ECLI:NL:OGHACMB:2024:230

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
BON2022H00047
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verkoop van een perceel grond door een erfgenaam en de vorderingen van andere erfgenamen

In deze zaak gaat het om een erfgenaam die een perceel grond heeft verkocht dat deel uitmaakte van een nalatenschap. Andere erfgenamen hebben haar aangesproken en het Gerecht heeft een deel van hun vorderingen toegewezen. In hoger beroep beoordeelt het Hof de toegewezen vorderingen opnieuw, met name de schadebegroting voor de oorspronkelijk eisers, thans geïntimeerden. De procedure begon met een akte van appel op 4 oktober 2022, waarin de appellante het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg aanvecht. De appellante heeft in hoger beroep gesteld dat er een mondelinge vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, maar het Hof oordeelt dat dit niet voldoende is onderbouwd. Het Hof bevestigt de verklaringen voor recht dat de appellante het perceel niet in eigendom heeft verkregen en dat zij onrechtmatig heeft gehandeld door het perceel te verkopen. De schadevergoeding wordt vastgesteld op basis van de verkoopopbrengst van het perceel, waarbij rekening wordt gehouden met eerdere betalingen aan de andere erfgenamen. Het Hof vernietigt het vonnis voor het overige en veroordeelt de appellante tot betaling van schadevergoeding aan de geïntimeerden, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: BON202000570 – BON2022H00047
Uitspraak: 29 oktober 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende op Bonaire,
in eerste aanleg gedaagde, thans appellante,
gemachtigde: mr. M.G. van Dijk,
tegen
[GEÏNTIMEERDEN 1 TOT EN MET 4],
allen met gekozen domicilie op Bonaire,
in eerste aanleg eisers, thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. A.C.T. Nicolaas.

1.De zaak in het kort

Een erfgenaam heeft een perceel grond verkocht dat deel uitmaakte van een nalatenschap. Andere erfgenamen spreken haar hierop aan.
Het Gerecht heeft een deel van de vorderingen van die andere erfgenamen toegewezen. In dit hoger beroep beoordeelt het Hof de toegewezen vorderingen opnieuw. Het hoger beroep betreft vooral de begroting van de schade voor elk van de oorspronkelijk eisers, thans geïntimeerden.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 4 oktober 2022 ingekomen akte van appel is appellante in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 24 augustus 2022 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 15 november 2022 ingekomen memorie van grieven, met een productie, heeft appellante het hoger beroep toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en verdere beslissingen zal geven als in de conclusie vermeld, met veroordeling van geïntimeerden, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in beide instanties.
2.3
Bij op 5 januari 2023 ingekomen memorie van antwoord, met producties, hebben geïntimeerden het hoger beroep bestreden. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen voor wat betreft de toewijzing van hun vorderingen tot een bedrag van USD 154.062,50, met veroordeling van appellante in de proceskosten in beide instanties hoger beroep, met nakosten.
2.4
Op 19 september 2023 hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend. Bij de pleitnotities van appellante is een productie in het geding gebracht. Bij akte van 24 oktober 2023 hebben geïntimeerden zich uitgelaten over die productie.
2.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1
Wijlen [de vader] (hierna: de vader) is geboren in 1903.
3.1.2
In 1931 is de vader getrouwd met [de eerste echtgenote] (hierna: de eerste echtgenote van de vader). In 1943 is de vader van haar gescheiden.
3.1.3
De kinderen uit het huwelijk van de vader met zijn eerste echtgenote zijn:
kind 1. [kind 1], geboren in 1931 en overleden in 1999;
kind 2. [kind 2], geboren in 1934 en overleden in 1935 (zonder erfgenamen); en
kind 3. geïntimeerde 1, geboren in 1936.
3.1.4
De vader had de volgende niet-erkende buitenechtelijke kinderen met [de moeder] (hierna: de moeder):
kind 4. [kind 4], geboren in 1935;
kind 5. [kind 5], geboren in 1936 en overleden in 2013;
kind 6. [kind 6], geboren in 1938 en overleden in 2019;
kind 7. appellante, geboren in 1939.
3.1.5
In 1945 is de vader getrouwd met de moeder. De kinderen uit het huwelijk van de vader met de moeder zijn:
kind 8. geïntimeerde 2, geboren in 1944 (gewettigd bij het huwelijk in 1945);
kind 9. geïntimeerde 3, geboren in 1949; en
kind 10. geïntimeerde 4, geboren in 1952.
3.1.6
In 1987 is de moeder overleden. In 1988 is de vader overleden.
3.1.7
Dit geding heeft betrekking op een perceel in Noord Saliña, Bonaire, kadastraal bekend als afdeling [nr.], sectie [nr.], nummer [nr.], groot 16.580 m2 (hierna: het perceel). Het perceel is een kunuku-terrein. Appellante heeft als kind gewoond bij haar vader en moeder op Bonaire (hierna: de echtelijke woning). Toen de vader en moeder in de echtelijke woning woonden, stond er op het perceel een klein huisje. Daar woonde niemand. Na het overlijden van de vader heeft appellante een woning elders op Bonaire gebouwd. Daarin is zij gaan wonen. De echtelijke woning is zij gaan verhuren.
3.1.8
Een notariële akte van 4 april 2008 (hierna: de akte van verjaring) vermeldt als verklaring van appellante, verkort weergegeven, dat haar vader het perceel in 1985 in eigendom heeft overgedragen aan appellante, zonder een notariële leveringsakte te laten opmaken, dat appellante sindsdien het perceel in bezit heeft gehad en dat zij het perceel door verjaring heeft verkregen. De notaris heeft bij die akte een verklaring van verjaring opgemaakt en heeft de akte op 4 april 2008 doen inschrijven in de openbare registers.
3.1.9
Op 27 maart 2019 heeft appellante het perceel aan een derde verkocht voor een koopprijs van USD 375.000. Bij akte van 23 mei 2019 is het perceel geleverd. De notaris heeft de koopprijs van de koper ontvangen en aan appellante uitbetaald. Appellante heeft in 2019 in totaal USD 149.000 van de ontvangen koopprijs doorbetaald aan anderen, namelijk als volgt:
- USD 50.000 aan een dochter van kind 4,
- USD 4.000 aan een dochter van kind 5,
- USD 10.000 aan een dochter van kind 6,
- USD 30.000 aan een dochter van geïntimeerde 2,
- USD 30.000 aan geïntimeerde 3, en
- USD 25.000 aan geïntimeerde 4.
Vorderingen
3.2
In deze rechtszaak hebben “de erven van” de vader vorderingen ingesteld. Het Gerecht heeft (in hoger beroep onbestreden) begrepen dat de vorderingen zijn ingesteld door de vier personen die nu geïntimeerden zijn. Bij akte in eerste aanleg hebben zij hun eis vermeerderd. Hun uiteindelijke eis in eerste aanleg komt op het volgende neer:
a. verklaring voor recht dat appellante het perceel niet in eigendom of in bezit heeft verkregen;
b. primair: bevel aan appellante om bij notariële akte de akte van verjaring waardeloos te verklaren en die akte van waardeloosverklaring te doen inschrijven in de openbare registers, versterkt met dwangsommen en machtigingen;
subsidiair: waardeloosverklaring bij vonnis van de akte van verjaring, met bepaling dat het vonnis kan worden ingeschreven in de openbare registers, met machtigingen;
c. primair: verklaring voor recht dat geïntimeerden of de vader het perceel door verjaring hebben/heeft verkregen;
subsidiair: verklaring voor recht dat geïntimeerden of de vader het perceel door toekenning als langdurig onverdeelde boedel hebben/heeft verkregen;
d. veroordeling tot betaling van USD 333.333,33, met rente, op grond van ongerechtvaardigde verrijking;
e. verklaring voor recht dat appellante schadeplichtig is vanwege de verkoop van het perceel in 2019 en toe-eigening van de verkoopopbrengst;
f. veroordeling tot schadevergoeding, met wettelijke rente, op te maken bij staat;
g. veroordeling tot betaling van USD 333.333,33 als voorschot op de wettelijke rente.
Beslissingen van het Gerecht
3.3
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vorderingen gedeeltelijk toegewezen, aldus dat het, verkort weergegeven,
ad a. voor recht heeft verklaard dat appellante het perceel niet in eigendom heeft verkregen;
ad e. voor recht heeft verklaard dat appellante onrechtmatig jegens geïntimeerden heeft gehandeld door het perceel te verkopen aan een derde;
ad f. appellante veroordeeld tot schadevergoeding van USD 225.000 aan geïntimeerden, met wettelijke rente.
3.4
Aan deze beslissingen heeft het Gerecht, verkort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd in zijn eindvonnis. Appellante heeft onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat zij bezitsdaden met betrekking tot het perceel heeft verricht (2.6). Zij heeft het perceel dan ook niet in eigendom verkregen en zij heeft onrechtmatig jegens haar deelgenoten (mede-erfgenamen) gehandeld door het perceel te verkopen. De schade dient te worden begroot op het verschil tussen USD 375.000, de verkoopopbrengst, en USD 150.000, het bedrag dat appellant volgens het Gerecht in totaal reeds aan geïntimeerden heeft afgedragen. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 21 mei 2019, de dag waarop appellante onrechtmatig heeft gehandeld (2.8).
Beoordeling door het Hof
3.5
Nu geïntimeerden niet in (zelfstandig of incidenteel) hoger beroep zijn gekomen, zijn hun vorderingen, voor zover afgewezen, in dit hoger beroep niet aan de orde. Het hoger beroep is beperkt tot de beoordeling van de toewijsbaarheid van hun vorderingen, voor zover toegewezen.
3.6
Appellante heeft in hoger beroep niet (langer) bestreden dat zij het perceel niet in eigendom heeft verkregen en dat zij onrechtmatig jegens (onder meer) geïntimeerden heeft gehandeld door het perceel te verkopen aan een derde (en de verkoopopbrengst voor een te groot deel te behouden). De verklaringen voor recht van die strekking dienen dus in stand te blijven.
3.7
Appellante heeft in hoger beroep primair gesteld dat na het eindvonnis van het Gerecht een mondelinge vaststellingsovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, waarin geregeld is welke bedragen zij aan elk van geïntimeerden dient te betalen als schadevergoeding wegens de onrechtmatige verkoop van het perceel. Zij vordert in hoger beroep primair nakoming van de vaststellingsovereenkomst.
3.8
Appellante heeft gespecificeerd welke contacten er volgens haar zijn geweest om een vaststellingsovereenkomst tot stand te brengen. Daarbij heeft zij onder meer aangevoerd dat mr. Nicolaas een voorwaarde stelde (memorie van grieven nr. 26), dat er ook rekening moest worden gehouden met andere omstandigheden (memorie van grieven nrs. 27-28) en dat mr. Nicolaas vanaf enig moment niet meer reageerde, maar iemand anders wel (memorie van grieven nr. 29-31). In de pleitnota in hoger beroep heeft appellante de bezwaren van geïntimeerden tegen de vaststellingsovereenkomst besproken (nrs. 10-39). Uit geen van deze stellingen kan het Hof afleiden dat er op enig moment wilsovereenstemming is bereikt of dat appellante vanaf enig moment redelijkerwijs ervan mocht uitgaan dat een mondelinge vaststellingsovereenkomst tot stand was gekomen. Anders dan appellante in nr. 19 van de pleitnota heeft aangevoerd, kan uit nr. 4.29 van de memorie van antwoord geen erkenning van de totstandkoming van een mondelinge vaststellingsovereenkomst worden afgeleid. Appellante heeft daarom haar primaire standpunt onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het Hof passeert dat primaire standpunt op die grond. Aan bewijslevering komt het Hof niet toe.
3.9
Dit betekent dat, naar aanleiding van het subsidiaire standpunt van appellante, de schadevergoeding volgens de wet moet worden vastgesteld.
3.1
Onbetwist staat vast dat het terrein deel uitmaakte van de huwelijksgoederengemeenschap van de vader en de moeder. Bij het overlijden van de moeder erfden haar echtgenoot en haar zeven kinderen (dat zijn kinderen 4 tot en met 10 als hiervoor bedoeld onder 3.1.3-3.1.5) elk 1/8e deel van haar helft van de huwelijksgoederengemeenschap. Bij het overlijden van de vader erfden zijn vijf wettige kinderen (dat zijn kinderen 1, 3, 8, 9 en 10 als hiervoor bedoeld onder 3.1.3-3.1.5) elk 1/5e deel van zijn nalatenschap, dat bestond uit de helft van de huwelijksgoederengemeenschap plus hetgeen de vader had geërfd van de moeder. Aldus moet de nalatenschap van de moeder en de vader als volgt worden verdeeld (uitgedrukt in tachtigste delen):
kind 1. 1/5 x (½ + 1/8 x ½) = 9/80
kind 3. 1/5 x (½ + 1/8 x ½) = 9/80
kind 4. 1/8 x ½ = 5/80
kind 5. 1/8 x ½ = 5/80
kind 6. 1/8 x ½ = 5/80
kind 7. 1/8 x ½ = 5/80
kind 8. 1/8 x ½ + 1/5 x (½ + 1/8 x ½) = 14/80
kind 9. 1/8 x ½ + 1/5 x (½ + 1/8 x ½) = 14/80
kind 10. 1/8 x ½ + 1/5 x (½ + 1/8 x ½) = 14/80
3.11
De verkoopopbrengst was USD 375.000. De schade is geleden doordat appellante die verkoopopbrengst (gedeeltelijk) voor zichzelf heeft gehouden. Ter berekening van de schadevergoeding moet de verkoopopbrengst voor elk van geïntimeerden vermenigvuldigd worden met de hiervoor genoemde breuk. Vervolgens moet van het resultaat het bedrag worden afgetrokken dat zij in 2019 reeds ontvangen hebben (zie hiervoor onder 3.1.9). Dit resulteert in het volgende:
geïntimeerde 1 (kind 3). 9/80 x USD 375.000 = USD 42.187,50;
geïntimeerde 2 (kind 8). 14/80 x USD 375.000 - USD 30.000 = USD 35.625,00;
geïntimeerde 3 (kind 9). 14/80 x USD 375.000 - USD 30.000 = USD 35.625,00;
geïntimeerde 4 (kind 10). 14/80 x USD 375.000 - USD 25.000 = USD 40.625,00.
De wettelijke rente moet worden toegewezen met dezelfde ingangsdatum als het Gerecht heeft gehanteerd.
3.12
Het Hof zal appellant niet veroordelen tot betaling aan anderen dan geïntimeerden, omdat die anderen geen procespartijen zijn.
3.13
Bij de executie van dit vonnis van het Hof moet rekening worden gehouden met hetgeen appellante reeds heeft betaald ter uitvoering van een dictum van het bestreden vonnis dat thans vernietigd wordt (zie nr. 2.24 memorie van antwoord). Voor zover de gemachtigde van geïntimeerden het aldus ontvangen bedrag aan anderen heeft betaald dan aan geïntimeerden, kan dat niet aan appellante worden tegengeworpen, want het betaalde bedrag moet geacht worden voor geïntimeerden te zijn bestemd. Over de aftrek van advocatenkosten laat het Hof zich niet uit.
3.14
Het bewijsaanbod van appellante ziet niet op stellingen die tot een andere uitkomst zouden kunnen leiden en wordt daarom gepasseerd. Het hoger beroep slaagt gedeeltelijk. De proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep worden gecompenseerd, gelet op zowel de uitkomst als de aard van de procedure.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij verklaringen voor recht zijn uitgesproken;
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt appellante om als schadevergoeding te betalen:
- aan geïntimeerde 1 USD 42.187,50;
- aan geïntimeerde 2 USD 35.625,00;
- aan geïntimeerde 3 USD 35.625,00;
- aan geïntimeerde 4 USD 40.625,00;
in alle gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 mei 2019 tot aan de dag van de voldoening;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in beide instanties aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, C.J.H.G. Bronzwaer en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 29 oktober 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.