ECLI:NL:OGHACMB:2024:197

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
BON2024H00012
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en beoordeling middelen van bestaan

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (vvbt) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De appellant, die sinds 25 februari 2020 op Bonaire verblijft, had eerder vvbt's gekregen als directeur van zijn bedrijf. De staatssecretaris weigerde de verlenging van de vvbt op basis van het niet voldoen aan het middelenvereiste, dat inhoudt dat de appellant moet aantonen dat hij zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. De staatssecretaris had vastgesteld dat de appellant in 2021 en 2022 een brutojaarinkomen had van respectievelijk USD 1.900,- en USD 4.225,-, wat ver onder het vereiste bedrag van USD 1.235,87 per maand ligt.

In hoger beroep heeft de appellant nieuwe bewijsmiddelen ingebracht, waaronder bankafschriften en een tabel van zijn inkomsten. Het Hof oordeelde dat de nieuwe bewijsmiddelen niet in strijd waren met de goede procesorde en dat deze meegenomen konden worden in de beoordeling. Desondanks concludeerde het Hof dat de appellant niet had aangetoond dat hij aan het middelenvereiste voldeed. De overgelegde bankafschriften toonden aan dat de inkomsten niet in verhouding stonden tot de uitgaven en dat er geen bewijs was van de afdracht van vereiste premies en belastingen. Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van het Gerecht, dat het beroep van de appellant ongegrond had verklaard.

De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve en verifieerbare gegevens bij het aanvragen van een verblijfsvergunning en de strikte eisen die gesteld worden aan het aantonen van voldoende middelen van bestaan.

Uitspraak

BON2024H00012
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend op Bonaire,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Gerecht) van 1 maart 2024 in zaak nr. BON202300440, in het geding tussen:
appellant
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de staatssecretaris)
Procesverloop
Bij beschikking van 16 mei 2023 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (hierna: vvbt) met als doel het verrichten van arbeid als zelfstandige, afgewezen.
Bij beschikking van 24 augustus 2023 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 1 maart 2024 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting in Curaçao behandeld op 30 september 2024. [appellant] werd bijgestaan door mr. E.J. Winkel, advocaat. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. P.J. de Graaf, werkzaam bij de Rijksdienst Caribisch Nederland. Allen hebben aan de zitting deelgenomen via een videoverbinding met Bonaire.
Overwegingen
Inleiding
De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
[appellant] is op [geboortedatum] 1970 geboren in Guyana en heeft de Guyanese nationaliteit. Hij verblijft sinds 25 februari 2020 op Bonaire. Op 20 mei 2022 is hij in Curaçao gehuwd met [echtgenote], geboren op [geboortedatum] 1974 in Curaçao en in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Aan [appellant] zijn eerder vvbt’s verleend voor het verblijfsdoel arbeid als directeur van het bedrijf [naam bedrijf 1]. De laatste vvbt was geldig tot 25 februari 2023.
Op 24 januari 2023 heeft [appellant] de staatssecretaris verzocht zijn vvbt te verlengen. Dit verzoek heeft de staatssecretaris – gehandhaafd na bezwaar – op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet toelating en uitzetting BES afgewezen omdat [appellant] niet heeft aangetoond zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan (hierna: het middelenvereiste) te beschikken. [appellant] moet maandelijks minimaal bruto USD 1.235,87 uit zijn onderneming halen, terwijl uit de inkomensgegevens blijkt dat hij in 2021 een brutojaarinkomen had van USD 1.900,- en in 2022 van USD 4.225,-. Weliswaar kampt [appellant] met medische problemen, maar niet aannemelijk is dat hij daardoor niet kan werken. Vanaf 2021 heeft hij zich namelijk beziggehouden met activiteiten voor een nieuw bedrijf [naam bedrijf 2] en heeft daar forse bedragen in geïnvesteerd. Indien [appellant] werkzaamheden wil verrichten voor het nieuwe bedrijf moet hij een daartoe strekkende aanvraag indienen, aldus de bestreden beschikking.
Aangevallen uitspraak
3. Het Gerecht heeft overwogen dat de staatssecretaris mag verlangen dat [appellant] met objectieve en verifieerbare gegevens aantoont dat hij aan het middelenvereiste voldoet. Daarin is hij niet geslaagd. De gestelde inkomsten uit de verhuur van een appartement en zijn aanspraak op de financiële middelen van zijn echtgenote heeft [appellant] niet gestaafd met stukken. Uit de overgelegde bankgegevens blijkt onvoldoende inkomen. De gestelde investeringen in het nieuwe bedrijf kunnen niet worden aangemerkt als middelen van bestaan omdat hij daar niet over kan beschikken.
Hoger beroep
4. [ [appellant] betoogt dat hij wel aan het middelenvereiste voldoet. Eerst in hoger beroep stelt hij dat hij weliswaar bij de Belastingdienst voor het jaar 2021 onderscheidenlijk 2022 een brutojaarinkomen van USD 1.900,- onderscheidenlijk USD 4.225,- heeft aangegeven, maar zijn inkomen in die jaren als directeur/grootaandeelhouder van zijn B.V. bedroeg daadwerkelijk USD 78.494,02 onderscheidenlijk USD 55.846,27. Hij heeft te allen tijde over deze gelden kunnen beschikken. [appellant] heeft zijn betoog onderbouwd met verschillende bankafschriften.
4.1. De minister voert als verweer dat de eerst in hoger beroep ingebrachte bewijsmiddelen buiten beschouwing moeten worden gelaten omdat deze niet zijn ingebracht in de bezwaarfase en ook niet bij het Gerecht. Het Hof volgt de minister hierin niet. De hoofdregel is dat partijen gedurende een procedure nieuwe bewijsmiddelen mogen indienen, tenzij dat in strijd is met de goede procesorde. Deze hoofdregel geldt voor de fase van bezwaar, beroep en hoger beroep. Van strijd met de goede procesorde is in dit geval geen sprake zodat het Hof de nieuwe bewijsmiddelen bij zijn beoordeling zal betrekken (zie ook de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2853).
4.2. Vaststaat dat [appellant] voor het verlengen van zijn vvbt moet aantonen dat hij uit zijn bedrijf zelfstandig en duurzaam een brutomaandinkomen van USD 1.235,87 haalt. Voor het aantonen daarvan heeft [appellant] een door hem gemaakte tabel overgelegd waaruit volgt dat op twee zakelijke bankrekeningen van [naam bedrijf 1] in de jaren 2021 en 2022 totaal USD 78.494,02 onderscheidenlijk USD 55.846,27 is gestort. Ook heeft hij de bankafschriften van die twee rekeningen over die twee jaren ingebracht. [appellant] heeft daarbij gesteld dat hij als directeur/enig aandeelhouder over de inkomsten van de B.V. kan beschikken. Het Hof is van oordeel dat [appellant] hiermee niet heeft aangetoond aan het middelenvereiste te voldoen. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat op grond van artikel 5.32, eerste lid, aanhef en onder b en c, van het Besluit toelating en uitzetting alleen inkomen of eigen vermogen meetelt voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. Daarvan is geen sprake omdat [appellant] een persoonlijk bruto-jaarinkomen van USD 1.900,- onderscheidenlijk USD 4.225,- heeft opgegeven, en dus een inkomen dat bij verre na niet in de orde van grootte past van de inkomsten van de B.V. In de tweede plaats is in aanmerking genomen dat [appellant] met de overgelegde tabel niet inzichtelijk heeft gemaakt welke uitgaven de B.V. in die jaren heeft gedaan, wat de jaaropbrengst was en wat hij als directeurssalaris of privé-opname heeft ontvangen. Uit de bankafschriften blijken bovendien grote uitgaven. In nagenoeg elke maand zijn de inkomsten even hoog als de uitgaven. Zo is bijvoorbeeld op een van de bankrekeningen in januari 2021 een bedrag van USD 5.558,05 ontvangen, en is er USD 5.543,82 uitgegeven. Zonder jaarrekening of belastingaangifte die correspondeert met het gestelde jaarinkomen vanuit de B.V. van USD 78.494,02 onderscheidenlijk USD 55.846,27 is daarom met de in hoger beroep overgelegde stukken niet aangetoond dat aan het middelenvereiste is voldaan. Het Gerecht is terecht tot dezelfde conclusie gekomen. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.
BIJLAGE

Wet toelating en uitzetting BES

Artikel 9
1. De verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd kan door Onze Minister worden geweigerd:
[…]
c. indien niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.
[…]

Besluit toelating en uitzetting BES

Artikel 5.32
1. De in artikel 9, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan zijn in ieder geval zelfstandig, indien verworven uit:
[…]
b. wettelijk toegestane arbeid als zelfstandige, voorzover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen, of
c. eigen vermogen, voorzover de bron van de inkomsten niet wordt aangetast en de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen."
Artikel 5.33
De in artikel 9, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan zijn in ieder geval voldoende, indien het bruto-inkomen ten minste gelijk is aan door Onze Minister vast te stellen bedragen."
Artikel 5.34
1. De in artikel 9, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan zijn duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.
2. Middelen van bestaan verkregen uit eigen vermogen zijn duurzaam, indien zij gedurende een aaneengesloten periode van een jaar beschikbaar zijn geweest en nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.
[…]