ECLI:NL:OGHACMB:2024:62

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
1 juni 2024
Zaaknummer
CUR2023H00200
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag over minderjarige na erkenning door de vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind werd toegewezen. De moeder, die in Curaçao woont, heeft in hoger beroep gesteld dat de vader, die in Nederland woont, niet in staat is om samen te beslissen over belangrijke zaken aangaande het kind, gezien hun beperkte communicatie en de afstand tussen hen. De vader heeft echter betwist dat er zorgsignalen zijn die een gezamenlijk gezag in de weg staan en heeft aangegeven dat hij een actieve rol in het leven van het kind wil spelen.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. De moeder heeft aangevoerd dat de vader zich verbaal agressief heeft gedragen en dat er geen communicatie tussen hen is, terwijl de vader stelt dat hij wel degelijk betrokken wil zijn en dat de moeder zijn rol als vader miskent. Het Hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden zijn gewijzigd sinds de eerdere beschikking van 7 april 2020, waarin de vader niet met het gezag werd belast. De vader heeft de minderjarige erkend en heeft inmiddels meerdere keren fysiek contact met het kind gehad.

Het Hof oordeelt dat, hoewel de moeder begrijpelijke zorgen heeft, het in het belang van het kind is dat de vader een structurele rol in zijn leven blijft spelen. De communicatie tussen de ouders is verbeterd, en het Hof ziet geen reden om het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag af te wijzen. De bestreden beschikking wordt bevestigd, en het Hof draagt de griffier op om deze beschikking in het gezagsregister te aantekenen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR202102997 en CUR2023H00200
Uitspraak: 23 april 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[DE MOEDER],
wonende in Curaçao,
appellante, in eerste aanleg verzoekster,
hierna: de moeder,
gemachtigde: mr. N.B. Louisa,
tegen
[DE VADER],
wonende in Nederland,
geïntimeerde, in eerste aanleg verweerder,
hierna: de vader,
gemachtigde: mr. V.S. La Fleur,

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 6 juli 2023 ingekomen beroepschrift, met producties, is de moeder in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gewezen en op 25 mei 2023 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht). Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en opnieuw rechtdoende haar zal belasten met het eenhoofdig gezag over de hierna te noemen minderjarige.
1.2
Op 19 maart 2024 heeft een mondelinge behandeling door het Hof plaatsgevonden. Aanwezig in het gerechtsgebouw in Curaçao waren de moeder met haar gemachtigde, de gemachtigde van de vader en S. Chirino namens de Voogdijraad. De vader heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. De gemachtigde van de moeder heeft het hoger beroep nader toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen. De gemachtigde van de vader heeft ter zitting een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden beschikking.
1.3
Beschikking is aangezegd en nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1 [
[de minderjarige] (hierna: de minderjarige) is op [geboortedatum] 2018 geboren uit een relatie tussen partijen.
2.2
Bij beschikking van 7 april 2020 heeft dit Hof:
- vervangende toestemming verleend aan de vader voor erkenning van de minderjarige;
- bepaald dat na erkenning de geslachtsnaam van de minderjarige zal luiden zoals in 2.1 weergegeven;
- een omgangsregeling bepaald (samengevat) zo dat de vader als hij in Nederland is ten minste drie keer per week via videobellen contact heeft met de minderjarige en als hij in Curaçao is in 2020 de minderjarige een dagdeel per week mag meenemen naar het huis van zijn vader; als hij na 2020 Curaçao bezoekt mag dat gedurende een dag per week;
-het verzoek van de vader afgewezen om de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag over de minderjarige.
2.3
Nadien is de minderjarige door de vader erkend.

3.De procedure bij het Gerecht

3.1
De moeder heeft verzocht de Hofbeschikking van 7 april 2020 op het punt van de omgangsregeling zodanig te wijzigen (samengevat) dat de vader twee keer per week kan videobellen met de minderjarige en als de vader in Curaçao is de minderjarige minstens twee keer in de week gedurende drie uur kan zien.
3.2
De vader heeft bij zijn verweer zelfstandige tegenverzoeken ingediend. In de eerste plaats verzoekt hij (samengevat) een meer uitgebreide omgangsregeling vast te stellen en daarnaast een informatie- en consultatieverplichting op te leggen aan de moeder. In de tweede plaats verzoekt hij de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag over de minderjarige.
3.3
Bij beschikking van 19 mei 2022 heeft het Gerecht een voorlopige omgangsregeling en een voorlopige informatie/consultatieregeling vastgesteld, en heeft het de zaak overigens aangehouden (ter zake het gezag en voor evaluatie van de omgang/informatieregeling).
3.4
Bij beschikking van 15 december 2022 heeft het Gerecht een omgangsregeling en een informatie/consultatieregeling vastgesteld, en heeft het de zaak ter zake het gezag aangehouden voor advies door de Voogdijraad.
3.5
Nadat de Voogdijraad op 16 maart 2023 een rapport had uitgebracht heeft het Gerecht bij de bestreden beschikking van 25 mei 2023 het verzoek om gezamenlijk gezag van de vader toegewezen en de omgangsregeling gehandhaafd zoals door de vader verzocht.

4.De beoordeling

4.1
In hoger beroep gaat het alleen nog om het gezag over de minderjarige. De vader heeft in de procedure bij het Gerecht verzocht om alsnog samen met de moeder met het gezag over de minderjarige te worden belast. Het Gerecht heeft dat verzoek toegewezen en de moeder is het daar niet mee eens.
4.2
Wijziging van het gezag is in dit geval mogelijk indien de omstandigheden na de Hofbeschikking van 7 april 2020 zijn gewijzigd of als het Hof bij de eerdere beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Het Hof is namelijk van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 1: 253o lid 1 BW (ondanks de letterlijke tekst daarvan
: ”Beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast…kunnen worden gewijzigd…”) met zich meebrengt dat dit artikel ook van toepassing is op de situatie in deze zaak. In de Hofbeschikking van 7 april 2020 is immers een inhoudelijke beslissing gegeven over het eerdere verzoek van de vader om hem naast de moeder met het gezag te belasten.
4.3
De omstandigheden zijn naar het oordeel van het Hof in die zin gewijzigd dat de vader de minderjarige na 2020 heeft erkend en hij inmiddels ook meerdere keren fysiek contact met het kind heeft gehad (gedurende zijn verblijf in Curaçao in 2021, 2022 en 2023). Het Hof zal het verzoek daarom inhoudelijk beoordelen.
4.4
De moeder heeft aangevoerd dat er zorgsignalen aanwezig zijn die een gezamenlijk gezag niet kunnen rechtvaardigen en waar de Voogdijraad in haar rapport onvoldoende rekening mee heeft gehouden:
(i) de moeder voldoet aan haar door het Gerecht opgelegde informatieplicht en werkt eraan mee dat het kind via videobellen contact heeft met de vader, maar verder is er geen enkele communicatie tussen partijen;
(ii) de vader heeft zich verbaal agressief gedragen tegen de moeder; in augustus 2021 gebeurde dit tijdens het verblijf van de vader in Curaçao, daarvan heeft de moeder aangifte gedaan bij de politie; recent startte de vader schreeuwend een discussie met de moeder tijdens een belmoment met de minderjarige;
(iii) partijen hebben nooit in gezinsverband geleefd, de vader heeft de minderjarige dus ook nooit feitelijk verzorgd, hij woont in Nederland, heeft het kind weinig meegemaakt (tijdens zijn verblijf in Curaçao in 2021, 2022 en 2023 gedurende iedere keer een week en dan slechts twee à drie keer in die week) en hij toont tijdens de belmomenten in beperkte mate interesse in het kind;
(iv) gelet op de bovenstaande omstandigheden zal het moeilijk zijn om samen te beslissen over belangrijke zaken aangaande het kind (zoals de aanstaande overgang naar speciaal onderwijs in verband met bij de minderjarige gediagnosticeerd autisme en spraakachterstand).
4.5
De vader heeft de genoemde zorgsignalen gemotiveerd betwist en handhaaft zijn stelling dat partijen wel degelijk in staat zijn in voldoende mate te communiceren over zaken die de minderjarige aangaan. De vader wil graag op een structurele manier betrokken zijn bij het leven van de minderjarige en meent dat de moeder door haar opstelling de essentiële rol van een vader in het leven van het kind miskent, terwijl dit nu juist van vitaal belang is voor zijn welzijn en ontwikkeling.
4.6
Het Hof oordeelt als volgt. De visie van de moeder op het gezag is (begrijpelijkerwijze) gekleurd door het feit dat de vader nooit met haar en de minderjarige in gezinsverband heeft gewoond. De moeder is daarom vanaf de geboorte alleen belast met de feitelijke zorg en opvoeding, waaraan de vader niet kan bijdragen omdat hij in Nederland woont. Zij heeft zich daarom ingesteld op een leven als alleenstaande moeder. De moeder erkent weliswaar dat het voor het kind van belang is om zijn vader te kennen, maar meent dat het voldoende is dat er een informatie- en omgangsregeling is, waaraan zij zo goed mogelijk meewerkt. Het Hof acht het echter van belang dat de vader, juist gelet op het feit dat hij op afstand woont, op een structurele manier en ook op langere termijn een wezenlijke rol blijft spelen in het leven van de minderjarige en acht een afwijzing van het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag daarom niet wenselijk in het belang van het kind.
4.7
Uit het rapport van de Voogdijraad en uit de verklaringen van partijen ter zitting in hoger beroep blijkt niet van recente verbale agressie van de vader. De informatieregeling wordt door de moeder nageleefd en ook de belmomenten worden door haar gefaciliteerd en door de vader benut. De vader dient zich wel te realiseren dat dit alles veel van de moeder vraagt en dient zich dus maximaal in te spannen door interesse te tonen. Tijdens de bezoeken op Curaçao is het van belang dat de vader rekening houdt met de wensen van de moeder en haar op de hoogte houdt waar hij de minderjarige mee naar toe neemt, ook om vertrouwen bij haar op te bouwen. Vertrouwen is tussen partijen nu nog onvoldoende aanwezig en kan alleen op voldoende niveau komen doordat zij ook rechtstreeks (los van de belmomenten) met elkaar communiceren over zaken die belangrijk zijn in het leven van de minderjarige (zoals zijn verjaardag en de overgang naar een andere school) en in hun levens (zoals de geboorte van een halfzusje). Het is in het belang van de minderjarige nodig dat de moeder zich daarvoor openstelt en dat de vader dit waardeert door adequaat te reageren. Het feit dat partijen in verschillende landen wonen maakt het noodzakelijk dat partijen in staat zijn snel afspraken te maken over belangrijke zaken die het kind aangaan en ook daarvoor is rechtstreekse onderlinge communicatie en afstemming nodig. Die communicatie is voor verbetering vatbaar, maar is niettemin sedert de Hofbeschikking van 7 april 2020 verbeterd. Voorts is niet gebleken dat het voor partijen onmogelijk is om afspraken te maken over belangrijke kwesties.
4.8
De conclusie luidt dat de bestreden beschikking zal worden bevestigd. Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt de bestreden beschikking;
draagt de griffier op om aantekening van deze beschikking in het gezagsregister te maken;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. ter Veer, G.C.C. Lewin en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 23 april 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.