ECLI:NL:OGHACMB:2024:67
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Hoger beroep
- E.A. Saleh
- G.C.C. Lewin
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake geldlening en omvang restschuld
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende een vordering uit een geldlening. De partijen zijn verdeeld over de omvang van de restschuld. In eerste aanleg heeft het Gerecht in Curaçao de vordering van de geïntimeerde toegewezen. De appellante is in hoger beroep gekomen tegen dit vonnis, dat op 16 mei 2022 is uitgesproken. De appellante heeft grieven ingediend, maar het Hof oordeelt dat de memorie van grieven tardief is ingediend, aangezien deze niet binnen de wettelijke termijn van zes weken na de verklaring van hoger beroep is ingediend. Het Hof concludeert dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, maar dat het Hof wel kennis neemt van de pleitnotitie van de appellante.
De zaak betreft een overeenkomst van geldlening waarbij de appellante een bedrag van NAf 9.000,- heeft ontvangen. De partijen verschillen van mening over de omvang van de aflossingen en de restschuld. De geïntimeerde heeft in eerste aanleg betoogd dat de appellante een bedrag van NAf 3.900,- verschuldigd is, wat door het Gerecht is toegewezen. In hoger beroep heeft de geïntimeerde zijn vordering verminderd tot NAf 3.785,-. De appellante stelt dat de restschuld slechts NAf 500,- bedraagt, maar onderbouwt dit niet voldoende.
Het Hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en wijst de vordering van de geïntimeerde toe, waarbij de appellante wordt veroordeeld tot betaling van NAf 4.160,-, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens wordt de appellante veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Het vonnis is uitgesproken op 23 april 2024.