ECLI:NL:OGHACMB:2025:117

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
CUR2024H00198
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stopzetting van ziekengeld na twee jaar en de vraag naar ongevallengeld na een bedrijfsongeval

In deze zaak gaat het om de stopzetting van ziekengeld door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) na een periode van twee jaar, en de vraag of appellante recht had op ongevallengeld na een bedrijfsongeval. Appellante, C.F. Isenia-van Thijs, had op 23 augustus 2021 een bedrijfsongeval waarbij zij uitgleed en rugpijn opliep. Na een periode van arbeidsongeschiktheid werd zij op 6 september 2021 weer arbeidsgeschikt verklaard. De SVB heeft haar vanaf 1 januari 2022 ziekengeld toegekend voor rugklachten die voortkwamen uit een later verkeersongeluk. Op 16 januari 2024 besloot de SVB het ziekengeld per 16 maart 2024 stop te zetten, wat appellante aanvechtte. Het Gerecht in eerste aanleg verklaarde haar beroep ongegrond, waarna appellante hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 7 mei 2025 werd de zaak behandeld. Het Hof oordeelde dat de beslissing van de SVB om ziekengeld toe te kennen in rechte vaststaat en dat appellante niet voldoende had aangetoond dat haar rugklachten gerelateerd waren aan het bedrijfsongeval. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

CUR2024H00198
Datum uitspraak: 28 mei 2025
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
C.F. Isenia-van Thijs, wonend in Curaçao,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 3 juli 2024 in zaak nr. CUR202400205, in het geding tussen:
appellante
en
de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB)

Procesverloop

Bij beschikking van 16 januari 2024 heeft de SVB bepaald dat appellante per 16 maart 2024 geen recht meer heeft op ziekengeld voor de ziekteoorzaak met nummer 947.474.
Bij uitspraak van 3 juli 2024 heeft het Gerecht het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2025. Appellante was aanwezig. De SVB werd vertegenwoordigd door mr. N. Dare, vergezeld door de verzekeringsarts E.A. Helstone, beiden werkzaam bij de SVB.

Overwegingen

Appellante werkt als begeleider bij de Stichting voor Gehandicapten- en Revalidatiezorg. Zij heeft op 23 augustus 2021 een bedrijfsongeval gehad, waarbij zij uitgleed op de parkeerplaats. Daardoor had zij lage rugpijn en is zij arbeidsongeschikt verklaard. Op 6 september 2021 is zij weer arbeidsgeschikt verklaard en terug aan het werk gegaan. Over de periode van 23 augustus 2021 tot 6 september 2021 heeft de SVB ongevallengeld uitgekeerd. Op 31 december 2021 was appellante betrokken bij een verkeersongeluk. Daarna heeft zij zich ziekgemeld bij de SVB. De SVB heeft vanaf 1 januari 2022 ziekengeld aan appellante toegekend, voor de ziekteoorzaak vermeld op de ziektemeldingskaartnummer 947.474, namelijk rugklachten als gevolg van het verkeersongeluk. Bij de beschikking van 16 januari 2024 heeft de SVB bepaald dat het ziekengeld wordt stopgezet per 16 maart 2024.
Appellante wil met deze procedure bereiken dat aan haar alsnog ongevallengeld wordt toegekend na het bedrijfsongeval op 23 augustus 2021. Zij stelt dat haar (huidige) rugpijn door het bedrijfsongeval is ontstaan en door het latere verkeersongeluk alleen maar erger is geworden. Volgens appellante viel zij nooit onder de bepalingen van de Landsverordening Ziekteverzekeringen. Appellante betwist het oordeel van het Gerecht dat de beslissing van de SVB om haar ziekengeld toe te kennen, in rechte vaststaat. In elk geval had de SVB haar meer uitleg moeten geven over haar rechtspositie, zodat haar niet kan worden verweten dat zij geen bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen de beschikking waarbij aan haar ziekengeld werd toegekend.
Het Hof volgt appellante niet in dit betoog. Het Gerecht heeft terecht overwogen dat de beslissing van de SVB om haar geen ongevallengeld (meer) toe te kennen maar ziekengeld, in rechte vaststaat. Hoewel het Hof begrijpt dat appellante er nu pas achter is gekomen dat de beslissing om ziekengeld toe te kennen en geen ongevallengeld later negatieve gevolgen kon hebben, neemt dat niet weg dat het op haar weg had gelegen om zich daarover te laten informeren, door bijvoorbeeld vragen te stellen aan de SVB of aan een rechtsbijstandverlener. Daar komt bij dat op de beschikking waarbij zij na het bedrijfsongeval per 6 september 2021 weer arbeidsgeschikt is verklaard, is vermeld dat daartegen bezwaar kon worden gemaakt of beroep kon worden ingesteld. In deze procedure ligt alleen de vraag voor of de SVB de toekenning van ziekengeld terecht per 16 maart 2024 heeft stopgezet omdat de wettelijke termijn van twee jaar was verstreken. Daartegen voert appellante geen gronden aan. Het Hof merkt tot slot op dat de verzekeringsarts van de SVB ter zitting op voor het Hof overtuigende wijze uiteen heeft gezet dat de medische klachten van appellante niet aan het bedrijfsongeval kunnen worden gerelateerd.
Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van het Gerecht moet worden bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.