ECLI:NL:OGHACMB:2024:83

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
AUA2023H00138
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergunning tot tijdelijk verblijf voor gezinshereniging van een moeder met haar meerderjarige zoon

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 12 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf voor gezinshereniging. De appellant, de minister van Arbeid, Energie en Integratie, had eerder een verzoek van [appellante], een Venezolaanse vrouw, afgewezen. De moeder, die in Venezuela woont, vroeg een vergunning aan om bij haar meerderjarige zoon in Aruba te kunnen verblijven. De minister stelde dat het beleid geen ruimte biedt voor dergelijke aanvragen en dat er geen sprake was van een door artikel 8 EVRM beschermd familie- en gezinsleven, omdat er geen 'more than the normal emotional ties' zouden zijn.

Het Hof oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat er geen sprake was van een afhankelijkheid die verder gaat dan de gebruikelijke emotionele banden tussen een moeder en haar volwassen kinderen. Het Hof wees erop dat [appellante] al meer dan 20 jaar gescheiden van haar zoon woont en dat er geen dringende medische of sociale redenen zijn die haar verblijf in Aruba noodzakelijk maken. De minister had bovendien voldoende onderbouwd dat de afwijzing van het verzoek in het algemeen belang was, gezien de druk op het zorgsysteem in Aruba en de mogelijke precedentwerking van dergelijke aanvragen.

Het Hof vernietigde de eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg, dat het beroep van [appellante] gegrond had verklaard, en verklaarde het beroep tegen de bestreden beschikking ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

AUA2023H00138
Datum uitspraak: 12 juni 2024
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Arbeid, Energie en Integratie (hierna: de minister),
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 28 juni 2023 in zaak nr. AUA202203486, in het geding tussen:
[appellante], verblijvend in Aruba,
en
de minister

Procesverloop

Bij beschikking van 13 augustus 2021 heeft de minister het verzoek van [appellante] om aan haar een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel gezinshereniging te verlenen, afgewezen.
Bij beschikking van 22 september 2022 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 28 juni 2023 heeft het Gerecht het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd en de minister opgedragen binnen drie maanden opnieuw te beslissen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 april 2024. De minister werd vertegenwoordigd door mr. R.A. Wix. [appellante] is niet verschenen, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen

Overwegingen

Inleiding
1. [appellante] is geboren op [geboortedatum] 1940 in Venezuela en heeft de Venezolaanse nationaliteit. Zij heeft twee meerderjarige zoons. Eén van hen, [naam zoon], woont in Aruba en is Nederlander geworden door naturalisatie. [appellante] heeft zelf in de periodes van 1993 tot 1995 en van 2001 tot 2003 in Aruba gewoond. In die periodes was wijlen haar echtgenoot consul voor Venezuela in Aruba. Zij werd weduwe op 5 december 2018. Op 21 december 2018 is zij naar haar zoon in Aruba gereisd. Zij had als toerist een toegestane verblijfsduur van 30 dagen. Haar is twee keer een verlenging van het toeristisch verblijf toegestaan tot 31 maart 2019.
1.1.
Bij de brief van 2 juli 2019 heeft haar zoon de minister verzocht aan [appellante] een vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: vttv) te verlenen zodat zij bij haar zoon kan wonen. Op 13 mei 2020 heeft de minister te kennen gegeven dat het verzoek buiten behandeling wordt gesteld omdat het niet overeenkomstig de daarvoor geldende vereisten is ingediend. Na een procedure tegen het uitblijven van een reële beslissing op het verzoek heeft de minister het verzoek op 13 augustus 2021 afgewezen omdat niet het daartoe van overheidswege verstrekte formulier is gebruikt. De minister heeft zich ten overvloede op het standpunt gesteld dat [appellante] op grond van het Toelatingshandboek 2018 niet voor een vttv in aanmerking komt. Daartegen heeft [appellante] op 31 augustus 2021 bezwaar gemaakt. Na een procedure tegen het uitblijven van een reële beslissing op het gemaakte bezwaar heeft de minister [appellante] op 7 september 2022 in de gelegenheid gesteld om het verzoek op het daartoe verstrekte formulier in te dienen. Dat heeft zij op 12 september 2022 gedaan. Vervolgens heeft de minister zijn beslissing dat [appellante] niet in aanmerking komt voor een vttv bij de bestreden beschikking gehandhaafd.
Aangevallen uitspraak
2. Het Gerecht heeft vastgesteld dat het Toelatingshandboek 2018 onder gezinshereniging slechts verstaat het bij elkaar brengen van gezinsleden, waarbij met gezinsleden uitsluitend wordt verstaan de echtgeno(o)t(e) en minderjarige kinderen van een in Aruba legaal wonend gezinslid. Het beleid voorziet dus niet in de situatie waarin [appellante] verkeert, namelijk een (hoog)bejaarde moeder die bij haar volwassen zoon met Nederlandse nationaliteit in Aruba wenst te verblijven omdat zij hulpbehoevend is en in haar land van herkomst geen familie meer heeft. Anders dan de minister stelt, is er in een dergelijke situatie wel sprake van familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) heeft al aanvaard dat tussen volwassenen en hun ouders ook familie- en gezinsleven kan bestaan, zelfs wanneer de volwassene niet met zijn ouders samenwoont en zijn eigen huishouden voert en eigen familie heeft. In het geval van [appellante] is genoegzaam vast komen te staan dat zij mede vanwege haar leeftijd en gezondheid niet meer in staat is om voor zichzelf te zorgen en dat zij in Venezuela geen of onvoldoende opvang heeft. Verder heeft zij een band met Aruba omdat zij daar zes jaar met wijlen haar echtgenoot legaal heeft gewoond. In zoverre is er sprake van bijkomende elementen van afhankelijkheid in de relatie tussen haar en haar zoon in Aruba. De minister heeft daarom redelijkerwijs niet kunnen weigeren om aan [appellante] een vttv te verlenen zodat zij bij haar zoon in Aruba kan wonen.
Hoger beroep
3. De minister voert aan dat hij op grond van artikel 8 van het EVRM niet was gehouden een vttv te verlenen. Het uitgangspunt is dat relaties tussen ouders en meerderjarige kinderen niet vallen onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM. Uit jurisprudentie van het EHRM volgt dat voor het aannemen van familie- en gezinsleven tussen ouders en meerderjarige kinderen vereist is dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn, anders dan de normale emotionele banden. Volgens de minister is daarvan geen sprake bij [appellante] en haar in Aruba wonende zoon. De minister voert voorts aan dat inwilliging van het verzoek in strijd is met het algemeen belang omdat [appellante] wegens haar leeftijd en gezondheidsklachten druk zal leggen op het fragiele ziekenfonds en de overige zorginfrastructuur, zoals het ziekenhuis en zorginstellingen. De vrees bestaat dat [appellante] op termijn steeds intensievere medische zorg en ouderenzorg zal behoeven en uiteindelijk in een zorginstelling terecht zal komen. Daarnaast is wel degelijk sprake van mogelijke precedentwerking omdat er jaarlijks vele verzoeken worden gedaan om vttv's voor (hoog)bejaarde ouders van Arubaanse ingezetenen. De hieruit voortvloeiende lasten kan de kleine samenleving niet dragen, aldus de minister.
3.1.
Het Hof stelt vast dat [appellante] een verblijfstitel heeft aangevraagd waarbij zij afhankelijk is van iemand die al over een verblijfstitel beschikt, in dit geval haar zoon. Tussen partijen is niet in geschil dat het beleid van de minister niet voorziet in een situatie als deze, waarbij een moeder een van haar meerderjarige zoon afhankelijk verblijf aanvraagt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de minister desondanks een vttv moet verlenen voor het uitoefenen van het familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Anders dan het Gerecht beantwoordt het Hof deze vraag ontkennend en overweegt daarover als volgt.
3.2.
Op grond van artikel 8 van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Volgens de vaste rechtspraak van het EHRM is het antwoord op de vraag of familie- en gezinsleven bestaat van feitelijke aard. Bepalend is het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Ook tussen volwassenen en hun ouders kan familieleven bestaan. Maar dit familie en gezinsleven tussen volwassenen en hun ouders is pas beschermenswaardig in de zin van artikel 8 van het EVRM indien er tussen betrokkenen 'additional elements of dependence' – kortheidshalve vaak aangeduid als 'more than the normal emotional ties' – bestaan. Of daarvan sprake is, is net zoals bij de vraag of er sprake is van een familie- en gezinsleven, van feitelijke aard. Het EHRM heeft in verschillende arresten factoren aangewezen die relevant kunnen zijn bij de vraag of er sprake is van deze meer dan gebruikelijke afhankelijkheid (bijvoorbeeld het arrest van 18 november 2014, Senchishak t. Finland, ECLI:CE:ECHR:2014:1118JUD00504912). Die factoren zijn de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden, de banden met het land van herkomst en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin.
3.3.
Naar het oordeel van het Hof heeft de minister voldoende onderbouwd dat de familieband tussen [appellante] en haar zoon niet onder de reikwijdte van artikel 8 van het EVRM valt omdat niet aannemelijk gemaakt is dat tussen hen sprake is van een afhankelijkheid die uitstijgt boven hetgeen gebruikelijk is tussen een moeder en meerderjarige kinderen. Zo is niet aangetoond dat [appellante] financieel afhankelijk is van haar in Aruba wonende zoon. Evenmin is aangetoond dat zij dusdanig emotioneel afhankelijk is van haar zoon dat zij niet zou functioneren zonder zijn aanwezigheid. Daarbij neemt het Hof mede in aanmerking dat [appellante] al meer dan 20 jaar gescheiden van haar zoon woont omdat hij in 2003 naar Aruba is verhuisd. Verder is niet aangetoond dat er nijpende medische omstandigheden zijn die maken dat [appellante] bij haar zoon in Aruba moet verblijven. Zoals de minister terecht stelt, is alleen bekend dat [appellante] vanaf 2007 medisch behandeld wordt in Venezuela en dat deze behandeling nog steeds beschikbaar is in Venezuela. Er is niet aangevoerd waarom deze medische behandeling exclusief in Aruba moet worden gegeven, bijvoorbeeld omdat een verblijf bij haar zoon op Aruba een dusdanig effect zal hebben dat haar gezondheidsklachten zullen verdwijnen. Niet is aangetoond dat [appellante] vanwege de sociaal-economische situatie onmogelijk zelfstandig in Venezuela kan wonen. In dat verband heeft de minister er terecht op gewezen dat [appellante] nauwe banden heeft met Venezuela omdat zij weduwe is van een Venezolaanse consul en in die hoedanigheid bepaalde rechten geniet in Venezuela.
3.4.
Gelet op het voorgaande heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat er tussen [appellante] en haar meerderjarige zoon geen familie- en gezinsleven is in de zin van artikel 8 van het EVRM. De minister hoefde daarom niet te onderbouwen dat er een 'fair balance' is gevonden tussen het belang van [appellante] en haar zoon enerzijds, en het algemeen belang van Aruba dat is gediend met een restrictief toelatingsbeleid anderzijds (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188). Dit betekent dat de minister geen ongerechtvaardigde inbreuk maakt op artikel 8 van het EVRM door de verzochte vttv te weigeren. De minister heeft zich voorts redelijkerwijs op het standpunt gesteld dat de vttv moet worden geweigerd om redenen van algemeen belang gelet op mogelijke precedentwerking in samenhang met het reeds overbelaste zorgstelsel in Aruba. Het betoog van de minister slaagt.
Slotsom
4. Het hoger beroep is gegrond zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het beroep tegen de bestreden beschikking ongegrond verklaren.
5. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 28 juni 2023 in zaak nr. AUA202203486;
II.
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2024.