ECLI:NL:OGHACMB:2024:268

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
AUA2022H00149
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval tussen auto en quadracer met betrekking tot bewijslast en onrechtmatig handelen

In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 31 december 2018 op de Kamerlingh Onnesstraat in Aruba, waarbij een auto en een Suzuki quadracer betrokken waren. De autobestuurder, hierna aangeduid als appellant, stond stil in een file toen de quadbestuurster, aangeduid als geïntimeerde, de auto aan het inhalen was. De quad botste tegen de auto, wat leidde tot schade aan de auto van de appellant. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 september 2024 hebben beide partijen hun verklaringen gegeven en situatieschetsen over het ongeval gepresenteerd. Het Hof heeft vastgesteld dat de quadbestuurster onrechtmatig heeft gehandeld door in te halen op een drukke weg zonder de nodige voorzichtigheid te betrachten. Het Hof oordeelt dat de quadbestuurster aansprakelijk is voor de schade die de autobestuurder heeft geleden, en dat er geen sprake is van overmacht of onvoorzienbare omstandigheden die haar handelen rechtvaardigen. Het Hof heeft de schade begroot op Afl 2.000, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 augustus 2019. De quadbestuurster is veroordeeld in de kosten van de procedure en het hoger beroep. Het vonnis is uitgesproken op 19 november 2024.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: AUA202103258 – AUA2022H00149
Uitspraak: 19 november 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[appellant],
wonende in [woonplaats],
appellant,
hierna: [appellant] of de autobestuurder,
in eerste aanleg eiser,
gemachtigde: mr. A.E.A. Hernandez,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde] of de quadbestuurster,
in eerste aanleg gedaagde,
gemachtigde: mr. D.C.A. Crouch.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het Hof verwijst naar het tussenvonnis van 27 augustus 2024 (hierna: het tussenvonnis), waarin een mondelinge behandeling is bepaald omdat het Hof meer voorlichting van partijen wenste over de toedracht van het verkeersongeval.
1.2
Het Hof heeft die mondelinge behandeling gehouden op 30 september 2024 in het gerechtsgebouw in Aruba. Aanwezig waren beide partijen en hun gemachtigden, die allen het woord hebben gevoerd. Beide partijen hebben op verzoek van het Hof een situatieschets gemaakt van het verkeersongeval, die aan de processtukken zijn toegevoegd en hebben vragen van het Hof beantwoord.
1.3
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

toedracht
2.1
Zoals het Hof al in het tussenvonnis heeft vastgesteld heeft op 31 december 2018 aan het eind van de middag een verkeersongeval plaatsgevonden op de Kamerlingh Onnesstraat, ter hoogte van Tanki Leendert 2, in Aruba. Bij dit ongeval waren beide partijen betrokken, [appellant] (hierna: de autobestuurder) als bestuurder van een Toyota met kenteken [kenteken 1] (hierna: de auto) en [ (hierna: de quadbestuurster) als bestuurster van een Suzuki quadracer met kenteken [kenteken 2] (hierna: de quad). Beide voertuigen reden in noordelijke richting, op dezelfde rijbaan. Op het moment van de aanrijding stond de auto stil in een file van auto’s voor de rotonde bij Tanki Leendert. De quad is tegen de auto gebotst, waarbij de quadbestuurster is gevallen en schade is ontstaan aan de auto.
2.2
Tijdens de mondelinge behandeling is door beide partijen verklaard dat de quadbestuurster de auto aan het inhalen was. De autobestuurder heeft verklaard dat er weinig ruimte was om in te halen, omdat er niet alleen auto’s stilstonden op de rijstrook waarop hij reed, maar ook op de rijstrook in tegengestelde richting; dat blijkt ook uit de situatieschets die hij heeft gemaakt. De quadbestuurster heeft op haar situatieschets (twee) auto’s getekend op de tegengestelde rijstrook, ter hoogte van de auto van de autobestuurder. Zij heeft verklaard dat de weg breed was, met aan beide kanten een rijstrook en dat het dus gemakkelijk was om in te halen. De quadbestuurster heeft verklaard dat zij rustig wilde inhalen (zij reed ongeveer 15 km/h), dat zij achter zich iets hoorde (net een motor die aan kwam rijden). Toen zij ter hoogte van de auto van appellant reed kreeg zij ineens een klap, waarbij zij aan de rechterkant geraakt werd en naar links kantelde. De quadbestuurster heeft verder verklaard dat zij “iets groens” heeft gezien, volgens haar een dirty bike/off the road motor. De autobestuurder voelde dat hij werd aangereden aan de achterkant van zijn auto. Hij zag de quadbestuurster pas nadat zij hem had aangereden aan de zijkant van de achterkant van zijn auto, waarna zij tegen zijn linker voorwiel viel. Hij heeft niemand gezien met een groene motor.
wie moet de schade dragen-uitgangspunten
2.3
Beoordeeld moet worden wie de schade moet dragen die ontstaan is door de botsing. Daarbij gaat het Hof van het volgende uit. Vast staat dat de auto stil stond in een file en dat de quad gebotst is, eerst tegen de linkerachterkant van de auto en daarna tegen het linkervoorwiel. Dat blijkt uit de verklaringen van beide partijen, ook uit die van de quadbestuurster, die heeft verklaard dat haar voorste wiel tegen de auto aankwam en dat de autobestuurder daarom zijn deur niet kon openen. Dat de schade zich aan de rechterkant van de auto bevond, zoals in het politierapport staat, berust, gelet op de verklaringen van partijen en het Forensys-rapport (die allen spreken over schade aan de linkerkant van de auto), kennelijk op een vergissing.
2.4
Het Hof gaat er verder van uit dat de door Forensys geconstateerde schade is ontstaan door de botsing. De quadbestuurster heeft in hoger beroep weliswaar aangevoerd “dat niet uitgesloten is dat de schade aan de auto vóór of na het ongeval is ontstaan”, omdat Forensys de schade pas een dag later heeft opgenomen. Gelet op haar erkenning van de botsing en het geringe tijdsverloop tussen het ongeval (op 31 december 2018 omstreeks 17.30) en de opname door Forensys (op 1 januari 2019 om 16.50) acht het Hof dit een onvoldoende gemotiveerde betwisting van het causaal verband tussen botsing en schade.
onrechtmatig handelen quadbestuurster
2.5
De quadbestuurster heeft erkend dat zij tegen de auto is aangebotst. De quadbestuurster heeft daarmee gehandeld in strijd met meerdere verkeersregels, vastgelegd in het Landsbesluit Verkeersregels (AB 1999, no.39), in ieder geval artikel 22 lid 3 en 23 lid 1 van dat besluit (inzake inhalen) en 29 lid 1 en 2 van dat besluit (inzake aanpassen snelheid). Zij heeft immers ingehaald op een drukke weg, waarbij op beide rijstroken auto’s stilstonden of langzaam reden en aangenomen moet worden dat zij daarom niet kon inhalen zonder gevaar voor de overige weggebruikers te veroorzaken. Terwijl zij aan het inhalen was is zij bovendien niet behoorlijk uitgeweken, waardoor de botsing is ontstaan. De quadbestuurster heeft ook haar snelheid niet zodanig aangepast dat zij haar voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was. Daarmee staat in beginsel vast dat de quadbestuurster onrechtmatig heeft gehandeld.
geen overmacht
2.6
De quadbestuurster heeft zich verweerd door aan te voeren dat zij tegen de auto is aangebotst omdat zij door een (volgens haar onbekend gebleven) motorrijder roekeloos werd ingehaald, waardoor zij ten val kwam en tegen de auto terecht kwam. Ook al zou komen vast te staan dat dit de toedracht van het ongeval is geweest (waarbij stelplicht en bewijslast op de quadbestuurster rusten) dan nog geldt dat haar onrechtmatig handelen aan haar te wijten is of in ieder geval krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening komt. Aan het bewijsaanbod van de quadbestuurster komt het Hof daarom niet toe.
2.7
Ook al zou de quadbestuurster verrast zijn door een inhalende motorrijder neemt dit namelijk niet weg dat zij zich niet met de in de concrete situatie benodigde voorzichtigheid heeft gedragen, zodat de gevolgen daarvan voor haar rekening moeten komen. Dit zou alleen anders kunnen zijn als sprake was van een voor haar volstrekt onvoorzienbare omstandigheid of van een noodsituatie., Gelet op de verkeerssituatie (een drukke weg met veel voertuigen voor en achter haar) had de quadbestuurster bedacht moeten zijn op andere verkeersdeelnemers, ook op deelnemers die voor haar onverwachtse manoeuvres uit zouden voeren. Van een noodsituatie is naar het oordeel van het Hof daarom geen sprake.
politierapport heeft geen dwingende bewijskracht
2.8
Het beroep van de quadbestuurster op de dwingende bewijskracht van het politierapport gaat niet op. Dit rapport is niet opgemaakt in de vorm van een proces-verbaal (en is dus geen authentieke akte in de zin van artikel 135 lid 2 Rv). Bovendien bevat het rapport slechts een weergave van de verklaring van de quadbestuurster en van een getuige over de toedracht van het ongeval en bevat het geen eigen waarneming van de politieambtenaar over de betrokkenheid van een derde bij het ongeval.
hoogte schade
2.9
Uit het voorgaande volgt dat de grieven opgaan en dat de quadbestuurster de door de autobestuurder geleden schade zal moeten dragen. De autobestuurder heeft in hoger beroep betaling gevorderd, gebaseerd op twee offertes:
(1) een offerte van 4 januari 2019 van Cordia’s Body and Paint Shop op naam van de autobestuurder voor Afl 2.467,68, met als omschrijving bovenaan “Duplicaat Damage” en als specificatie (samengevat) demontage/montage van bumpers, bodywork en spuiten;
(2) een offerte van 17 juli 2019 van GCA Auto Sales N.V. op naam van de autobestuurder voor Afl 3.106,88, met als omschrijving “Wheel, Disc”.
Het bedrag van een derde stuk (Afl 1.358,59) vordert de autobestuurder niet meer in hoger beroep.
De autobestuurder heeft ter zitting verklaard dat hij de auto nog altijd niet heeft laten repareren en alleen offertes heeft opgevraagd, omdat hij het geld niet heeft om de auto te laten repareren. Zijn auto is nu 11 jaar oud en was 5 jaar oud toen het ongeluk plaatsvond (eind 2018).
2.1
Ondanks de betwisting door de quadbestuurster acht het Hof, gelet op de datum van offerte 1 (4 dagen na het ongeval) en de omschrijving (damage) voldoende aannemelijk dat dit schade betreft die door de botsing is ontstaan. Dat de specificatie van de werkzaamheden wellicht onzorgvuldig is geformuleerd doet daar onvoldoende aan af. Dit geldt ook voor offerte 2 (met als omschrijving wheeldisc), ook al is deze ruim zes maanden na het ongeval opgemaakt. Gelet op de verklaring van de autobestuurder ter zitting (dat de quad is gevallen tegen zijn linkervoorwiel) en de verklaring van de quadbestuurster (dat zij tegen de linkervoorkant van de auto is gevallen) is de link tussen botsing en de gevorderde schade (in totaal Afl 5.574,56) voldoende duidelijk.
2.11
Nu de autobestuurder heeft verklaard dat hij de schade nog niet heeft laten maken zal het Hof de schade, bestaande uit de waardevermindering van de auto (een Toyota [model] uit 2013 met km-stand 172.581), schatten en begroten op Afl 2.000.
geen incassokosten
2.12
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn gemotiveerd betwist door de quadbestuurster (een enkele aanmaning is onvoldoende onderbouwing). De autobestuurder heeft daar niet op gereageerd, zodat deze post zal worden afgewezen.
slotsom
2.13
Het hoger beroep slaagt. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vordering van de autobestuurder zal worden toegewezen tot Afl 2.000, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2019.
2.14
De quadbestuurster zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties (voor wat betreft het salaris van de gemachtigde op de voet van het toegewezen bedrag).
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van Afl 2.000, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2019 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure bij het Gerecht, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op Afl. 56 aan verschotten en Afl. 500 aan salaris voor de gemachtigde en in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op Afl. 1.069 aan verschotten en Afl. 750 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, E.A. Saleh en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 19 november 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.