ECLI:NL:OGHACMB:2024:70

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
CUR2023H00089 - CUR202204972
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over uitkering ineens van spaartegoed in pensioenreglement

In deze zaak vordert de appellant, een inwoner van Curaçao, in kort geding een uitkering ineens van het tegoed dat zij heeft opgebouwd in het kader van een spaarregeling bij haar werkgever. Deze spaarregeling is overgenomen door de naamloze vennootschap Ennia Caribe Leven N.V. De appellant stelt dat zij recht heeft op deze uitkering op basis van artikel 17 van het toepasselijke pensioenreglement, terwijl Ennia zich beroept op de voorwaarden van het pensioenreglement en een noodregeling die de uitkering van het tegoed zou uitsluiten. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vordering van de appellant afgewezen, waarna zij in hoger beroep is gegaan.

In het hoger beroep heeft de appellant twee grieven ingediend en verzocht om vernietiging van het vonnis van het Gerecht. Ennia heeft de grieven bestreden en verzocht om bevestiging van het vonnis. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de appellant geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering, omdat de voorwaarden van het pensioenreglement en de noodregeling van toepassing zijn. Het Hof heeft het verweer van Ennia gegrond verklaard en het vonnis van het Gerecht bevestigd. De appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR2023H00089 - CUR202204972
Uitspraak: 23 april 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S I N K O R T G E D I N G
[APPELLANT],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
procederend in persoon,
tegen
de naamloze vennootschap
ENNIA CARIBE LEVEN N.V.,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.R. Hammoud.
Partijen worden hierna aangeduid als [appellant] en Ennia.

1.De zaak in het kort

In dit kort geding vordert [appellant] uitkering ineens van het tegoed dat zij sedert haar indiensttreding bij haar werkgever [werkgever] in het kader van een spaarregeling heeft opgebouwd. Ingevolge een uitvoeringsovereenkomst met [werkgever] is die spaarregeling overgenomen door Ennia. Op grond van (primair) artikel 17 van het toepasselijke pensioenreglement en (subsidiair) de toepasselijke noodregeling weigert Ennia uitkering ineens van het opgebouwde tegoed. Het Gerecht heeft de vordering van [appellant] afgewezen.
Het Hof beoordeelt de vordering in hoger beroep opnieuw.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 1 maart 2023 ingekomen akte van hoger beroep is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 15 februari 2023 uitgesproken vonnis in kort geding van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op dezelfde datum ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [appellant] twee grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zij concludeert dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, haar vorderingen alsnog zal toewijzen met veroordeling van Ennia in de proceskosten.
2.3
Bij op 17 april 2023 ingekomen memorie van antwoord heeft Ennia de grieven bestreden en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met veroordeling van [appellant] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen 14 dagen na het vonnis zijn voldaan.
2.4
Op 6 juni 2023 hebben partijen pleitnotities overgelegd.
2.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

3.1
Het Hof gaat uit van hetgeen het Gerecht in rechtsoverweging 2.1-2.9 van het vonnis waarvan beroep heeft overwogen, nu partijen daartegen geen bezwaren hebben aangevoerd en het Hof er geen bedenkingen bij heeft.
3.2 [
[appellant] vordert – na mondelinge eisvermindering in eerste aanleg – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad – Ennia te veroordelen om aan haar het netto equivalent van NAf 324.748,42 te restitueren c.q. te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2022 tot en met de dag van algehele voldoening en de buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van Ennia in de proceskosten.
3.3 [
[appellant] legt aan haar vordering ten grondslag dat Ennia gehouden is tot uitkering van het gevorderde bedrag, onder inhouding van belastingen en sociale premies, aangezien zij op grond van de spaarfondsregeling van haar voormalige werkgever [werkgever], voornoemd bedrag heeft gespaard. Deze regeling biedt haar de keuze tussen een uitkering ineens dan wel inbreng van het opgebouwde saldo in een pensioenregeling. [appellant] heeft een spoedeisend belang bij uitkering van het bedrag ineens om te kunnen starten met de verbouwing van haar woning in appartementen bestemd voor verhuur.
3.4
Ennia betwist het spoedeisend belang van [appellant]. Ten principale beroept zij zich primair op artikel 17 van het pensioenreglement dat tussen [werkgever] en haar personeel gold. Die bepaling behelst een overgangsregeling voor de werknemers (zoals [appellant]) die vóór 1 juli 1991 deelnemer waren in de voorafgaande pensioenregeling. Op grond van die overgangsregeling worden de ingelegde gelden belegd en komt het saldo (inclusief rente) tot uitkering op het moment dat het dienstverband wordt beëindigd en wordt met het saldo pensioen aangekocht (artikel 17, lid 7 en 8). Als er een restant is, wordt dit uitgekeerd (lid 9). Subsidiair beroept Ennia zich op de op verzoek van de Centrale Bank door het Gerecht op de voet van de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf uitgesproken noodregeling, die aan de uitkering ineens van een tegoed als dat van [appellant] in de weg staat.
3.5
Het Gerecht heeft de vordering afgewezen. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld en twee grieven aangevoerd tegen het vonnis waarvan beroep. De grieven leggen het geschil in volle omvang voor aan het Hof.
3.6
Het Hof verwerpt het verweer van Ennia dat [appellant] geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering. [appellant] heeft gesteld dat zij uitkering ineens van haar spaartegoeden wenst om haar woning te verbouwen in appartementen, zodat zij met de opbrengst daarvan in haar levensonderhoud kan voorzien. Dat is een voldoende spoedeisend belang voor een (geld)vordering in kort geding. Nadere onderbouwing is – bij gebreke van een gemotiveerde betwisting – niet vereist. Het belang van Ennia bij afwijzing van de vordering is evident, maar staat aan de ontvankelijkheid van de vordering van [appellant] niet in de weg.
3.7
Ennia beroept zich primair op de overgangsregeling van artikel 17 van het pensioenreglement hetwelk deel uitmaakt van de uitvoeringsovereenkomst die tussen [werkgever] en Ennia is gesloten. Dat verweer treft doel. Ingevolge lid 7 komt het saldo tot uitkering op het moment dat het dienstverband wordt beëindigd en ingevolge lid 8 kan dit saldo worden aangewend voor de inkoop van een pensioen. Ingevolge lid 9 wordt het eventuele restant saldo uitgekeerd in contanten, onder inhouding van de verschuldigde belastingen. Met ‘uitkering’ in lid 7 wordt niet gedoeld op uitbetaling aan de (ex)werknemer. Lid 8 dient namelijk aldus te worden uitgelegd dat het saldo op het moment van uitkering uitsluitend kan worden aangewend voor de daar omschreven inkoop en dus niet ter vrije beschikking van de (ex)werknemer komt. Dit blijkt ook uit lid 9, dat aldus dient te worden uitgelegd dat uitsluitend het daar omschreven eventuele saldo aan de (ex)werknemer aan de (ex)werknemer wordt uitgekeerd.
3.8
Ennia heeft onweersproken gesteld dat ook in het geval van [appellant] het saldo is aangewend voor de aankoop van pensioen vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Voor zover [appellant] betoogt dat de destijds overeengekomen spaarfondsregeling haar de mogelijkheid bood het saldo van haar spaartegoed ineens op te nemen, gaat het Hof daaraan voorbij nu dat betoog niet nader is onderbouwd (bijvoorbeeld door overlegging van die regeling), nog daargelaten de vraag of de in artikel 17 van het pensioenreglement vervatte overgangsregeling daaraan niet in de weg zou staan.
3.9
Nu het primaire verweer van Ennia slaagt, behoeft het subsidiaire verweer geen bespreking meer. Het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd. Voor [appellant] zijn de druiven misschien zuur maar - anders dan zij meent – maakt haar spaartegoed deel uit van een pensioenregeling die uitkering ineens uitsluit.
[appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Ennia gevallen en tot op heden begroot op NAf 396,64 aan betekeningskosten en NAf 11.000,00 aan salaris voor de gemachtigde, en in de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot aan de dag van de voldoening;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, G.C.C. Lewin en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 23 april 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.