ECLI:NL:OGHACMB:2025:157

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
AUA2021H00208
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de kosten van lijkbezorging en de schulden van de erflater volgens oud Arubaans recht

In deze zaak heeft de werkgever van een bij een verkeersongeval overleden werknemer, Arucar N.V., de kosten van de begrafenis betaald en zoekt verhaal op de gezamenlijke erfgenamen. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vordering afgewezen op basis van oud recht en overgangsrecht. In hoger beroep beoordeelt het Gemeenschappelijk Hof van Justitie de vorderingen opnieuw en wijst een tussenvonnis in verband met een probleem met de betekening. Het Hof oordeelt voorshands dat het oude recht van Aruba meebrengt dat de kosten van lijkbezorging tot de schulden van de erflater gerekend moeten worden.

De procedure begon met een akte van appel van Arucar op 4 november 2021, tegen een vonnis van het Gerecht van 29 september 2021. Arucar heeft drie grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis en toewijzing van haar vordering. De gezamenlijke erfgenamen zijn niet verschenen in de rechtszaak. Het Hof heeft vastgesteld dat de betekening aan de erfgenamen niet rechtsgeldig was, omdat deze zonder vermelding van hun namen en woonplaatsen is gedaan. Het Hof heeft de deurwaarder opgedragen om de stukken opnieuw te betekenen.

Het Hof gaat uit van de feiten dat de erflater op [overlijdensdatum] 2020 is overleden en dat Arucar de begrafeniskosten van Afl. 7.570,50 heeft betaald. De vordering van Arucar bedraagt Afl. 6.251,13, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en rente. Het Gerecht heeft de vordering afgewezen, maar het Hof overweegt dat de kosten van lijkbezorging volgens het oude recht van Aruba als boedelschuld moeten worden beschouwd. Het Hof acht het hoger beroep voorshands gegrond en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Zaaknummers: AUA202003325 – AUA2021H00208
Uitspraak: 17 juni 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ARUCAR N.V.,
gevestigd in Aruba,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. C.J. Hart,
tegen
de gezamenlijke erfgenamen van wijlen
[erflater];
de erflater woonde ten tijde van zijn overlijden in [woonplaats];
de erfgenamen waren in eerste aanleg gedaagden, zijn thans geïntimeerden,
en zijn in hoger beroep niet in de rechtszaak verschenen.
Partijen worden hierna Arucar en de erven genoemd.
[erflater] wordt hierna de erflater genoemd.

1.De zaak in het kort

In deze rechtszaak heeft de werkgever van een bij een verkeersongeval overleden werknemer de begrafeniskosten betaald. De werkgever zoekt verhaal op de gezamenlijke erfgenamen.
Het Gerecht heeft de vordering afgewezen op grond van oud recht en overgangsrecht.
In dit hoger beroep beoordeelt het Hof de vorderingen opnieuw. Het Hof wijst een tussenvonnis in verband met een betekeningsprobleem en geeft als voorshands oordeel dat het oude recht van Aruba meebrengt dat het hoger beroep gegrond is.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 4 november 2021 ingekomen akte van appel is Arucar in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 29 september 2021 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 10 december 2021 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft Arucar drie grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vordering alsnog zal toewijzen, met veroordeling van de erven in de proceskosten in beide instanties.
2.3
Er is geen memorie van antwoord ingekomen.
2.4
Op 19 november 2024 heeft Arucar een pleitnota ingediend. Zijdens de erven is niemand verschenen.
2.5
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Betekening
3.1
Blijkens een exploot van 26 augustus 2022 zijn de akte van appel en de memorie van grieven aan de gezamenlijke erfgenamen betekend door publicatie in het dagblad Diario en overgifte aan de directeur van de DWJZ. Dit is gebeurd zonder vermelding van de namen en woonplaatsen van de erfgenamen. Dit is de wijze van betekening als voorzien in art. 5 lid 7 Rv, bedoeld voor degenen die geen bekende woon- of verblijfplaats in Aruba hebben. Dit is geen rechtsgeldige wijze van betekening (zie HR 5 april 2014, ECLI:NL:HR:2013:BY9084, 3.4.2).
3.2
De laatste woonplaats van de overledene is [het adres], [land]. De echtgenote van de overledene woont daar. Op de voet van art. 5 lid 6, aanhef en onder a, Rv kan betekening aan de gezamenlijke erfgenamen daar plaatsvinden zonder vermelding van de namen en woonplaatsen van de erfgenamen. De omstandigheid dat de echtgenote van de overledene de nalatenschap heeft verworpen, heeft weliswaar materieelrechtelijke rechtsgevolgen, maar doet niet eraan af dat op dat adres rechtsgeldig een exploot kan worden gedaan ten aanzien van de gezamenlijke erfgenamen.
3.3
Het Hof zal de deurwaarder opdragen de akte van appel, de memorie van grieven, de pleitnota van Arucar en dit tussenvonnis aan de gezamenlijke erfgenamen te betekenen op het adres [het adres]. Alle erfgenamen kunnen desgewenst binnen zes weken na de betekening een memorie van antwoord indienen. Doen zij dat, dan kan er opnieuw worden gepleit. Wordt er geen memorie van antwoord ingediend, dan kan Arucar opnieuw vonnis vragen.
3.4
In afwachting daarvan overweegt het Hof nu al als volgt. Opmerking verdient dat in verband met het beginsel van hoor en wederhoor alle volgende overwegingen voorshands gegeven worden. In het vervolg van de procedure is het Hof er niet aan gebonden.
Feiten
3.5
Het Hof gaat voorshands uit van de volgende feiten.
3.5.1
Op [overlijdensdatum] 2020 is de erflater bij een verkeersongeval in Aruba overleden. Hij was 61 jaar oud. Hij was getrouwd en had (in elk geval) vijf volwassen kinderen. Hij was in loondienst bij Arucar.
3.5.2
Een uitvaartonderneming heeft Afl. 7.570,50 in rekening gebracht voor de kosten van de begrafenis van de erflater. Arucar heeft die kosten betaald.
3.5.3
Ten tijde van zijn overlijden had de erflater nog Afl. 1.319,37 aan loon tegoed van Arucar.
3.5.4
Op 9 december 2020 heeft Arucar met verlof van het Gerecht ten laste van de erven conservatoir derdenbeslag doen leggen onder een levensverzekeringsmaatschappij.
Vorderingen
3.6
In deze rechtszaak heeft Arucar betaling van Afl. 6.251,13 gevorderd, vermeerderd met Afl. 750,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten. De gevorderde hoofdsom is het verschil tussen het betaalde bedrag van Afl. 7.570,50 (zie 3.6.2 hiervoor) en het verschuldigde loon van Afl. 1.319,37 (zie 3.6.3 hiervoor).
Beslissingen van het Gerecht
3.7
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vordering afgewezen.
3.8
Aan deze beslissing heeft het Gerecht, verkort weergegeven, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd. Naar het tot 1 september 2021 geldende erfrecht van Aruba vormen de kosten van lijkbezorging geen boedelschuld (eerste 4.5). De grondslag van de vordering is een overeenkomst van geldlening, gesloten met de nabestaanden namens wie aan Arucar is verzocht de begrafeniskosten voor te schieten, niet met de erven (tweede 4.5). Naar het huidige erfrecht van Aruba zouden de erven aansprakelijk zijn voor de kosten van lijkbezorging, maar krachtens het overgangsrecht is de schuld van de nabestaanden voor wie de overeenkomst van geldlening is aangegaan, niet overgegaan op de erven (4.6).
Voorshandse beoordeling door het Hof
3.9
Arucar heeft in hoger beroep aangevoerd dat de kosten van lijkbezorging ook naar het tot 1 september 2021 geldende erfrecht van Aruba een boedelschuld vormen.
3.1
Met ingang van 1 september 2021 is in Aruba een nieuw Boek 4 BW ingevoerd. Hierin is het erfrecht geregeld. Boek 3 BW, waarin onder meer de gemeenschap is geregeld, was reeds in 2002 ingevoerd.
3.11
Het huidige art. 3:288 BW Aruba bepaalt onder meer:
De bevoorrechte vorderingen op alle goederen zijn de vorderingen ter zake van:
a. (…)
b. de kosten van lijkbezorging, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene;
(…)
3.12
Het huidige art. 4:7 lid 1 BW Aruba bepaalt onder meer:
Schulden van de nalatenschap zijn:
a. (…)
b. de kosten van lijkbezorging, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene;
(…).
3.13
Ten tijde van het overlijden van de erflater en de betaling van de begrafeniskosten door Arucar ontbrak een wetsbepaling als art. 4:7 BW Aruba, maar gold art. 3:288 BW Aruba wel al.
3.14
Arucar heeft een bron uit de literatuur overgelegd: Kasdorp, Kleyn, Wedekind en Zwemmer, Compendium Erfrecht, vierde druk, Deventer: Kluwer 1994, p. 111). Hierin staat dat de kosten van lijkbezorging gerekend worden tot de schulden van de erflater, en dat de vordering ter zake daarvan bevoorrecht is, met verwijzing naar art. 3:288 BW Nederland. Deze bron verwijst niet naar een met art. 4:7 BW Aruba vergelijkbare wetsbepaling en evenmin naar rechtspraak.
3.15
Arucar heeft verder verwezen naar rechtspraak van de feitenrechter uit Nederland, echter steeds naar gevallen waarin art. 4:7 BW Nederland geldend recht is.
3.16
In Tekst & Commentaar, aantekening bij art. 4:7 BW Nederland (W.G. Huijgen) staat:
4. BW (oud)
Een vergelijkbare regeling over de schulden der nalatenschap ontbrak. In de civielrechtelijke rechtsopvatting vormden alleen de schulden vermeld in lid 1 onder a eigenlijke schulden der nalatenschap. De vorderingen van de legatarissen waren derhalve ook toen postconcurrent ten opzichte van de eigenlijke schulden van der nalatenschap. Voor de Successiewet 1956 vormden ook de schulden bedoeld onder b voorheen reeds schulden der nalatenschap.
5. Overgangsrecht
Onmiddellijke werking (art. 68a Ow NBW).
3.17
In HR 28 december 1951 (belastingkamer), ECLI:NL:HR:1951:334, NJ 1952/71 is met betrekking van het toenmalige recht van Nederland overwogen:
dat blijkens art, 1195, onder 2°, B. W. de begrafeniskosten een schuld van de nalatenschap zijn, die bij voorrang boven vele andere schulden op den boedel van den overledene kunnen worden verhaald; dat mitsdien begrafeniskosten, voorzover zij redelijkerwijze uit de nalatenschap kunnen worden voldaan, niet drukken op de erfgenamen persoonlijk.
3.18
Naar het voorlopig oordeel van het Hof moet worden aangenomen dat ten tijde van het overlijden van de erflater en de betaling van de begrafeniskosten door Arucar reeds ongeschreven Arubaans recht was dat de kosten van lijkbezorging gerekend moeten worden tot de schulden van de erflater (en geschreven recht dat zij bij verhaal op de nalatenschap bevoorrecht waren). Het Hof acht het hoger beroep dus voorshands gegrond.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
beveelt de deurwaarder aan wie dit vonnis ter hand zal worden gesteld om te voldoen aan de hiervoor onder 3.3 gegeven opdracht;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, J. de Boer en W.P.M. ter Berg, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, ondertekend door de rolrechter en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 17 juni 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.