Uitspraak
[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerde 3],
[geïntimeerde 4],
[geïntimeerde 5],
[geïntimeerde 6],
[geïntimeerde 7],
[geïntimeerde 8],
[geïntimeerde 9],
[geïntimeerde 10],
[geïntimeerde 11],
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) tegen een eerdere beschikking met betrekking tot de eigendom van een perceel grond in Rincon, Bonaire. De erfgenamen van een voorvader stellen dat zij de rechtmatige eigenaren zijn van het perceel, terwijl het OLB betoogt dat het perceel nooit eigendom van hen is geweest en dat het aan het OLB toebehoort op basis van artikel 5:24 BW BES. De zaak is een vervolg op een tussenbeslissing van 3 september 2024, waarin het Hof oordeelde dat het beroep van het OLB niet opgaat, omdat niet kan worden aangenomen dat er geen andere eigenaar is.
De erfgenamen hebben bewijsstukken overgelegd, waaronder een notariële akte van 13 april 1939, waaruit blijkt dat hun voorvader de eerste bezitter was van het perceel. Het OLB heeft in zijn verweer aangevoerd dat het perceel deel uitmaakt van een onverdeelde boedel en dat de erfgenamen geen beroep op verjaring kunnen doen. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de gezamenlijke erfgenamen de verjaring kunnen voortzetten en dat het OLB niet voldoende heeft aangetoond dat het perceel eigendom van de overheid is.
Uiteindelijk heeft het Hof de beschikking waarvan beroep bevestigd en verklaard dat het perceel eigendom is van de gezamenlijke erfgenamen van de voorvader. Het OLB is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt de rechten van erfgenamen in zaken van verjaring en eigendom van onroerend goed, en de noodzaak voor de overheid om haar eigendomsclaims adequaat te onderbouwen.