ECLI:NL:OGHACMB:2024:207

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
BON2023H00028
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en omgangsregeling voor minderjarig kind

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, waarin haar verzoek om partneralimentatie werd afgewezen. De vrouw, die samen met de man een minderjarig kind heeft, verzocht om een bedrag aan partneralimentatie, maar het Gerecht oordeelde dat zij niet behoeftig was, aangezien haar inkomen haar kosten overtrof. De vrouw ging in hoger beroep en voerde aan dat het Gerecht ten onrechte geen rekening had gehouden met de kosten voor de verzorging van hun kind. Tijdens de zitting bleek dat de man, die in Nederland had gewoond, geen inkomen had en dat hij op verzoek van de vrouw op het kind zou passen, wat als een vorm van ondersteuning werd gezien. Het Hof bevestigde de afwijzing van de partneralimentatie, maar legde de man de verplichting op om op het kind te passen, wat als een bijdrage in natura kan worden beschouwd. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: BON202300075 – BON2023H00028
Uitspraak: 8 oktober 2024

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
BESCHIKKING
in de zaak van:

[appellante],

wonend op Bonaire,
appellante,
in eerste aanleg verzoekster,
hierna: de vrouw,
gemachtigde: mr. E.J. Winkel,
tegen

[appellant],

wonend op Bonaire,
geïntimeerde,
in eerste aanleg verweerder,
hierna: de man,
procederend in persoon.
Partijen hebben samen een minderjarig kind:
- [ naam 1], geboren op [geboortedatum] 2019 te Bonaire,
hierna: het kind.

1. Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar de beschikking van 12 juli 2023. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2.
De vrouw is op 22 augustus 2023 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking. In haar beroepschrift, met producties, heeft zij een grief aangevoerd en toegelicht. Zij heeft geconcludeerd dat het Hof haar zal toestaan kosteloos te mogen procederen, de bestreden beschikking zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, haar verzoeken zal toewijzen, althans een door het Hof in goede justitie te bepalen beslissing zal nemen omtrent het te betalen bedrag aan partneralimentatie.
1.3.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
1.4.
Op 27 november 2023 heeft een zitting in Bonaire plaatsgevonden. De man is niet verschenen. Ter zitting bleek dat de man naar Nederland verhuisd was. Niet bleek dat hij goed was opgeroepen. De zaak is daarom aangehouden.
1.5.
Op 3 september 2024 heeft in Curaçao een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De vrouw en haar gemachtigde zijn verschenen door middel van een gezamenlijke videoverbinding met het kantoor van de gemachtigde op Bonaire, de man door middel van een videoverbinding met een andere locatie op Bonaire.
1.6.
Ter zitting is beschikking bepaald op heden.
2.
De beoordeling
2.1.
Partijen zijn op [datum] 2019 te Bonaire in gemeenschap van goederen gehuwd. Uit het huwelijk van partijen is het kind geboren. Het kind verblijft bij de vrouw.
2.2.
In de onderhavige procedure verzocht de vrouw, bij inleidend verzoekschrift, onder meer een bedrag ter zake partneralimentatie te bepalen. Dit is door het Gerecht afgewezen. Het Gerecht overwoog:
4.5.
Ter zake de verzochte partneralimentatie wordt overwogen als volgt. Artikel 1:157, eerste lid, BW bepaalt dat de rechter bij echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven, op diens verzoek ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot partneralimentatie kan toekennen. Bij deze beoordeling moet enerzijds rekening worden gehouden met de behoefte van de verzoekende partij (in dit geval de vrouw) en anderzijds met de draagkracht van de wederpartij (in dit geval de man).
4.6.
Uit het door de vrouw als productie 10 overgelegde overzicht blijkt dat zij een inkomen heeft van US$ 1.350 en een totaalkosten van US$ 1.232,73. Haar inkomsten overtreffen derhalve haar totaalkosten zodat zij op dit moment niet behoeftig is. Derhalve wordt haar verzoek afgewezen.
2.3.
Hiertegen richt zich het hoger beroep van de vrouw. Zij stelt:
5. De eerste rechter heeft bij haar beoordeling ten onrechte alleen het kostenoverzicht van appellante in ogenschouw genomen. Er is geen rekening gehouden met het kostenoverzicht ten behoeve van de minderjarige `[naam 1]’. Dat kostenoverzicht is eveneens als productie 10 overgelegd en betreft maandelijks USD 678,50, vermeerderd met jaarlijks USD 640,- aan vakantieoppas in de maanden augustus en december.3 In totaal bedragen de kosten ten behoeve van de minderjarige aldus USD 731,83 per maand.
6. Geïntimeerde is veroordeeld om per maand USD 250,- aan kinderalimentatie te betalen aan appellante. Hetgeen inhoudt dat na aftrek van de kinderalimentatie en de maandelijkse kinderbijslag ad USD 131,- (art. 9 Wet kinderbijslagvoorziening BES), appellante USD 350,83 moet bijdragen aan onderhoud en verzorging van de minderjarige. De eerste rechter heeft bij haar beoordeling verzuimd om voornoemd bedrag bij de totaalkosten van appellante op te tellen.
7. Indien hier wel rekening mee wordt gehouden, komen de totaalkosten van appellante neer op USD 1.583,56 en overtreft deze haar inkomen met USD 233,56 per maand. Dat maakt dat appellante wel degelijk behoeftig is. Op dit moment is het voor appellante overigens niet mogelijk om meer inkomsten te verwerven. Immers werkt zij al voltijds en draagt zij bovendien de volledige verzorging van de minderjarige. Er is namelijk geen omgangsregeling, althans geintimeerde wenst deze niet waardoor de vrouw hiermee alleen is belast.
2.4.
De vrouw heeft in hoger beroep een bewijs van onvermogen overgelegd en kan worden toegelaten kosteloos te procederen.
2.5.
Ter zitting is gebleken dat de man in oktober 2023 zijn baan bij [werkgever] in Nederland heeft verloren. Hij is toen ook opgehouden kinderalimentatie te betalen. Hij verbleef acht maanden bij zijn moeder in Nederland.
2.6.
Inmiddels woont de man weer op Bonaire. Hij verbleef aanvankelijk twee maanden, met zijn vriendin, bij de moeder van de vriendin, maar door een verstoorde verstandhouding met de moeder van de vriendin is daaraan een einde gekomen. Hij verblijft thans bij een oom. Hij zoekt werk. Hij heeft naar eigen zeggen geen inkomen, ook geen onderstand.
2.7.
De vrouw heeft niet gemotiveerd betwist dat de man thans geen inkomen heeft. Niet is gebleken dat hij anderszins draagkracht heeft.
2.8.
De vrouw heeft ter zitting gesteld dat de man door, op haar verzoek, op zijn kind te passen, de vrouw financieel kan ondersteunen doordat de vrouw dan geen betaalde oppas hoeft in te huren. Het Hof sluit zich hierbij aan. Naar het oordeel van het Hof is de man verplicht dit indien enigszins mogelijk te doen. Het kan worden gezien als een partner- en kinderalimentatie (al is kinderalimentatie in dit hoger beroep niet aan de orde) in natura. Bovendien heeft het kind recht op omgang met haar vader en heeft de vader de verplichting tot omgang met zijn kind, ook al staat dit laatste nog niet in artikel 1:377a lid 1 BW-BES, in afwijking van wat elders in het Koninkrijk het geval is.
2.9.
Uit het voorgaande volgt dat terecht het verzoek om betaling van partneralimentatie in geld is afgewezen. De bestreden beschikking moet worden bevestigd, met dien verstande dat de man de hiervoor onder 2.8 omschreven verplichting heeft.
2.10.
Partijen zijn gewezen echtgenoten en de kosten worden gecompenseerd.

BESLISSING

Het Hof:
- laat de vrouw toe in hoger beroep kosteloos te procederen;
- bevestigt de bestreden beschikking, met dien verstande dat de man de hiervoor onder 2.8 omschreven verplichting heeft;
- compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, E.A. Saleh en G.C.C. Lewin, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof op 8 oktober 2024 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.