 6] alsmede een perceel grond groot 11.580 m² ’situated at "The Vineyard, in Sint Maarten"’.
3.6 [
overledene] heeft bij akte van 10 september 1985 aan zijn
zus [persoon 14] verkocht en geleverd zijn aandelen in de nalatenschappen van zijn ouders en van zijn tantes [persoon 5] en [persoon 6] alsmede een perceel grond groot van 23.830 m² 'situated on Sint Maarten at the "Vineyard" ' .
Vorderingen
3.7 [
appellanten] hebben bij het Gerecht gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat de rechtsvoorgangers van zowel [appellanten] als [geïntimeerden] op 8 mei 1980 op grond van verkrijgende verjaring ieder voor een/dertiende deel een onverdeeld aandeel hebben verkregen in the Buncamper Land, zoals omschreven in het Hofvonnis, een en ander met nevenvorderingen, waaronder de vordering [geïntimeerden] te veroordelen in de proceskosten.
Beslissingen van het Gerecht
3.8
Het Gerecht heeft in het vonnis van 12 juli 2022 geoordeeld dat in de nalatenschappen van [persoon 8] en [overledene] ten tijde van hun overlijden, als gevolg van verkoop (genoemd in 3.5 en 3.6 hiervoor), niet meer aanwezig waren rechten op the Buncamper Land en evenmin de percelen grond in de Vineyard. [appellanten] zijn daartoe, als erfgenamen van [persoon 8] en [overledene] dus niet gerechtigd. Op die grond zijn hun vorderingen alle afgewezen met hun veroordeling in de proceskosten.
Beoordeling door het Hof
Inleiding
3.9
De bezwaren van [appellanten] zijn vervat in tien grieven. Daarin worden de volgende thema’s aan de orde gesteld:
- de ambtshalve toepassing van de verkrijgende verjaring (grieven 1 en 2)
- de aan- of afwezigheid van rechten in de nalatenschappen van [persoon 8] en [overledene] (grieven 3 tot en met 7)
- de algehele afwijzing van de vordering (grief 8) en de niet-beoordeling van de overige stellingen van [appellanten] (grief 9)
- de proceskosten (grief 10).
3.1
Met deze grieven is het geschil in volle omvang ter herbeoordeling aan het Hof voorgelegd. Deze grieven zullen hierna in de aangegeven volgorde worden beoordeeld. Daaraan voorafgaand wordt opgemerkt dat [appellanten] hun eis in hoger beroep hebben gewijzigd en vermeerderd. Daartegen hebben [geïntimeerden] geen bezwaar gemaakt. Van strijd met de goede procesorde is geen sprake. Uitgangspunt voor beoordeling in hoger beroep is daarom de eis zoals gewijzigd en vermeerderd.
De ambtshalve toepassing van de verkrijgende verjaring (grieven 1 en 2)
3.11 [
appellanten] stellen dat het Gerecht (in overweging 4.1) ten onrechte heeft overwogen dat verkrijgende verjaring ambtshalve moet worden toegepast. Het Gerecht mocht echter niet tot ambtshalve toepassing overgaan omdat artikel 1969 BWNA (oud) daaraan in de weg stond. Daarin staat: “De rechter mag ambtshalve het middel van verjaring niet toepassen”.
3.12
Als [appellanten] hebben bedoeld dat het Gerecht niet ambtshalve had mogen onderzoeken of sprake is geweest van verkrijgende verjaring, geldt dat die stelling feitelijke grondslag mist: het Gerecht heeft een dergelijk onderzoek niet verricht. Het heeft immers tot uitgangspunt genomen het in het Hofvonnis gegeven oordeel over de verkrijgende verjaring.
3.13
Als [appellanten] hebben bedoeld dat het rechtsgevolg van verkrijgende verjaring moet worden ingeroepen om dat rechtsgevolg teweeg te brengen, geldt dat de rechter de taak heeft om, als eenmaal (al dan niet ambtshalve) is vastgesteld dat sprake is van verkrijgende verjaring, daaraan in het concreet voorgelegde geval het rechtsgevolg te verbinden dat uit die vaststelling voortvloeit.
3.14
Als [appellanten], tot slot, bedoeld hebben dat het Gerecht een onjuist oordeel heeft gegeven over dat rechtsgevolg (geen aandelen in the Buncamper Land meer aanwezig in de boedels van [persoon 8] en [overledene]), geldt dat dit aan de taak van de rechter om over het rechtsgevolg te oordelen niet afdoet. Op de vraag of het oordeel over het rechtsgevolg juist was wordt hierna teruggekomen. De grieven 1 en 2 slagen niet.
De aan- of afwezigheid van rechten in de nalatenschappen van [persoon 8] en [overledene] (grieven 3 tot en met 7)
3.15 [
appellanten] stellen dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen en beslist dat [persoon 8] en [overledene], reeds in 1983 (19 augustus) respectievelijk 1985 (10 september) hun aandelen in the Buncamper Land hebben verkocht en geleverd met als gevolg dat hun erfgenamen ([appellanten]) die aandelen niet meer aantroffen in hun nalatenschappen. Zij voeren daartoe aan dat op 19 augustus 1983 nog niet was vastgesteld dat [persoon 8] mede-eigenaar van the Buncamper Land was. Dat gebeurde immers pas op 13 september 1983 met het Hofvonnis én met de op 31 december 1990 ingeschreven verjaringsakte. Voor [overledene] geldt dat de titel van eigendomsverkrijging (ook) pas op 31 december 1990 met die verjaringsakte werd ingeschreven. Uit de koopakten blijkt bovendien niet dat beide erflaters hun aandelen in the Buncamper Land hebben verkocht.
3.16
In de procedure die heeft geleid tot het Hofvonnis vorderden alle dertien toenmalige erfgenamen van (de erfgenamen van) [overledene] (overleden op [overlijdensdatum] 1941) opmeting van percelen grond die op 22 maart 1961 door de erven waren verkocht aan het Eilandgebied Sint Maarten. Het verweer van het Eilandgebied was, onder andere, dat de erven geen eigenaar waren van die percelen.
3.17
De erven hebben toen betoogd dat [overledene] en zijn erfgenamen sinds 1903 het land in bezit hebben gehad, ongestoord en te goeder trouw en zij daarvan dus eigenaar waren geworden door verkrijgende verjaring. Het Hof heeft in reactie hierop overwogen dat het zal onderzoeken of daarvan sprake was en, zo ja, op welk grondgebied de verkrijgende verjaring betrekking heeft (pagina 4 van het Hofvonnis).
3.18
Dat onderzoek heeft geleid tot het oordeel – zo kan redelijkerwijs niet anders uit het Hofvonnis worden opgemaakt - dat de oorspronkelijke erflater ([overledene]), daarin opgevolgd door zijn erfgenamen, te goeder trouw, ondubbelzinnig en openlijk het bezit heeft gehad van het in het Hofvonnis omschreven perceel, zijnde the Buncamper Land. Omdat [overledene] aldus door verkrijgende verjaring eigenaar was geworden werden de erven, na en door diens overlijden, gezamenlijk en allen voor een (gelijk) onverdeeld aandeel, gerechtigde in the Buncamper Land. Als gerechtigden konden zij opmeting van het in 1961 verkochte perceelsdeel vorderen, aldus het Hof.
3.19
De gerechtigdheid van de erven tot the Buncamper Land was vervolgens niet afhankelijk van de inschrijving op 31 december 1990 van de akte van verjaring. Die akte – die volledig gebaseerd was op het Hofvonnis - strekte slechts ertoe aan eenieder kenbaar te maken dat (het Hof had beslist dat) de toenmalige erven als gevolg van verkrijgende verjaring door [overledene] en hun rechtsopvolging onder algemene titel gerechtigd waren geworden tot the Buncamper Land.
3.2
Voor wat de verkoop door [persoon 8] betreft nog het volgende. Die verkoop vond plaats op 19 augustus 1983, derhalve een (kleine) maand voorafgaand aan het Hofvonnis (13 september 1983). Er is in dat vonnis geen aanwijzing gelegen die inhoudt dat de verkrijgende verjaring volgens het Hof op 19 augustus 1983 nog niet, maar op 13 september 1983 wel was voltooid. Integendeel, de uitleg van het Hofvonnis, zoals hiervoor in 3.18 gegeven, maakt dat het Hofvonnis zo moet worden begrepen dat, naar het oordeel van het Hof destijds, [overledene] (overleden op 29 december 1941) al eigenaar was geworden en de verkrijgende verjaring dus op diens sterfdag reeds was voltooid.
3.21
In het Hofvonnis is omschreven op welk land de verkrijgende verjaring betrekking heeft. In deze procedure gaan beide partijen ervan uit dat dit the Buncamper Land is. Daarvoor wordt ook wel de aanduiding Vineyard gebruikt. [persoon 8] en [overledene] waren dus, tijdens leven en net zoals de overige erfgenamen van (de erfgenamen van) [overledene], elk gerechtigd tot een aandeel in dit land, hetzij doordat zij een deel van dat land al op naam hadden (11.580 m² respectievelijk 23.830 m²), hetzij doordat zij als erfgenaam van hun ouders en tantes ([persoon 5] en [persoon 6]) gerechtigd waren tot de nalatenschappen van deze erflaters.
3.22
Toen [persoon 8] op 19 augustus 1983 zijn aandeel in de nalatenschappen van zijn ouders en van zijn tantes [persoon 5] en [persoon 6] verkocht en leverde was daarin dus begrepen hun aandeel in the Buncamper Land. Hetzelfde geldt voor [overledene] toen deze zijn aandelen in de nalatenschappen van zijn ouders en van zijn tantes [persoon 5] en [persoon 6] verkocht en leverde op 10 september 1985. Gevolg van de verkoop en levering van die aandelen én de twee afzonderlijk genoemde percelen was dat zich na 19 augustus 1983 respectievelijk 10 september 1985 geen aandelen in of delen van the Buncamper Land meer bevonden in de boedel van [persoon 8] en [overledene]
3.23
Niet of onvoldoende onderbouwd is dat [persoon 8] en [overledene] elk tot nog meer delen van the Buncamper Land waren gerechtigd dan de verkochte delen. Kortom: verkocht werd het volledige deel waarin zij gerechtigd waren.
3.24
De conclusie is dan ook dat [appellanten] in de boedel van [persoon 8] (overleden op 25 februari 1997) en [overledene] (overleden op 13 september 1985) geen aandelen in the Buncamper Land meer aantroffen. De grieven 3 tot en met 7 slagen niet.
De algehele afwijzing van de vordering (grief 8) en de niet-beoordeling van de overige stellingen van [appellanten] (grief 9)
3.25
Ook in hoger beroep is de basis onder alle vorderingen van [appellanten] dat zij als rechtsopvolgers onder algemene titel van [persoon 8] ([appellant 1] en [appellant 2]) respectievelijk [overledene] ([appellant 3]) gerechtigd zijn tot aandelen in the Buncamper Land omdat die aandelen tot de beide nalatenschappen behoren. Die stelling haalt het niet op gronden als hiervoor uiteengezet. De basis onder de vorderingen is daarmee weg. Beoordeling van wat overigens door [appellanten] nog is gesteld is om die reden niet nodig. Grief 9 slaagt niet.
3.26
In grief 8 richten [appellanten] zich in algemene zin tegen de afwijzing van hun vorderingen. Die grief mist zelfstandige betekenis en kan daarom verder onbesproken blijven.
Bewijs
3.27 [
appellanten] hebben een algemeen bewijsaanbod gedaan. Dat is onvoldoende specifiek en/of ter zake dienend om op grond daarvan tot bewijslevering te kunnen worden toegelaten.
Slotsom
3.28
De grieven van [appellanten] slagen niet. Ambtshalve oordelend heeft het Hof ook geen bedenkingen tegen het vonnis van het Gerecht. Dat vonnis kan daarom bevestigd worden.
3.29 [
appellanten] zijn te beschouwen als de in het ongelijk gestelde partij. Hun veroordeling in de proceskosten door het Gerecht was daarom juist. Grief 10 slaagt niet. Ook in hoger beroep worden zij veroordeeld in de kosten van de procedure. Die kosten zijn (in NAf):
- salaris gemachtigde 22.500,- (2,5 punt tarief 11 à 9.000,- per punt)
- verschotten 748,50
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis van 12 juli 2022;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep van [geïntimeerden] en stelt die kosten vast op NAf 22.500,- aan salaris gemachtigde en NAf 748,50 aan verschotten;
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, W.P.M. ter Berg en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 15 januari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.