ECLI:NL:OGHACMB:2024:222

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
CUR202100931– CUR2022H00059
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding na aanrijding tussen voertuigen

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een schadevergoeding na een aanrijding die op 27 oktober 2019 heeft plaatsgevonden. De zaak betreft een geschil tussen Fatum General Insurance N.V., de verzekeraar, en een geïntimeerde die als eiser optrad in de eerste aanleg. Fatum was in eerste aanleg gedaagde en is thans appellante. De procedure is gestart na een tussenvonnis van 30 juli 2024, waarin de geïntimeerde de gelegenheid kreeg om bewijs te leveren van de aanrijding.

De geïntimeerde heeft bewijs ingebracht, waaronder getuigenverklaringen en een rapport van een verkeersongevallenanalist. De getuigen hebben verklaard over de omstandigheden van de aanrijding, waarbij de geïntimeerde betrokken was. Het Hof heeft vastgesteld dat de aanrijding een verzekerd voorval betreft onder de verzekeringsovereenkomst van de bestuurster van de auto. Het Hof concludeert dat de bestuurster van de andere auto geen voorrang heeft verleend, wat resulteert in een verkeersfout aan haar zijde.

Fatum heeft bezwaar gemaakt tegen de vergoeding van huurkosten voor een vervangende auto, maar het Hof oordeelt dat het niet onredelijk is dat de geïntimeerde vervangend vervoer heeft gehuurd, gezien de omstandigheden. Het Hof bevestigt het vonnis van de eerste aanleg en veroordeelt Fatum in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan door de rechters E.A. Saleh, G.C.C. Lewin en C.J.H.G. Bronzwaer.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR202100931– CUR2022H00059
Uitspraak: 8 oktober 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Fatum General Insurance N.V.,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde, thans appellante,
gemachtigde: mr. M.R. Hammoud,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats],
in eerste aanleg eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.M.L. Conquet.
Partijen worden hierna Fatum en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

Bij tussenvonnis van 30 juli 2024 heeft het Hof [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld een akte uitlating productie te nemen. [geïntimeerde] heeft deze akte op 27 augustus 2024 genomen. Fatum heeft op diezelfde rol eveneens een akte genomen. Vervolgens is opnieuw vonnis bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1
Fatum heeft op 27 augustus 2024 een akte overgelegd waaruit blijkt dat de productie bij conclusie na enquête op voorhand aan (de gemachtigde van) [geïntimeerde] is verstuurd. De door [geïntimeerde] eveneens op 27 augustus 2024 ingediende akte uitlating productie zal daarom buiten beschouwing worden gelaten.
2.2
Bij het tussenvonnis van 23 januari 2024 heeft het Hof [geïntimeerde] bewijs opgedragen van feiten en omstandigheden waaruit kort gezegd blijkt dat de aanrijding die op 27 oktober 2019 heeft plaatsgevonden een verzekerd voorval betreft in de zin van de tussen de bestuurster van de auto en Fatum gesloten verzekeringsovereenkomst wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen.
2.3 [
geïntimeerde] heeft schriftelijk bewijs ingebracht bij brief van 28 februari 2024. Daarnaast heeft hij in enquête drie getuigen doen horen. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Fatum heeft afgezien van contra-enquête.
2.4
De getuige [getuige] ([getuige]) heeft onder meer verklaard dat zij op de bewuste avond een ongeluk heeft zien gebeuren tussen een grijze auto en een blauwe auto die op een T-splitsing op elkaar botsten. De grijze auto reed parallel aan de weg waar de getuige op dat moment liep (zij heeft tijdens het verhoor een situatieschets gemaakt die aan het proces-verbaal is gehecht). De blauwe auto kwam van rechts. Het ongeluk gebeurde heel snel, zij kan niet in detail kan uitleggen hoe het is gebeurd. Uiteindelijk heeft zij gezien dat de blauwe auto tegen een muur aankwam.
2.5 [
geïntimeerde] zelf heeft als getuige onder meer verklaard dat hij over de Welatinaweg reed en dat een auto die van links, de Mirla Plateweg, kwam niet stopte; de auto’s zijn op elkaar geklapt; de auto die van links kwam raakte de auto van [geïntimeerde] aan de linkerzijkant (bestuurderskant). [geïntimeerde] is vervolgens de controle kwijt geraakt en tegen een pilaar en een muur gebotst. Hij raakte de muur met de rechter zijkant (het deel van de auto voor het rechterzijwiel) en de pilaar met de rechter voorkant van de auto.
2.6
Verder heeft [geïntimeerde] een rapport overgelegd van [verkeersongevallenanalist] ([verkeersongevallenanalist]) van 27 februari 2024. [verkeersongevallenanalist] is verkeersongevallenanalist en heeft op verzoek van [geïntimeerde] onderzoek gedaan naar de aanrijding waarvoor hij de stukken (foto’s en rapporten) in het dossier heeft bestudeerd en op de locatie van het ongeval is geweest om de situatie ter plaatse te bekijken. [verkeersongevallenanalist] is in zijn rapport tot de conclusie gekomen dat
‘The markings on the wall are that of a tire approaching in a proximate angle of 45 degrees engaging the corner of the pillar and collapsing in the center of the cross section of the tire folding into two lobes either side. The left lobe is partially covered by the inner wheel fender inhibiting the transfer of material to the left side of the corner of the pillar. The exposed right lobe rolls into the crevice of the wall and pillar and can be observed as a mirror image of the tire lobe on the pillar and wall. Upon full engagement of the collision the two horned markings represent the directional forces of the vehicle rotating upwards subsequently releasing contaminated pressurized air spraying above the markings. The accumulated kinetic energy recoils the vehicle off the wall wiliest rotating in the clockwise direction transfers material in a tapered fashion to the right as observed moving away from the pillar as the vehicle departs and comes to final rest. This observation is conclusive that the Kia Sportage did not engage the wall in a parallel orientation rather at an approximate angle of 45 degrees confirming to the testimony of both drivers resulting in the final rest position as recorded and documented by CRS personal reflecting the following visual representation of the collision. (…) Based on my discoveries and inferences I conclude the collision has been accurately represented and see no ill intent and regard as genuine.’
2.7 [
verkeersongevallenanalist] is als getuige gehoord en bij de conclusies in zijn rapport gebleven. Hij heeft verklaard dat hij uit het sporenbeeld afleidt dat de conclusie van [persoon] dat de auto slechts zijwaarts de muur heeft geraakt niet kan kloppen. Op de vraag welke onderdelen van de auto beschadigd zouden moeten zijn, uitgaande van de hoek van 45 graden waarmee volgens [verkeersongevallenanalist] het wiel de pilaar heeft geraakt, heeft [verkeersongevallenanalist] verklaard dat de schade dan grotendeels zou moeten zijn ontstaan aan de rechtervoorzijde van de auto.
2.8
Dat is in overeenstemming met de verklaring van [geïntimeerde] dat hij de pilaar heeft geraakt met de rechtervoorkant van de auto. Ook [persoon] heeft in zijn rapport geconstateerd (zie 2.1.10 tussenvonnis onder 3.3.2) dat de auto aan de rechter voorzijde zwaar beschadigd was:
De rechter voorzijde was zwaar beschadigd. De bumperhoes was geheel losgekomen van de bumperbalk. De rechter fender was tot boven het rechter voorwiel ingedeukt. De bumperbalk was verbogen naar voren en getordeerd. Tevens is de bumperbalk losgescheurd van de rechter bumpersteun. De rechter voorband was lek geraakt. Het rechter voorwiel was in het geheel naar achteren gedrukt en was tegen het binnenscherm gekomen. Daarbij heeft het wiel schade aangericht tot in de dorpel rechts.
Het enkele feit dat de koplamp niet is beschadigd maar slechts is losgeraakt zoals [persoon] (ook nog in zijn reactie op het rapport van [verkeersongevallenanalist] opmerkt), is naar het oordeel van het Hof in het licht van de andere verklaringen en stukken onvoldoende om aan de gestelde toedracht van de aanrijding te twijfelen.
2.9
Het Hof komt dan ook tot de conclusie dat op grond van de getuigenverklaringen en de rapporten van CIA (zie 2.1.9 tussenvonnis) en het rapport van [verkeersongevallenanalist] voldoende aannemelijk is geworden dat de aanrijding die op 27 oktober 2019 heeft plaatsgevonden tussen de Kia van [geïntimeerde] en de Ford van de bestuurster zo is gebeurd zoals [geïntimeerde] en de bestuurster hebben verklaard. Dat betekent dat de bestuurster aan [geïntimeerde] geen voorrang heeft verleend waar dat wel had gemoeten. Het ongeval is dus veroorzaakt door een verkeersfout van de bestuurster en daarmee een verzekerd voorval in de zin van de tussen de bestuurster en Fatum gesloten verzekeringsovereenkomst wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen. Dat betekent dat [geïntimeerde] in het bewijs is geslaagd en zijn vordering tot schadevergoeding in beginsel toewijsbaar is.
2.1
Fatum maakt bezwaar (grief 6) tegen de vergoeding die het Gerecht voor de huurkosten van een vervangende auto heeft toegewezen. Volgens Fatum is niet gebleken dat [geïntimeerde] daarvoor daadwerkelijk kosten heeft gemaakt. Bovendien was het volgens Fatum niet nodig om een andere auto te huren omdat [geïntimeerde] de Kia heeft laten repareren en meer auto’s tot zijn beschikking had. [geïntimeerde] heeft daartegen aangevoerd dat hij weliswaar nog een voertuig had dat voor de verhuur was bestemd maar dat hij dat ten tijde van de aanrijding voor lange tijd had verhuurd, wat Fatum weer betwist.
Het Hof overweegt dat vast staat dat Fatum [geïntimeerde] enige tijd in onzekerheid heeft gelaten of zij tot uitkering zou overgaan. Omdat het alleszins voorstelbaar is dat [geïntimeerde] na het ongeval vervangend vervoer nodig had, acht het Hof het niet onredelijk dat hij een vervangende auto heeft gehuurd en komen die kosten, waarvan de omvang het Hof niet onredelijk voorkomt, voor toewijzing in aanmerking.
2.11
Het voorgaande brengt mee dat Fatum in eerste aanleg terecht in het ongelijk is gesteld en daarom ook de proceskosten die [geïntimeerde] heeft gemaakt moet dragen. Het daartegen gerichte bezwaar van Fatum (grief 7) gaat dus niet op.
Slotsom
2.12
Het hoger beroep slaagt niet. Het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd en Fatum zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Fatum in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op NAf 419,50 en Naf 675 aan verschotten en NAf 6.000 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, G.C.C. Lewin en C.J.H.G. Bronzwaer,
leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof uitgesproken op 8 oktober 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.