ECLI:NL:OGHACMB:2024:247

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
SXM2023H00021
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. drs. W.H. Bel
  • mr. A.J. Kromhout
  • mr. drs. M.G.M. van Kempen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting 2015 en bewijslastverdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarbij de Inspecteur een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2015 ambtshalve heeft vastgesteld. De belanghebbende, die stelt dat hij in 2015 geen belastbare inkomsten heeft genoten, heeft de aanslag betwist. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de redelijke verdeling van de bewijslast met zich meebrengt dat de belanghebbende moet aantonen dat hij op andere wijze in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Tijdens de zitting heeft de belanghebbende bewijsstukken overgelegd, waaronder een vermogensopstelling en specificaties van bankrekeningen, waaruit blijkt dat hij in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien door opbrengsten van de verkoop van onroerend goed. Het Hof heeft geoordeeld dat de belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat hij met deze opbrengsten in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Het Hof heeft de aanslag verminderd naar het belastbaar inkomen dat de belanghebbende in zijn aangifte heeft aangegeven, en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak van het Gerecht is vernietigd, behoudens de beslissingen inzake de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

Uitspraak

SXM2023H00021
Datum uitspraak: 11 december 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],
wonende te Sint Maarten,
appellant in hoger beroep (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (het Gerecht) van 6 december 2022 in de zaak BBZ nr. SXM202100232, in het geding tussen:
belanghebbende
en
de inspecteur der belastingen zetelend in Sint Maarten,
verweerder in hoger beroep (hierna: de Inspecteur).

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is op 17 oktober 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2015 (hierna: de aanslag) opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 410.000.
1.2.
Het door belanghebbende daartegen op 20 februari 2020 ingediende bezwaarschrift heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 22 december 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is op 18 februari 2021 tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij het Gerecht en heeft NAf 50 aan griffierecht betaald.
1.4.
Het Gerecht heeft het beroep bij bovenvermelde uitspraak gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 85.000, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400 en de Inspecteur opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
1.5.1.
Belanghebbende heeft bij brief van 3 februari 2023 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht.
1.5.2.
Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 300.
1.5.3.
De Inspecteur heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.6.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van het Gerecht ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.7.
Het Hof heeft de zaak ter zitting te Philipsburg behandeld op 22 mei 2024, waar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende, zijn zoon en [A], alsmede [B] en [C], namens de Inspecteur.
1.8.
Ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota voorgedragen. De pleitnota met bijlage en de stukken die de Inspecteur heeft overgelegd zijn, zonder bezwaren van partijen, toegevoegd aan de stukken van het geding.
1.9.
Aan het eind van de behandeling van het hoger beroep is het onderzoek ter zitting gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is directeur enig aandeelhouder van [E].
2.2.
Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van de aangifte inkomstenbelasting 2015 maar deze uitnodiging heeft hem niet bereikt waardoor hij in eerste instantie geen aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2015 heeft gedaan. De Inspecteur heeft op 17 oktober 2019 de aanslag opgelegd naar een (taxatief) belastbaar inkomen van NAf 410.000.
2.3.
Belanghebbende heeft op 18 februari 2020 zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2015 ingediend en heeft een belastbaar inkomen van NAf 21.360 aangegeven. In de aangifte is vermeld dat belanghebbende USD 1.000 per maand ‘aan independent wage’ heeft verdiend. Daarbij is geschreven dat dit op advies van de accountant is opgenomen.
2.4.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de Inspecteur de aanslag in de bezwaarfase verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 121.860.
2.5.
Belanghebbende heeft in het jaar 2014 en 2015 onroerend goed verkocht. Uit de nota van afrekening van notariskantoor [S], gedateerd 13 oktober 2014, blijkt dat belanghebbende ter zake van de verkoop van een perceel grond ([R] F16) in 2014 USD 144.435,38 heeft te ontvangen. Uit de nota van afrekening van notaris [S] gedateerd 4 februari 2015 blijkt dat belanghebbende ter zake van de verkoop van een perceel grond [R] nummer F12 een bedrag van EUR 200.000 minus USD 55.808,49 = USD 144.191,51 heeft ontvangen.
2.6.
Op de balans van de B.V. van 31 december 2015 is een schuld aan belanghebbende ten bedrage van USD 172.539,36 opgenomen.
2.7.
Belanghebbende heeft een saldo-overzicht van zijn spaarrekening aan de Inspectie voor het jaar 2016 overgelegd. Het saldo van de spaarrekening van belanghebbende bedraagt in 2016 USD 5.174.
2.8.
Ter zitting van het Hof is, zonder bezwaar van de Inspecteur, door belanghebbende een vermogensopstelling over de maanden oktober 2014 tot en met december 2015 overgelegd, alsmede een specificatie van het verloop van de rekening-courant vordering op de B.V. van 2 januari 2015 tot en met 31 december 2015. De Inspecteur heeft, zonder bezwaar van belanghebbende, specificaties van bankrekeningen van belanghebbende en de B.V. overgelegd.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de aanslag (door het Gerecht) tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aanslag dient te worden vernietigd.
3.3.
De Inspecteur conformeert zich aan het door het Gerecht in goede justitie vastgesteld belastbaar inkomen van NAf 85.000.
3.4.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op wat zij ter zitting hebben bijgebracht.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht, de uitspraak op bezwaar en de aanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

4.Oordeel van het Gerecht

4.1.
Het Gerecht heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld dat het bezwaarschrift tegen de aanslag tijdig was ingediend en het bezwaar daarom wel ontvankelijk was. Met betrekking tot de aanslag is het Gerecht van oordeel dat onbetwist is gesteld dat belanghebbende niet was uitgenodigd tot het doen van de aangifte inkomstenbelasting 2015 en dat er daarom geen sprake kan zijn van omkering van de bewijslast. Op grond van de redelijke verdeling van de bewijslast overweegt het Gerecht onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad in BNB 1994/249 [1] dat belanghebbende, die stelt dat hij geen inkomsten heeft gehad, het bewijs dient te leveren dat hij op andere wijze in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Het Gerecht acht hem hierin niet geslaagd en oordeelt dat de Inspecteur op grond van artikel 10 Algemene Landsverordening Landsbelastingen de aanslag, bij gebreke van een aangifte, ambtshalve mag vaststellen maar dat dat niet naar willekeur mag geschieden. De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen van NAf 121.860 gebaseerd op kosten die door vennootschappen van belanghebbende zijn betaald, maar het Gerecht acht niet aannemelijk dat deze uitgaven dienen te worden verloond. Het Gerecht acht het door de Inspecteur verdedigde belastbaar inkomen niet aannemelijk en stelt dit in goede justitie vast op NAf 85.000.

5.Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Belanghebbende stelt dat hij in 2015 heeft geleefd van de onder 2.5 vermelde opbrengsten van de verkochte percelen en dat een deel is gebruikt voor het voorzien van startkapitaal in de onderneming van de B.V., zonder dat hij zich genoodzaakt zag om een salaris aan de opgestarte onderneming te onttrekken. Belanghebbende stelt dat de fiscale wetgeving op Sint Maarten geen gebruikelijk loonregeling kent of enig andere bepaling die belanghebbende verplicht tot het genieten van salaris.
5.2.
De Inspecteur bestrijdt dat belanghebbende van de verkoopopbrengsten van het onroerend goed heeft kunnen leven.
5.3.
Niet in geschil is dat belanghebbende onbetwist heeft gesteld dat hij het aangiftebiljet inkomstenbelasting 2015 niet heeft ontvangen en dat daar uit volgt dat hij niet tot het doen van aangifte is uitgenodigd. In dat geval heeft ook in hoger beroep te gelden dat de bewijslast in verband met het niet doen van de aangifte niet kan worden omgekeerd.
5.4.
Bij gebreke van een aangifte heeft de Inspecteur de aanslag inkomstenbelasting 2015 ambtshalve vastgesteld. Terecht heeft het Gerecht geoordeeld dat nu belanghebbende stelt dat hij in 2015 geen belastbare inkomsten heeft genoten en de Inspecteur daartegenover stelt dat belanghebbende inkomsten moet hebben gehad om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, de redelijke verdeling van de bewijslast met zich brengt dat belanghebbende het bewijs levert dat hij op andere wijze in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
5.5.
Met hetgeen belanghebbende ter zitting van het Hof heeft overgelegd, namelijk de vermogensopstelling en de specificatie van de rekening-courant vordering op de B.V. in combinatie met de in 2.5 vermelde nota’s van afrekening heeft hij naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat hij met de opbrengsten van de verkopen van het onroerend goed in 2014 en 2015 en het deels weer uitlenen aan de B.V. per saldo in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien.
5.6.
Dit betekent naar het oordeel van het Hof niet dat het belastbare inkomen 2015 naar nihil dient te worden verlaagd. Aangesloten wordt bij het belastbaar inkomen dat belanghebbende in de uiteindelijk ingediende aangifte inkomstenbelasting 2015 (2.3) heeft aangegeven. Belanghebbende heeft gesteld dat hij op advies van de accountant dit, volgens belanghebbende fictieve, inkomen heeft aangegeven en dat dit ten onrechte is gebeurd omdat slechts reële inkomsten belast kunnen worden. De Inspecteur bestrijdt die stelling en stelt dat het aangegeven inkomen reëel inkomen betreft. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur door de ingediende aangifte inkomstenbelasting 2015 als uitgangspunt te nemen, aannemelijk heeft gemaakt dat het aangegeven inkomen belast inkomen is. De blote ontkenning daarvan door belanghebbende is onvoldoende voor een ander oordeel.
Slotsom
Gelet op al het voorgaande is het hoger beroep gegrond.

6.Griffierecht en proceskosten

6.1.
Nu het hoger beroep gegrond is dient de Inspecteur aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van NAf 300 te vergoeden.
6.2.
Op grond van artikel 17g, Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (LBB), in verbinding met artikel 15, lid 1, LBB worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
6.3.
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Hof zal daarom aansluiten bij het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, bevattende een nadere regeling betreffende de proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedures (Besluit proceskosten bestuursrecht) AB 2013, GT no. 512.
6.4.
Op grond van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen de kosten van door een derde verleende beroepsmatige rechtsbijstand, zoals verzocht, voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).

7.Beslissing

Het Hof:
-verklaart het hoger beroep gegrond
;
- vernietigt de uitspraak van het Gerecht, behoudens de beslissingen inzake de proceskosten
en het griffierecht;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 21.360;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
NAf 1.400;
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende bij het Hof betaalde
griffierecht van NAf 300 te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. drs. W.H. Bel, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. drs. M.G.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen als griffier.
De beslissing is op 11 december 2024 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
mr. L.M. de Leeuw van Weenen mr. drs. W.H. Bel
Afschriften zijn per post/per e-mail op aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

Voetnoten

1.Hoge Raad 4 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:BH8554.