ECLI:NL:OGHACMB:2024:294

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
CUR2018H00436
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vijfde tussenvonnis inzake de verdeling van een nalatenschap tussen familieleden in Curaçao

In deze zaak, die betrekking heeft op de verdeling van een nalatenschap, heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 30 juli 2024 een vijfde tussenvonnis uitgesproken. De zaak betreft de erfgenamen van verschillende overledenen, waaronder wijlen [naam 1] en wijlen [naam 2], en de verdeling van onroerende zaken die tot de nalatenschap behoren. Het Hof heeft eerder tussenvonnissen gewezen op 18 december 2020, 21 december 2021, 26 juli 2022 en 24 oktober 2023, waarin de voortgang van de procedure is besproken.

In het huidige vonnis heeft het Hof vastgesteld dat de onroerende zaken bij wijze van overbedeling aan de appellanten worden toegedeeld, met een geschatte waarde van NAf 1.625.000. Het Hof heeft daarbij rekening gehouden met de billijkheid in de verdeling tussen naaste familieleden. De appellanten hebben een bod gedaan dat hoger is dan dat van andere deelgenoten, wat heeft bijgedragen aan de beslissing van het Hof. Het verzoek van [geïntimeerde 7] om een specifiek huis over te nemen is afgewezen, omdat dit de afwikkeling van de nalatenschap zou bemoeilijken.

Het Hof heeft ook aandacht besteed aan de kosten van de nalatenschap en de gebruiksvergoedingen die eventueel verschuldigd zijn. Er is een mogelijkheid voor partijen om akten te nemen, waarna het Hof hoopt op 29 oktober 2024 een eindvonnis te kunnen wijzen. Het vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en de procedure wordt voortgezet met een rolzitting op 27 augustus 2024.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR201500987 – CUR2018H00436
Uitspraak: 30 juli 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
vijfde tussenvonnis in de zaak van:

1.[appellant 1],

wonende in Curaçao;
2. [
[appellant 2],
wonende in Nederland;
3. [
[appellant 3],
wonende in Curaçao;
oorspronkelijk eisers, thans appellanten,
gemachtigde: mr. H.M. van Rossum,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

overleden op [datum] 2021 in Curaçao, met als erfgenamen die aanvaard hebben onder voorrecht van boedelbeschrijving zijn kinderen:
a.
[kind 1],
b.
[kind 2],
c.
[kind 3] en
d.
[kind 4],
en zijn weduwe:
[weduwe];
2. [
[geïntimeerde 2](weduwe van wijlen [naam 1]),
2. [
[geïntimeerde 3](erfgename van [naam 1]),
wonende in Curaçao;
4. [
[geïntimeerde 4](erfgename van [naam 1]),
wonende in Curaçao;
5. [
[geïntimeerde 5],
wonende in Curaçao;
oorspronkelijk medegedaagden, thans medegeïntimeerden,
gemachtigde: mr. M.F. Bonapart,

6.[geïntimeerde 6] (erfgenaam van wijlen[naam 2]),

wonende in Curaçao;
7.
[geïntimeerde 7] (erfgename van wijlen [naam 2),
wonende in Nederland,
oorspronkelijk medegedaagden, thans medegeïntimeerden,
gemachtigde: mr. E.A. Knoppel.
Partijen zullen hierna bij eigen naam of gezamenlijk als [appellant] c.s., [geïntimeerde 1 t/m 6] c.s. en [geïntimeerde 7] c.s. worden aangeduid.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het Hof verwijst naar zijn tussenvonnissen van 18 december 2020, 21 december 2021, 26 juli 2022 en 24 oktober 2023.
1.2.
Op 21 november 2023 hebben [appellant] c.s. een akte, met producties, genomen.
1.3.
Op 19 maart 2024 hebben [geïntimeerde 1 t/m 6] c.s. en [geïntimeerde 7] c.s. een antwoordakte genomen. Bij die van [geïntimeerde 1 t/m 6] c.s. zijn producties gevoegd.
1.4.
Op 18 juni 2024 hebben [appellant] c.s. en [geïntimeerde 7] c.s. een akte uitlating producties genomen.
1.5.
Vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1.
Het Hof herhaalt dat het gaat om zes staken waartussen gelijkelijk verdeeld moet worden:
1 wijlen [naam 2]: echtgenote [geïntimeerde 7] en zoon [naam 3];
2 wijlen [naam 4]: kinderen [appellant 2] en [appellant 1];
3 wijlen [geïntimeerde 1]): echtgenote [weduwe] en kinderen [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4];
4 [appellant 3];
5 wijlen [naam 1]: echtgenote [geïntimeerde 2] en kinderen [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4]
6 [geïntimeerde 5]
2.2.
Het Hof beslist dat alle tot de nalatenschap behorende onroerende zaken bij wijze van overbedeling worden toegedeeld aan [appellant] c.s. (staken 2 en 4), uitgaande van een waarde van NAf 1.625.000. Naar het oordeel van het Hof, die ter plaatse is geweest, is de actuele waarde niet hoger. Bovendien gaat het hier om een verdeling tussen naaste familieleden, die in hoge mate wordt beheerst door de billijkheid, in elk geval zodanig dat een eventuele beperkt hogere waarde – wat het Hof niet verwacht – kan worden geabsorbeerd. Al geruime tijd is bij het zoeken naar een oplossing voor deze langdurig voortslepende verdeling van deze waarde uitgegaan. Het Hof neemt genoegen met de verklaring van de MCB omtrent de mogelijkheid van [appellant] c.s. om het benodigde bedrag (in beginsel 4/6e deel) te financieren.
2.3. [
[kind 3] uit staak 3 had een bod gedaan, heeft dit ingetrokken en heeft opnieuw een bod gedaan. Het Hof kiest voor [appellant] c.s. Hun bod is hoger en voorts verwijst het Hof naar zijn derde tussenvonnis, van 26 juli 2022, rov. 2.14.
2.4.
Het verzoek van [geïntimeerde 7] om (kennelijk voor NAf 85.000) het huis [adres] over te nemen wordt afgewezen. Het staat aan een afwikkeling van de gehele nalatenschap in de weg.
2.5.
Als kosten van de nalatenschap moet aan [appellant] uit de opbrengst worden vergoed NAf 7.186,50 (zie eindvonnis van het Gerecht, rov. 2.14).
2.6.
Als [appellant] c.s. (of een andere deelgenoot) de achterstallige onroerendezaaksbelastingen hebben voldaan, moeten deze ook uit de opbrengst worden vergoed.
2.7.
Niet is komen vast te staan dat er
inkomsten van de nalatenschapzijn geweest. De verhuur aan [bedrijfsnaam] was voor eigen rekening van de deelgenoot (maar wel is die deelgenoot een gebruiksvergoeding schuldig aan de nalatenschap; zie hierna).
2.8.
Beslist moet worden over eventuele
gebruiksvergoedingen. Partijen dienen aktes te nemen.
2.9.
Vooralsnog is het Hof van oordeel dat de gebruiksvergoeding beperkt is. Het Hof verwijst naar zijn tussenvonnis van 24 oktober 2023, rov. 2.3-2.10. Basis is artikel 3:169 BW. Het Hof gaat er vooralsnog vanuit dat familieleden zich stilzwijgend (zij het wellicht knarsetandend) hebben neergelegd bij het gratis exclusief gebruik van onroerende zaken of bestanddelen daarvan door andere familieleden. Het Hof gaat er voorts vooralsnog vanuit dat andere deelgenoten die onroerende zaken of bestanddelen niet zelf (commercieel of voor bewoning) wilden gebruiken, althans daarvoor geen concrete plannen hadden.
2.10.
Heeft een
niet-deelgenoot, zoals een kind van een deelgenoot, een onroerende zaak van de nalatenschap gebruikt, dan kan geen gebruiksvergoeding worden gevraagd.
2.11.
Niet staat vast dat een deelgenoot
gewoondheeft in een tot de nalatenschap behorende onroerende zaak.
2.12.
Wel staat vast dat staak 1 ([geïntimeerde 7] c.s.)
verhuurdheeft (onder andere aan [bedrijfsnaam]), voor eigen rekening. Het Hof gaat uit van een gebruiksvergoeding van NAf 750 per maand. Dit bedrag zijn [geïntimeerde 7] c.s. schuldig aan de nalatenschap. Het Gerecht kwam uit op NAf 34.500 en het Hof wil vooralsnog het Gerecht hierin volgen.
2.13.
Partijen krijgen de gelegenheid een akte te nemen, gevolgd door een antwoordakte. Beide onmiddellijk peremptoir, opdat hopelijk op 29 oktober 2024 eindvonnis kan worden gewezen in deze zich al veel te lang voortslepende verdelingszaak.
2.14.
Het is te verwachten dat mr. Nijhuis binnenkort terugkeert naar Nederland. Hij zal worden vervangen door een ander Hoflid.
2.15.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.Beslissing

Het Hof:
- stelt partijen in de gelegenheid gelijktijdig een akte te nemen;
- verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van 27 augustus 2024 (P3), met de mogelijkheid van een antwoordakte op 17 september 2024 (P3);
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, E.M. van der Bunt en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 30 juli 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.