Uitspraak
Procesverloop
Overwegingen
[appellant] heeft in het verleden twee keer een vergunning tot tijdelijk verblijf gehad, waarvan de laatste geldig was tot 7 juli 2021. Op 4 maart 2021 diende hij deze aanvraag in, die de minister heeft afgewezen omdat de echtgenote van [appellant] niet over voldoende middelen van bestaan beschikt (hierna: het middelenvereiste), als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu). In bezwaar heeft de minister daaraan toegevoegd dat sprake is van strijd met de openbare orde als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu, omdat de echtgenote nooit een verblijfsaanvraag voor het kind heeft ingediend.
Middelenvereiste: overgelegde documenten
[echtgenote van appellant] declared to the members of the appeal committee that during Covid time it didn’t had much work to do for the company reason why they put her as a cleaner.
Mr. [appellant] inform that he only receive the letter as assisting secretary. He didn’t know about that.”
Hoewel het Gerecht dit niet heeft onderkend, leidt dit niet tot een gegrond hoger beroep. Het laat namelijk onverlet dat [appellant] niet heeft aangetoond dat zijn echtgenote beschikt over voldoende middelen van bestaan, meer in het bijzonder dat zij meer verdient dan NA
f. 2.000,- bruto per maand, als vastgesteld in paragraaf 3.7.1. van de Richtlijnen van de minister met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van mei 2012. Uit de overgelegde documenten volgt niet dat de echtgenote van [appellant] ten tijde van de aanvraag dan wel ten tijde van de besluitvorming in bezwaar beschikte over een duurzaam inkomen uit arbeid.
[appellant] betoogt in hoger beroep dat sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard die maken dat het vasthouden aan het middelenvereiste niet tot een ‘fair balance’ in de zin van artikel 8 van het EVRM leidt. Hij betoogt dat zijn echtgenote in het verleden altijd voor voldoende bestaansmiddelen voor het gezin heeft gezorgd, maar dat dit veranderde toen hun zoon werd geboren. Hij voert aan dat het kind het syndroom van Down en een hartziekte heeft en dat zijn echtgenote genoodzaakt was om gedurende meerdere langere periodes met het kind naar de Verenigde Staten te reizen om daar de benodigde zorg te krijgen. Volgens [appellant] leidde dit ertoe dat zijn echtgenote geen structureel inkomen meer kon verwerven in Sint Maarten. Verder betoogt hij dat het Gerecht er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de situatie inmiddels is veranderd, omdat de medische situatie van het kind sinds zijn laatste behandeling is verbeterd, waardoor zijn echtgenote weer kon werken en sinds 1 april 2023, dus na het nemen van de beschikking op bezwaar, opnieuw aan het middelenvereiste voldoet.