Uitspraak
Procesverloop
Overwegingen
"1. Gedurende een bij landsbesluit vast te leggen periode van twee maanden kunnen ambtenaren […] een verzoek doen om in aanmerking te komen voor eervol ontslag, […], onder gelijktijdige toekenning van in deze landsverordening nader omschreven bijzondere aanspraken."
Artikel 7, tweede lid, luidt:
"2. De Commissie beoordeelt ieder verzoek tot vrijwillige uitdiensttreding op de kwalitatieve en kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst."
Artikel 9, eerste lid, luidt, voor zover hier van belang:
"1. De ambtenaar die een verzoek tot vrijwillige uitdiensttreding als bedoeld in deze landsverordening, wenst in te dienen, doet zulks op een voor dit doel bij iedere dienst beschikbaar aanvraagformulier. […]"
Artikel 10, tweede lid, luidt, voor zover hier van belang:
"2. De Commissie weigert een verzoek als bedoeld in artikel 9, eerste lid, alleen, indien het ontslag naar haar oordeel de continuïteit van een behoorlijke dienstverlening door de organisatorische eenheid waar de verzoeker werkzaam is, onevenredig zou schaden, en dit nadelige kwalitatieve of kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst zou hebben. […]"
Bij landsbesluit van 13 juni 2022 (AB 2022, no. 77) heeft de minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening een nieuwe periode voor het indienen van een vut-verzoek als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Lvut vastgesteld. De periode gaat in op 15 juni 2022 en eindigt op 14 augustus 2022.
Ten eerste schrijft artikel 10, tweede lid, van de Lvut voor dat de Commissie het verzoek beoordeelt per organisatorische eenheid waar de vut-verzoeker werkzaam is. Er dient dus per team, in dit geval het team 'Ondernemingen 2' van DIMP te worden beoordeeld of het ontslag de continuïteit van een behoorlijke dienstverlening van het desbetreffende team onevenredig zou schaden. Dat aan ambtenaren van FIOT of KPA wel vut is verleend terwijl dat volgens [appellante] ook negatieve kwantitatieve gevolgen had, kan er daarom niet toe leiden dat de Commissie het verzoek van [appellante] niet mocht afwijzen.
Vervolgens is niet gebleken dat de Commissie binnen het team 'Ondernemingen 2' niet consistent heeft beoordeeld of er nadelige kwantitatieve of kwalitatieve gevolgen zijn. De Commissie heeft zich, met stukken onderbouwd, op het standpunt gesteld dat binnen het team reeds sprake is van een onderbezetting en dat andere vut-verzoeken om diezelfde reden zijn afgewezen. Het Hof stelt op basis van die stukken vast dat de formatie van het team voor wat betreft invorderingsmedewerkers uitgaat van 8 fte voor de functie van 'Invorderingsmedewerker 2' en 5 fte voor de functie van 'Invorderingsmedewerker 3'. Van de 8 fte zijn er 7 vervuld en van de 5 fte zijn er 2 vervuld. Het team opereert nu dus al met een onderbezetting van 4 fte aan invorderingsmedewerkers. Een vut-verzoek van een directe collega van [appellante], eveneens 'Invorderingsmedewerker 2', is onder meer om deze nadelige kwantitatieve gevolgen afgewezen. Dit is ook tegengeworpen aan twee andere collega's binnen het team van [appellante]. Weliswaar vervullen deze collega’s de functie van 'Controlemedewerker 2', maar volgens de afwijzende beschikkingen zijn hun vut-verzoeken onder meer afgewezen wegens de nadelige kwantitatieve gevolgen voor de bezetting binnen het team. Naast de nadelige kwantitatieve gevolgen zijn deze vut-verzoeken, net als bij [appellante], ook afgewezen om de nadelige kwalitatieve gevolgen. Volgens alle afwijzingsbeschikkingen is daarbij consistent betrokken dat invorderings- en controlemedewerkers een belangrijke kaderfunctie bekleden omdat die functies de kerntaken van de belastingdienst raken. Om die reden streeft het Land ernaar dit kaderpersoneel te behouden. Dat vutverzoeken van invorderingsmedewerkers in beginsel worden afgewezen wegens de nadelige gevolgen, blijkt bovendien ook uit het advies van DIMP.
Gelet op de omstandigheden dat het team 'Ondernemingen 2' kampt met een onderbezetting, [appellante] de interne fiscale opleiding adjunct-commies der belastingen heeft gevolgd en wegens een uitstekende uitvoering van haar werkzaamheden is bevorderd naar het team 'Ondernemingen 2', heeft de Commissie zich redelijkerwijs op het standpunt gesteld dat ontslag van [appellante] het team 'Ondernemingen 2' onevenredig zal schaden en dit nadelige kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen zou hebben voor de bezetting van de overheidsdienst.
Ten slotte kan in de gestelde medische omstandigheden onvoldoende grond worden gevonden voor het oordeel dat de Commissie het vut-verzoek, ondanks de nadelige gevolgen voor het team, toch had moeten inwilligen. Daarbij is van belang dat de Commissie ter zitting heeft toegelicht dat alleen in zeer uitzonderlijke gevallen een uitzondering kan worden gemaakt. Dat is in geval van een zeer acute levensbedreigende situatie, of bij bijzondere medische omstandigheden als gevolg waarvan werkhervatting in zijn geheel en langdurig niet mogelijk is. Dat moet blijken uit een verklaring van de Sociale Verzekeringsbank, die niet door [appellante] is overgelegd Met de Commissie is het Hof van oordeel dat uit de door haar ingebrachte medische informatie ook niet van een dergelijk uitzonderlijk geval blijkt. Van een zeer acute levensbedreigende situatie is geen sprake. Ook is niet gebleken dat [appellante] door haar medische situatie, of de mantelzorg die zij op zich heeft moeten nemen, arbeidsongeschikt is geworden en dat werkhervatting in zijn geheel en langdurig niet mogelijk is. Het Hof vindt het zeker begrijpelijk dat [appellante] door deze (medische) omstandigheden al vóór haar pensioendatum, in aanmerking wil komen voor eervol ontslag, maar zonder verklaring van de Sociale Verzekeringsbank zijn deze omstandigheden onvoldoende voor het oordeel dat de Commissie haar vut-verzoek niet heeft mogen afwijzen. Het betoog slaagt niet.