In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind werd toegewezen. De moeder, die in Curaçao woont, heeft in hoger beroep gesteld dat de vader, die in Nederland woont, niet in staat is om samen te beslissen over belangrijke zaken aangaande het kind, gezien hun beperkte communicatie en de afstand tussen hen. De vader heeft echter betwist dat er zorgsignalen zijn die een gezamenlijk gezag in de weg staan en heeft aangegeven dat hij een actieve rol in het leven van het kind wil spelen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. De moeder heeft aangevoerd dat de vader zich verbaal agressief heeft gedragen en dat er geen communicatie tussen hen is, terwijl de vader stelt dat hij wel degelijk betrokken wil zijn en dat de moeder zijn rol als vader miskent. Het Hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden zijn gewijzigd sinds de eerdere beschikking van 7 april 2020, waarin de vader niet met het gezag werd belast. De vader heeft de minderjarige erkend en heeft inmiddels meerdere keren fysiek contact met het kind gehad.
Het Hof oordeelt dat, hoewel de moeder begrijpelijke zorgen heeft, het in het belang van het kind is dat de vader een structurele rol in zijn leven blijft spelen. De communicatie tussen de ouders is verbeterd, en het Hof ziet geen reden om het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag af te wijzen. De bestreden beschikking wordt bevestigd, en het Hof draagt de griffier op om deze beschikking in het gezagsregister te aantekenen.