ECLI:NL:OGHACMB:2024:48

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
CUR2022H00072
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing tenuitvoerlegging van vonnis in geschil tussen ex-partners met belangenafweging

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een kortgedingvonnis. De vrouw, verzoekster tot schorsing, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, waarin zij was veroordeeld tot betaling van een voorschot op een winstuitkering aan de man, haar ex-partner. De vrouw verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van dit vonnis, omdat zij vreesde voor ernstige gevolgen voor haar en haar kinderen als de executie zou doorgaan. De man, verweerder, voerde verweer en stelde dat hij afhankelijk was van de inkomsten uit de veroordeling voor zijn levensonderhoud.

Het Hof heeft de procedure en de ingediende stukken zorgvuldig beoordeeld. Het Hof heeft vastgesteld dat de vrouw en de man ex-partners zijn en samen twee kinderen hebben. De vrouw heeft aangevoerd dat de executie van het vonnis haar in een onhoudbare situatie zou brengen, terwijl de man stelde dat hij recht had op de veroordeling om zijn levensonderhoud te waarborgen. Het Hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de tenuitvoerlegging van het vonnis voor een deel geschorst moet worden. De schorsing geldt voor bedragen boven de USD 4.000 per maand, te rekenen vanaf 1 maart 2024, en voor bedragen boven de USD 48.000 in totaal na een jaar.

De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het Hof heeft het verzoek van de vrouw voor het overige afgewezen en de beslissing is genomen in het belang van de kinderen en de vrouw, die in een kwetsbare positie verkeert.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
op de vordering tot schorsing ex artikel 272 Rv van:
[DE VROUW],
wonende op Bonaire,
hierna te noemen: de vrouw,
verzoekster tot schorsing,
gemachtigde: mr. O.E. Kostrzewski,
tegen
[DE MAN],
wonende op Bonaire,
hierna te noemen: de man,
verweerder tegen het schorsingsverzoek,
gemachtigde: mr. E.J. Winkel.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij akte van appel van 3 januari 2024 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het tussen partijen op 18 december 2023 uitgesproken kortgedingvonnis (het bestreden vonnis) van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire (verder: het Gerecht).
1.2.
Bij e-mailbericht van 3 januari 2024 heeft de gemachtigde van de vrouw het Hof verzocht om het treffen van een ordemaatregel. Nadat de gemachtigde van de man op dit verzoek heeft gereageerd bij e-mailbericht van 4 januari 2024 en de gemachtigde van de vrouw daarop nog een reactie heeft gegeven op diezelfde datum heeft het Hof bij e-mailbericht van 4 januari 2024 de man bij wijze van ordemaatregel verboden verdere executiemaatregelen te treffen tot en met vrijdag 26 januari 2024.
1.3.
Bij een op 8 januari 2024 ingekomen verzoekschrift, met producties, heeft de vrouw een vordering ingesteld die ertoe strekt dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis wordt geschorst totdat in de procedure in hoger beroep zal zijn beslist, met veroordeling van de man in de kosten van de schorsingsprocedure.
1.4.
Bij verweerschrift ingediend op 15 januari 2024, met producties, heeft de man verweer gevoerd en geconcludeerd dat het Hof het verzoek van de vrouw zal afwijzen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
1.5.
Vervolgens hebben beide partijen zich conform artikel 112 Procesreglement 2023 nog uitgelaten over het verzoek, als volgt:
- de vrouw bij op 17 januari 2024 ingekomen reactie op het schorsingsverzoek met de producties 33 en 34;
- de man bij e-mailbericht van 22 januari 2024 met een geluidsbestand.
1.6.
Vervolgens zijn nog de volgende stukken ingediend:
- door de vrouw bij e-mailbericht van 23 januari 2024 een verzoek tot verlenging van de eerder door het Hof getroffen ordemaatregel;
- door de vrouw bij e-mailbericht van 26 januari 2024 een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel.
1.7.
Nadat de man gelegenheid heeft gekregen om te reageren maar dat niet heeft gedaan heeft het Hof bij emailbericht van 26 januari 2024 bij wijze van nadere ordemaatregel de man verboden voor de verdere duur van het schorsingsverzoek verdere executiemaatregelen te treffen.
1.8.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Bij de beoordeling van een vordering op de voet van artikel 272 Rv geldt hetgeen de Hoge Raad op 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026, NJ 2020/425, (
Strandhotel)) heeft overwogen:
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
2.2.
Het gaat in deze zaak om een geschil tussen twee op Bonaire wonende ex-partners die lange tijd een affectieve relatie hebben gehad en samen twee kinderen hebben (van 8 en 2 jaar oud). Ook zijn zij allebei werkzaam geweest in een döner-zaak die in 2014 is geopend op Bonaire en waarvan de aandelen eerst op naam van de vader van de vrouw stonden maar in 2015 aan de vrouw zijn overgedragen.
2.3.
In het bestreden vonnis heeft het Gerecht vorderingen van de man toegewezen in die zin dat de vrouw is veroordeeld tot betaling bij wijze van voorschot en onder bepaalde voorwaarden van een winstuitkering van USD 8.000 per maand vanaf 1 juni 2023. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De man heeft beslag gelegd op de auto van de vrouw en op haar woning, waar zij met de twee kinderen verblijft.
2.4.
De vrouw heeft aangevoerd dat haar belang bij het niet-executeren van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van de man bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. Indien de man de executie doorzet, zo stelt de vrouw, dan heeft zij geen eigen vervoer meer (terwijl de man de beschikking heeft over een auto), geen onderdak (na verkoop van de woning) en geen inkomsten (na beslaglegging en verkoop van de aandelen van de vennootschap), dit terwijl de vrouw als enige de zorg en financiële verantwoordelijkheid heeft voor de twee kinderen van partijen (waarvan het oudste kind autistisch is en zeer grote moeite heeft met veranderingen). Zij loopt bovendien een executierisico, omdat de man geen verhaal biedt.
2.5.
De man heeft daar tegenover gesteld dat hij voor de relatiebreuk “als publiekelijk erkende mede-eigenaar van het bedrijf” gewend was maandelijks over in ieder geval USD 8.000 per maand te beschikken en dat hij deze inkomsten nodig heeft voor zijn levensonderhoud. Hij heeft echter niet gereageerd op de stellingen van de vrouw dat hij de beschikking heeft over in totaal USD 80.000 die de vrouw hem in 2023 heeft betaald, over een auto die in 2021 voor USD 24.500 is aangeschaft en over vermogen in Marokko.
2.6.
Het Hof is van oordeel dat in dit geval na belangenafweging afwijking van het hiervoor genoemde uitgangspunt dat een uitgesproken veroordeling uitvoerbaar moet zijn deels gerechtvaardigd is. De tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zal worden geschorst, voor zover de veroordeling een bedrag van USD 4.000 per maand te boven gaat, te rekenen vanaf 1 maart 2024 en voor zover de veroordeling (na verloop van een jaar na 1 maart 2024) een bedrag van USD 48.000 in totaal te boven gaat. Bij de belangenafweging die aan deze beslissing ten grondslag ligt wordt betrokken enerzijds het belang van de man bij executie om een redelijk bedrag aan maandelijkse inkomsten te behouden en anderzijds het belang van de vrouw bij behoud van de bestaande situatie (inclusief behoud van auto, huis en bedrijf), waarbij geldt dat de vrouw niet heeft aangevoerd dat zij geheel niet in staat is een dergelijk maandelijks bedrag te betalen naast haar maandelijkse lasten. Relevant is ook dat de man in oktober 2023 een bodemprocedure is gestart, terwijl in het hoger beroep tegen het bestreden kortgedingvonnis inmiddels een memorie van grieven is genomen. Aannemelijk is dat een beslissing in die bodemprocedure en/of in dat hoger beroep op afzienbare termijn zal worden genomen.
2.7.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd, zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- schorst de tenuitvoerlegging van het tussen partijen gewezen kortgedingvonnis van 18 december 2023 zolang op het door de vrouw daartegen ingestelde hoger beroep niet is beslist en voor zover de veroordeling een bedrag van USD 4.000 per maand, te rekenen vanaf 1 maart 2024, te boven gaat en voor zover de veroordeling (na verloop van een jaar na 1 maart 2024) een bedrag van USD 48.000 in totaal te boven gaat;
- wijst het verzoek voor het overige af;
- compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, C.G. ter Veer en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en uitgesproken op 15 februari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.