ECLI:NL:OGHACMB:2024:194

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
SXM2023H00083
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergunning tot verblijf op basis van niet voldoen aan voorwaarden van rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om een vergunning tot verblijf door [appellante]. De minister van Justitie van Sint Maarten had eerder op 14 maart 2021 het verzoek van [appellante] om een vergunning tot verblijf afgewezen, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarde van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf. Dit was het gevolg van het feit dat [appellante] sinds augustus 2020 niet meer bij haar echtgenoot woonde, wat in strijd was met de voorwaarden van haar eerder verleende vergunning tot tijdelijk verblijf.

Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten had op 5 juli 2023 het beroep van [appellante] tegen de afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft het Hof de zaak behandeld op 19 april 2024, waarbij zowel [appellante] als de minister vertegenwoordigd waren. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft het Hof het onderzoek heropend en schriftelijke vragen aan de minister gesteld, die op 14 mei 2024 zijn beantwoord.

Het Hof heeft overwogen dat [appellante] niet aan de voorwaarden voor een vergunning tot verblijf voldeed, omdat zij sinds augustus 2020 niet meer aan de voorwaarde 'inwonend bij echtgenoot' voldeed. De minister had op goede gronden de afwijzing van het verzoek om voortgezet verblijf gehandhaafd, aangezien [appellante] niet kon aantonen dat er klemmende redenen van humanitaire aard waren die haar in aanmerking zouden kunnen laten komen voor een vergunning. Het Hof heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

SXM2023H00083
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante],
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 5 juli 2023 in zaak nr. SXM202200742, in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Justitie van Sint Maarten (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 14 maart 2021 heeft de minister het verzoek van [appellante] om een vergunning tot verblijf, afgewezen.
Bij beschikking van 25 april 2022 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: de bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 5 juli 2023 heeft het Gerecht het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift in gediend.
Het Hof heeft de zaak op een zitting behandeld op 19 april 2024. [appellante], vertegenwoordigd door E.I. Maduro, rechtsbijstandverlener, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller, advocaat, zijn verschenen.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het Hof het onderzoek heropend en aan de minister schriftelijke vragen gesteld. Bij de brief van 14 mei 2024 zijn de vragen beantwoord. Bij de brief van 29 mei 2024 heeft [appellante] gereageerd.
Met toestemming van partijen is een nieuwe zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellante] is op [geboortedatum] 1978 geboren in de Dominicaanse Republiek en heeft de Dominicaanse nationaliteit. Zij is op 8 januari 2015 gehuwd met [echtgenoot], die ook de Dominicaanse nationaliteit heeft. Hij beschikt sinds 2013 over een vergunning tot verblijf. Op grond van haar huwelijk is aan [appellante] met ingang van 21 januari 2016 twee keer vergunning tot tijdelijk verblijf verleend met als doel gezinsvorming en gezinshereniging (hierna: vttv). Daaraan was onder andere de voorwaarde verbonden "inwonend bij echtgenoot" De laatst verleende vttv was geldig tot 22 juli 2021.
Op 20 oktober 2020 heeft [appellante] verzocht haar vttv te wijzigen naar een vergunning tot verblijf (hierna: vtv). Dat verzoek heeft de minister afgewezen om redenen van openbare orde omdat zij in strijd met de voorwaarde van haar eerder verleende vttv "inwonend bij echtgenoot" heeft gehandeld. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de minister bij de bestreden beschikking ongegrond verklaard met dezelfde motivering. De minister heeft daaraan toegevoegd dat er door het met de voorwaarden van de vttv strijdige handelen geen sprake is van vijf jaar onafgebroken verblijf.

Aangevallen uitspraak

2. Het Gerecht heeft overwogen dat [appellante] op 14 april 2021 is gehoord door het Compliance Department en daar heeft verklaard dat zij sinds acht maanden niet meer bij haar echtgenoot woont en dat zij en haar echtgenoot niet langer meer samenleven. Als gevolg daarvan voldoet zij sinds augustus 2020 niet meer aan de vergunningvoorwaarde "inwonend bij echtgenoot". Op grond van artikel 10 van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) wordt zij sinds dat moment geacht te hebben gehandeld zonder vergunning. [appellante] heeft derhalve geen vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf gehad. Er is niet gebleken van klemmende redenen van humanitaire aard. Dat [appellante] over voldoende middelen van bestaan beschikt, maakt dit niet anders omdat de duur van het rechtmatig verblijf leidend is bij de vraag of een vreemdeling in aanmerking komt voor een vergunning voor voortgezet verblijf. Het verzoek is daarom niet ten onrechte afgewezen.

Hoger beroep

3. [ [appellante] betoogt dat haar niet kan worden tegengeworpen dat er geen feitelijke samenwoning is. Zij is immers niet degene geweest die de relatie heeft verbroken. Dat heeft zij ook al uitgebreid aangevoerd in haar bezwaar- en beroepschrift. Bij andere verzoeken om een vtv is alleen gekeken of de vreemdeling drie jaar rechtmatig verblijf heeft gehad en over voldoende middelen van bestaan beschikt. Daar voldoet zij aan, zodat de minister haar voortgezet verblijf had moeten toestaan, zoals ook bij die anderen is gebeurd.
3.1.
Op grond van artikel 9, eerste lid, onder a, van de Ltu kan de vergunning tot tijdelijk verblijf of verblijf door de minister worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.
Op grond van artikel 10 van de Ltu wordt hij die handelt in strijd met de hem verleende vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf, geacht gehandeld te hebben zonder vergunning.
3.2.
Voor de toepassing van de Ltu hanteert de minister het beleid zoals opgenomen in de richtlijnen van de minister met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van mei 2012 (hierna: de richtlijnen).
In paragraaf 3.1.5 is onder meer bepaald dat een vreemdeling die gedurende een onafgebroken rechtmatig verblijf van vijf jaar in Sint Maarten heeft gewoond en nadien het hoofdverblijf niet buiten Sint Maarten heeft gevestigd, in aanmerking komt voor een vtv.
In paragraaf 3.1.3 is over het beleid wijziging/opheffing voorwaarden verlening vergunning bepaald:
"De vergunninghouder, die niet meer voldoet aan de voorwaarden (c.q. beperkingen) waaronder hem/haar de vergunning verleend is, of die verblijf wenst voor een ander doel dan waarvoor hij/zij toegelaten is, kan een wijziging of opheffing van de beperking(en) aanvragen.
[…]
De vreemdeling is gehouden onverwijld aan de IND mede te delen dat het doel van zijn/haar verblijf is komen te vervallen, op straffe van 1 maand hechtenis ofwel een geldboete van vijf honderd gulden conform artikel 23 lid 2 van de Ltu. Artikel 10 van de Ltu bepaalt dat "hij, die handelt in strijd met de hem/haar verleende vergunning tot (tijdelijk) verblijf wordt geacht gehandeld te hebben zonder vergunning".
De vreemdeling wordt de gelegenheid geboden om binnen 6 weken (na het komen te vervallen of wijziging van zijn/haar verblijfsdoel) een aanvraag tot wijziging van de aan zijn/haar vergunning verbonden beperking(en) in te dienen. Deze aanvraag dient te worden getoetst aan de onderhavige richtlijnen.
In het geval dat de vreemdeling het nalaat om de IND tijdig mede te delen dat het doel van zijn/haar verblijf is komen te vervallen of is gewijzigd en dit later bij de IND bekend wordt, is de verblijfsvergunning op het moment van verval geacht te zijn ingetrokken. Dit kan gevolgen hebben voor zijn/haar 'te late' aanvraag wijziging/verlenging. Bijvoorbeeld: dat hij/zij de aanvraag voor wijziging in het buitenland dient af te wachten (gelijk het verlengingsbeleid onder 3.1.2)."
3.3.
Het Hof overweegt dat gelet op deze richtlijnen een van de voorwaarden voor het verkrijgen van een vtv is dat de vreemdeling gedurende een onafgebroken rechtmatig verblijf van minstens vijf jaar in Sint Maarten heeft gewoond en nadien zijn/haar hoofdverblijf niet buiten Sint Maarten heeft gevestigd. Met het Gerecht is het Hof van oordeel dat [appellante] niet aan die voorwaarde voldoet. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat aan [appellante] voor de periode van 21 januari 2016 (datum uitreiking eerste vttv) tot 22 juli 2021 (einddatum tweede vttv) twee vttv's zijn verstrekt met als doel gezinsvorming en gezinshereniging. Deze vttv's zijn verleend onder meer met de voorwaarde "inwonend bij echtgenoot". Onderaan de vttv's is in overeenstemming met artikel 10 van de Ltu vermeld dat wanneer niet langer aan deze voorwaarden wordt voldaan, betrokkene geacht wordt niet te zijn toegelaten. Vaststaat dat [appellante] sinds augustus 2020 niet meer inwoont bij haar echtgenoot, maar bij een vriendin. Vanaf in ieder geval dat moment voldeed zij niet langer aan de aan haar vttv verbonden voorwaarde "inwonend bij echtgenoot". Gelet op paragraaf 3.1.3 van de richtlijnen had zij moeten mededelen dat het doel van haar verblijf als gevolg van het verbreken van de samenwoning was vervallen. Vervolgens had zij binnen zes weken een verzoek tot wijziging van haar verblijfsdoel moeten indienen. Niet gebleken is dat [appellante] de immigratiedienst over het verbreken van de samenwoning heeft geïnformeerd. Zij heeft ook niet binnen zes weken nadien een wijziging van haar verblijfsdoel aangevraagd. Weliswaar heeft zij op 20 oktober 2020 een wijziging naar een vtv aangevraagd, maar op het aanvraagformulier heeft zij niet aangegeven dat zij niet langer met haar echtgenoot samenwoont. Gelet hierop heeft het Gerecht op grond van artikel 10 van de Ltu en de richtlijnen met juistheid overwogen dat vanaf het moment dat niet meer aan de voorwaarden dan wel het verblijfsdoel van de vttv werd voldaan, in dit geval dus augustus 2020, de vttv van [appellante] geacht wordt ingetrokken te zijn.
Dit betekent dat [appellante] wordt geacht vanaf augustus 2020 geen rechtmatig verblijf te hebben gehad op Sint Maarten. Het gevolg daarvan is dat de periode na augustus 2020 niet mee kan tellen voor het berekenen van de periode van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf. Nu zij vanaf 21 januari 2016 tot augustus 2020 onafgebroken rechtmatig verblijf heeft gehad, voldoet zij niet aan de voor het verkrijgen van een vtv gestelde voorwaarde van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf. Alleen al daarom heeft de minister het verzoek van [appellante] mogen afwijzen.
3.4.
De minister heeft vervolgens op grond van paragraaf 4.6, 4.6.2 en 4.6.3 van de richtlijnen beoordeeld of [appellante] voor voortgezet verblijf in aanmerking komt. Die paragraaf luidt voor zover hier van belang:
"
4.6 Verbreken huwelijkBij verbreken huwelijk dient beoordeeld te worden of de vreemdeling voor voortgezet verblijf in aanmerking komt. Verbreken van het huwelijk doet zich voor indien:
a) het huwelijk op grond waarvan verblijf was toegestaan feitelijk is verbroken of juridisch ontbonden is (bijvoorbeeld echtscheiding of overlijden), of
[…]
4.6.2 Huwelijk/samenlevingsovereenkomst korter dan vijf jaarIndien het huwelijk of de samenleving minder dan vijf jaar heeft bestaan en betrokkene minder dan vijf jaar op grond van dat huwelijk of de samenleving toelating verleend was, komt de vreemdeling in beginsel niet in aanmerking voor voortgezet verblijf, tenzij er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
[…]
De reden voor de verbreking of ontwrichting van een huwelijk of samenleving is in beginsel niet relevant. Hierbij gelden twee uitzonderingen, nl. ontwrichting na (seksuele) mishandeling binnen de relatie alsmede wanneer de echtgeno(o)t(e) overleden is voordat aan de geldende vijf jaar termijn voldaan is. Aan hen wordt – tenzij de overledene een tijdelijk verblijfsrecht had – als regel voortgezet verblijf toegestaan.
[…]
4.6.3 Huwelijk/samenlevingsovereenkomst vijf jaar of langerDe echtgeno(o)te/partner kan in aanmerking komen voor een zelfstandige (tijdelijke) verblijfstitel zonder beperkende voorwaarde, indien het huwelijk of de samenleving ontbonden is nadat meer dan vijf jaar verstreken is nadat op grond van dat huwelijk of de samenleving aan betrokkene toelating verleend is, of indien er kinderen uit het huwelijk geboren zijn met de Nederlandse nationaliteit."
3.5.
Het Hof heeft naar aanleiding van bovenstaande passages in de richtlijnen het onderzoek ter zitting heropend en de minister schriftelijk gevraagd naar de verhouding van het beleid in paragraaf 4.6.3 met paragraaf 4.6 en 4.6.2. De minister heeft daarover toegelicht dat met de duur van het huwelijk niet de formele duur van het huwelijk wordt bedoeld (datum huwelijksvoltrekking tot datum huwelijksontbinding), maar de duur dat de vreemdeling op grond van het huwelijk rechtmatig verblijf had (datum uitreiking vttv voor het doel verblijf bij echtgenoot tot datum feitelijke verbreking of juridische ontbinding van het huwelijk). Het Hof volgt de minister in deze uitleg omdat in paragraaf 4.6.2 en 4.6.3 van de richtlijn de periode waarin de vreemdeling op grond van het huwelijk toelating is verleend als relevante factor wordt aangemerkt. Uit de gevallen waar [appellante] in haar reactie naar heeft verwezen, blijkt niet dat de minister in die gevallen wel is uitgegaan van de formele duur van het huwelijk.
3.6.
Voor [appellante] betekent dit dat zij wordt geacht korter dan vijf jaar gehuwd te zijn geweest omdat zij op grond van haar huwelijk minder dan vijf jaar is toegelaten. Zoals onder 3.3 is overwogen wordt haar vttv vanaf augustus 2020 geacht ingetrokken te zijn. Gelet op paragraaf 4.6.2 van de richtlijnen kan zij alsnog voor voortgezet verblijf in aanmerking komen als er klemmende redenen van humanitaire aard zijn of als het huwelijk ontwricht is als gevolg van (seksuele) mishandeling of overlijden. [appellante] heeft niet aangevoerd, en ook overigens is niet gebleken, dat hiervan sprake is. De minister heeft zich daarom op goede gronden op het standpunt gesteld dat [appellante] op grond van de richtlijnen niet in aanmerking komt voor voortgezet verblijf. Er is niet gebleken van een ambtshalve jarenlange en bestendig toegepaste beleidslijn waarin voortgezet verblijf wordt toegestaan bij een rechtmatig verblijf van drie jaar en voldoende middelen van bestaan. Een dergelijke beleidslijn kan ook niet worden aangenomen op grond van de gevallen waar [appellante] naar heeft verwezen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel baat haar niet, omdat het niet gaat om gelijke gevallen. De gevallen van [vreemdeling 1] en [vreemdeling 2] gaan niet over een wijzigingsaanvraag voor een vtv, maar over een aanvraag voor een vttv. Voorts gaan de situaties van [vreemdeling 3] en [vreemdeling 4] weliswaar over een aanvraag voor een vtv, maar anders dan in het geval van [appellante] voldeden zij aan de periode van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.