ECLI:NL:OGHACMB:2025:154

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
SXM2023H00057
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging ontruiming woning in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een kort geding waarin de appellant, die zonder toestemming van de eigenaresse in een woning verblijft, in hoger beroep is gekomen tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De eigenaresse, aangeduid als geïntimeerde, heeft een vordering tot ontruiming ingesteld, die door het Gerecht is toegewezen. De appellant heeft geen bezwaren aangevoerd tegen de ontruiming en heeft in zijn akte van appel vooral verzoeken gedaan om schadevergoeding voor gemaakte kosten en teruggave van spullen die hij in de woning heeft achtergelaten. Het Hof heeft geoordeeld dat de appellant geen toereikende gronden heeft aangevoerd om het gebruik van de woning voort te zetten en dat er geen plaats is voor een reconventionele vordering in hoger beroep. Het vonnis van het Gerecht is bevestigd, en de appellant is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: SXM202201378 – SXM2023H00057
Uitspraak: 17 juni 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[appellant],
wonende in [woonplaats],
in eerste aanleg gedaagde, thans appellant,
procederend in persoon,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in [woonplaats],
in eerste aanleg eiseres, thans geïntimeerde,
gemachtigde: E.I. Maduro.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1
Dit kort geding gaat over de vraag of [appellant] de door hem bewoonde woning moet ontruimen. Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) heeft de daartoe strekkende vordering van [geïntimeerde] toegewezen.
1.2 [
appellant] is in hoger beroep gekomen van dit vonnis. Het Hof zal het gewezen vonnis bevestigen. Hierna wordt toegelicht op welke gronden het Hof tot dit oordeel is gekomen.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 24 april 2023 ingekomen akte van appel tevens memorie van grieven is [appellant] in hoger beroep gekomen van het in kort geding tussen partijen gewezen en op 6 april 2023 uitgesproken vonnis van het Gerecht.
2.2
Bij op 8 december 2023 ingekomen memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
2.3
Beide partijen zijn, correct, opgeroepen voor pleidooi op 23 oktober 2023 en 15 januari 2024. Op die laatste datum heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] pleitnotities ingediend. [appellant] heeft op die dag, hoewel hij peremptoir stond, uitstel gevraagd voor het indienen daarvan. Dat uitstel is door de rolrechter geweigerd op de grond dat het verzoek te laat was gedaan.
2.4
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

De feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2 [
geïntimeerde] is eigenares van de woning, gelegen aan de [adres] (verder: de woning).
3.3 [
appellant] maakt gebruik van deze woning. Hij doet dat zonder toestemming van [geïntimeerde]. Van een huurovereenkomst tussen partijen is geen sprake.
De standpunten van partijen in eerste aanleg
3.4 [
geïntimeerde] stelt dat [appellant] zonder recht of titel gebruik maakt van de haar in eigendom toebehorende woning. Zij hoeft dat gebruik niet te dulden en vordert op die grond een bevel tot ontruiming.
3.5 [
appellant] heeft in eerste aanleg aangevoerd aan dat hij altijd op dit adres gewoond heeft, hoewel hij op een ander adres in [wijk] in Sint Maarten staat ingeschreven.
Het vonnis van het Gerecht en de grieven van [appellant]
3.6
Het Gerecht heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] spoedeisend belang heeft bij haar vordering, dat zij een voortdurende inbreuk op haar eigendomsrecht niet hoeft te dulden en [appellant] geen toereikende gronden heeft aangevoerd waarom hij desondanks van de woning gebruik mag blijven maken. De vordering tot ontruiming is daarom toegewezen.
3.7 [
appellant] heeft tegen dit vonnis in zijn akte van appel tevens memorie van grieven het volgende aangevoerd:

Hierbij dien ik mijn bezwaar tegen uw beslissing van SXM202201378. Graag mij laten weten of ik mijn geld voor reparaties en verf etc terug krijg. Laster en smaad vind ik deze mensen zijn aansprakelijk. Tevens ben ik ook berooft, mag ik mijn spullen en geld, dat toen in de woning was, ook terug.”
De beoordeling in het hoger beroep
3.8
Wat [appellant] in zijn akte van appel tevens memorie van grieven schrijft houdt niet in een concreet bezwaar tegen het oordeel van het Gerecht, zoals dat hiervoor in 3.6 is weergegeven. Het lijkt er veeleer op dat [appellant] zich bij de ontruiming neerlegt, maar wel een vergoeding wil hebben voor kosten die hij ten behoeve van de woning heeft gemaakt. Ook wil hij spullen en geld terug die volgens hem “
toen” nog in de woning waren. Tot slot houdt hij [geïntimeerde]aansprakelijk voor (schade als gevolg van) laster en smaad jegens hem.
3.9 [
appellant] was in eerste aanleg gedaagde en hij heeft in die instantie geen reconventionele vordering ingesteld. Ingevolge art. 280 lid 1 Rv kan in hoger beroep niet voor het eerst een reconventionele vordering worden ingesteld. Hetgeen [appellant] verlangt, komt neer op een reconventionele vordering. Daar is geen plaats voor.
Slotsom
3.1
Nu van bezwaren tegen het gewezen vonnis niet is gebleken en het Hof ambtshalve geen bedenkingen heeft tegen dat vonnis, wordt dat vonnis bevestigd. [appellant] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep veroordeeld. De kosten worden begroot op Cg 249,50 aan verschotten en
Cg 5.000,- aan salaris van de gemachtigde.
B E S L I S S I N G
Het Hof, recht doende in kort geding:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep en bepaalt die kosten op Cg 249,50 aan verschotten en Cg 5.000,- aan salaris gemachtigde;
verklaart de uitgesproken veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, W.P.M. ter Berg, en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 17 juni 2025 in tegenwoordigheid van de griffier en ondertekend door de rolrechter.