ECLI:NL:OGHACMB:2024:9

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
CUR2022H00039
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake financiële afrekening voor werkzaamheden op het erf van een woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [opdrachtgeefster] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak betreft de financiële afrekening voor werkzaamheden die [aannemer] heeft verricht op het erf van de woning van [opdrachtgeefster]. De werkzaamheden omvatten de aanleg van een omheining, waarvoor [opdrachtgeefster] in totaal NAf 5.250 aan [aannemer] heeft betaald. Na een geschil over de kwaliteit van het werk en de betaling, heeft [opdrachtgeefster] de overeenkomst met [aannemer] ontbonden en terugbetaling van NAf 1.550 gevorderd. In reconventie heeft [aannemer] betaling van NAf 700 gevorderd voor meerwerk. Het Gerecht heeft in eerste aanleg de vordering van [opdrachtgeefster] gedeeltelijk toegewezen en de vordering van [aannemer] in reconventie toegewezen.

In hoger beroep heeft [opdrachtgeefster] haar vordering gespecificeerd, maar het Hof heeft geoordeeld dat de afwijzing van een deel van haar vordering door het Gerecht in stand moet blijven. Het Hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de vordering van [opdrachtgeefster] op het punt van de stengels en dat haar andere vorderingen niet verder waren onderbouwd. Het Hof heeft de stelling van [aannemer] over het meerwerk geaccepteerd en geconcludeerd dat het hoger beroep van [opdrachtgeefster] niet slaagt. Het vonnis van het Gerecht is bevestigd en [opdrachtgeefster] is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR202102089 – CUR2022H00039
Uitspraak: 23 januari 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[OPDRACHTGEEFSTER],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
procederende in persoon,
tegen
[AANNEMER],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. C.A. Peterson.
Partijen worden hierna [opdrachtgeefster] en [aannemer] genoemd.

1.De zaak in het kort

[aannemer] heeft als aannemer werkzaamheden voor [opdrachtgeefster] verricht op het erf van haar woonadres.
Dit geding betreft de financiële afrekening daarvan.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 2 maart 2022 ingekomen akte van appel, met producties, is [opdrachtgeefster] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 21 februari 2022 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht). De akte van appel bevat de bezwaren tegen het vonnis waarvan beroep.
2.2 [
[aannemer] heeft geen memorie van antwoord ingediend.
2.3 [
[opdrachtgeefster] heeft op 14 februari 2023 een geschrift ingediend en op 30 maart 2023 een e-mail gestuurd, waarin zij heeft herhaald hetgeen zij reeds had betoogd in de akte van appel, en waarbij zij producties heeft overgelegd die zij reeds eerder had overgelegd. [aannemer] heeft op 31 maart 2023 een pleitnota ingediend.
2.4
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.
3.
De beoordeling
Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1 [
[opdrachtgeefster] en [aannemer] zijn overeengekomen dat [aannemer] als aannemer een omheining van blokken voor [opdrachtgeefster] zou optrekken.
3.1.2
Uit de bij inleidend verzoekschrift overgelegde betaalbonnen volgt dat [opdrachtgeefster] in totaal in elk geval een bedrag van NAf 5.250 aan [aannemer] heeft betaald, te weten:
a. op 30 december 2020: NAf 3.000
(met vermelding: voor omheining)
b. op 6 januari 2021: NAf 1.250
(met vermelding: voor het kopen van ijzerstukken ad fl 1.000 + bobcat 250)
c. op 8 januari 2021: NAf 1.000
(met vermelding: voor het afbouwen
van de omheining [adres] 35).
3.1.3
Bij brief van 7 april 2021 aan [aannemer] heeft de toenmalige gemachtigde namens [opdrachtgeefster] verklaard de overeenkomst met [aannemer] te ontbinden wegens tekortkoming door [aannemer] en [aannemer] gesommeerd om NAf 1.550 aan haar terug te betalen.
3.1.4 [
[aannemer] heeft bij e-mail van 8 april 2021 aan de gemachtigde van [opdrachtgeefster] een uiteenzetting gegeven, met als conclusie dat hij niets aan [opdrachtgeefster] verschuldigd is, maar dat [opdrachtgeefster] hem NAf 700 verschuldigd is voor meerwerk.
Vorderingen
3.2
In deze rechtszaak heeft [opdrachtgeefster] bij inleidend verzoekschrift, verkort weergegeven, betaling van NAf 1.550 gevorderd, met buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten.
3.3 [
[aannemer] heeft in reconventie betaling van NAf 700 gevorderd, met rente en proceskosten.
Beslissingen van het Gerecht
3.4
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de door [opdrachtgeefster] gevorderde hoofdsom toegewezen tot NAf 250 en voor het overige afgewezen. De door [aannemer] in reconventie gevorderde hoofdsom heeft het Gerecht toegewezen.
Beoordeling door het Hof
3.5 [
[opdrachtgeefster] heeft in hoger beroep haar vordering als volgt gespecificeerd:
a. IJzeren staven NAf 1.000
b. Stengels (steigers) 250
c. Niet afbouwen achtermuur 250
d. Tegoed 50
-------------- +
Totaal NAf 1.550
3.6 [
[aannemer] heeft aangevoerd dat er meerwerk ten bedrage van NAf 2.700 is overeengekomen, waarvan [opdrachtgeefster] volgens [aannemer] NAf 1.000 heeft betaald en het restant ad NAf 1.700 onbetaald heeft gelaten.
3.7
De overwegingen van het Gerecht komen erop neer dat deelvordering b van [opdrachtgeefster] moet worden afgewezen en dat haar deelvorderingen a en c in beginsel toewijsbaar zijn, maar verrekend moeten worden met NAf 1.000, zijnde een deel van het onbetaald gebleven meerwerk. Vordering d heeft het Gerecht kennelijk aangemerkt als ingetrokken bij de mondelinge behandeling. Aldus is volgens het Gerecht [aannemer] NAf 250 aan [opdrachtgeefster] verschuldigd, berekend als: NAf 1.000 (vordering a) plus NAf 250 (vordering c) minus NAf 1.000 (meerwerk). Dat bedrag heeft het Gerecht in conventie toegewezen.
In reconventie heeft het Gerecht NAf 700 toegewezen. Dat is het overige deel van het volgens het Gerecht onbetaald gebleven meerwerk (NAf 1.700 minus Naf 1.000).
3.8
De afwijzing van deelvordering b van [opdrachtgeefster] is gebaseerd op de overweging dat niet is gebleken dat in de meerwerkprijs voor het verhogen van de tuinmuur een bedrag van NAf 250 voor stengels was inbegrepen. [opdrachtgeefster] heeft hier in hoger beroep niets over gesteld. Deze afwijzing moet daarom in stand blijven.
[opdrachtgeefster] heeft haar deelvordering d in hoger beroep niet verder toegelicht dan met de aanduiding “tegoed”. Dat is onvoldoende. Die deelvordering dient niet alsnog te worden toegewezen.
3.9
Het Gerecht heeft de stelling van [aannemer] dat er meerwerk ten bedrage van NAf 2.700 is overeengekomen aangenomen op grond van hetgeen aannemelijk voorkwam, mede gelet op een handgeschreven notitie van [aannemer] en in het geding gebrachte foto’s. Hierop is [opdrachtgeefster] in hoger beroep niet nader ingegaan. Het Hof verenigt zich daarom met dit oordeel van het Gerecht.
3.10 [
[opdrachtgeefster] heeft in hoger beroep aangevoerd dat [aannemer] tweemaal NAf 700 heeft willen innen en dit bedrag in rekening wil brengen voor werkzaamheden die niet uitgevoerd zijn. Uit voornoemde oordelen volgt dat dit betoog moet worden verworpen.
3.11
Het hoger beroep slaagt niet. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. [opdrachtgeefster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [opdrachtgeefster] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [aannemer] gevallen en tot op heden begroot op NAf 2.000 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, G.C.C. Lewin en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 23 januari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.