In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de Stichting Afwikkeling Nalatenschappen en twee appellanten tegen een verstekvonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak draait om de verkrijgende verjaring van een perceel met daarop een winkelpand, dat door de uitbaatster van de winkel, [geïntimeerde], wordt geclaimd. In eerste aanleg is de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, maar de appellanten hebben verzet aangetekend, wat door het Gerecht niet-ontvankelijk is verklaard. De appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij zij betogen dat zij ontvankelijk zijn in hun beroep, ondanks het verstekvonnis. Het Hof beoordeelt de ontvankelijkheid van de appellanten en de vordering van [geïntimeerde] opnieuw. Het Hof concludeert dat het verstekvonnis geen kracht van gewijsde heeft gekregen, omdat het niet is betekend aan de appellanten. Hierdoor is de termijn voor hoger beroep niet gaan lopen. Het Hof stelt vast dat de appellanten ontvankelijk zijn in hun hoger beroep en dat de zaak inhoudelijk zal worden beoordeeld. De vordering van [geïntimeerde] is gebaseerd op verkrijgende verjaring, maar de appellanten betwisten dit en stellen dat [geïntimeerde] slechts houder was van het perceel. Het Hof laat [geïntimeerde] toe tot bewijslevering van haar stelling dat zij het perceel in 1997 geschonken heeft gekregen en dat zij sindsdien het bezit heeft gehad. De zaak wordt vervolgd op 13 februari 2025.