ECLI:NL:OGHACMB:2024:185

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
CUR2023H00264
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onrechtmatig handelen van curator bij vereffening ontbonden stichting particulier fonds

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant 1] en de vennootschap EMYR LIMITED tegen de curator van de ontbonden stichting particulier fonds, Marshanti Foundation. De zaak betreft de vraag of de curator onrechtmatig heeft gehandeld tijdens de vereffening van de stichting. De stichting was eerder verhuurder van een kantoorpand en de curator was benoemd na de ontbinding van de stichting. De appellanten hebben grieven ingediend tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin hun vorderingen werden afgewezen. Het Hof heeft de feiten van de zaak onderzocht, waaronder de samenwerking tussen twee zakenpartners en de rol van de stichting en de curator in de huurbetalingen en vereffening. Het Hof concludeert dat de curator niet onrechtmatig heeft gehandeld en bevestigt het vonnis van het Gerecht. De appellanten worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR202205072 – CUR2023H00264
Uitspraak: 8 oktober 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:

1.[APPELLANT 1],

wonende in Albufeira, Portugal,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
EMYR LIMITED,
gevestigd in Tortola, Britse Maagdeneilanden,
in eerste aanleg eisers, thans appellanten,
gemachtigde: mr. A.C. Small,
tegen:

1.mr. Barbara Monique NAGELMAKERS,

wonende in Curaçao,
in persoon en in haar voormalige hoedanigheid van curator ter vereffening van de ontbonden stichting particulier fonds Marshanti Foundation,
2. de ontbonden stichting particulier fonds
MARSHANTI FOUNDATION,
voorheen gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagden, thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. R.F. van den Heuvel.
Partijen worden hierna [appellant 1] en Emyr (gezamenlijk [appellant 1] c.s.) en de curator en Marshanti (gezamenlijk de curator c.s.) genoemd.
1.
De zaak in het kort
In deze zaak is de vraag aan de orde of de curator bij de vereffening van een ontbonden stichting particulier fonds onrechtmatig heeft gehandeld. De stichting particulier fonds trad aanvankelijk op als verhuurder van een kantoorpand waarin een door twee zakenpartners bestuurd trustkantoor gevestigd was. De rechter heeft de stichting particulier fonds ontbonden en de curator benoemd voor de vereffening. Deze zaak hangt samen met de zaak met zaaknummers CUR202205071 - CUR2023H00229, waarin onder meer de vraag aan de orde is of de vereffening moet worden heropend. Ook in die zaak doet het Hof vandaag uitspraak.
2.
Het verloop van de procedure
2.1
Bij op 2 oktober 2023 ingekomen akte van appel zijn [appellant 1] c.s. in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 21 augustus 2023 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 13 november 2023 ingekomen memorie van grieven, met producties, hebben [appellant 1] c.s. twee grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en hun vorderingen alsnog zal toewijzen, uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van de curator c.s. in de proceskosten in beide instanties.
2.3
Bij op 10 januari 2024 ingekomen memorie van antwoord hebben de curator c.s. de grieven bestreden en zekerheidsstelling gevorderd voor hun proceskosten.
2.4
Op 27 augustus 2024 hebben partijen hun standpunten mondeling bepleit, gelijktijdig met de mondelinge behandeling in hoger beroep in de zaak met zaaknummers CUR202205071 - CUR2023H00229. Vooraf is zijdens [appellant 1] c.s. productie 26 toegezonden. [appellant 1] en zijn gemachtigde zijn verschenen, mede namens Emyr. De curator en haar gemachtigde zijn verschenen, mede namens Marshanti. De beide gemachtigden en [appellant 1] hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen, waarvan zij exemplaren hebben overgelegd. Verder debat is gevoerd en vragen van het Hof zijn beantwoord.
2.5
Vonnis is gevraagd en bepaald op vandaag.
3.
De beoordeling
Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1
Vóór 2007 oefende [zakenpartner 1] (hierna: [zakenpartner 1]) een trustbedrijf uit op Curaçao.
3.1.2
In 2007 is [zakenpartner 1] ter uitoefening van het trustbedrijf een samenwerking aangegaan met [zakenpartner 2] (hierna: [zakenpartner 2]). Het trustbedrijf werd uitgeoefend in PMP (Curaçao) N.V. (hierna: PMP). [zakenpartner 1] en [zakenpartner 2] waren beiden aandeelhouder en bestuurder van PMP.
3.1.3
In 2009 was PMP de enige bestuurder van Marshanti. De oprichtersrechten met betrekking tot Marshanti berustten voor de ene helft bij [zakenpartner 2] en voor de andere helft bij Emyr. De
ultimate beneficial owner(achterligger) van Emyr was [zakenpartner 1].
3.1.4
Het trustkantoor was gevestigd in een kantoorpand van PMP aan de Fransche Bloemweg 4 op Curaçao (hierna: het kantoorpand). Het kantoorpand was gefinancierd met een hypothecaire lening bij Orco Bank. In 2009 heeft PMP het kantoorpand verkocht en geleverd aan Marshanti en is Marshanti het gaan verhuren aan PMP voor een huur van € 7.000 per maand.
3.1.5
In april 2012 is het laatste deel van de hypothecaire lening bij Orco Bank afgelost. De maandelijkse hypotheeklasten kwamen daardoor te vervallen. De huur die PMP maandelijks aan Marshanti betaalde, is toen echter niet verlaagd.
3.1.6
Begin november 2012 is de samenwerking tussen [zakenpartner 2] en [zakenpartner 1] beëindigd en is [zakenpartner 2] teruggetreden als aandeelhouder en bestuurder van PMP.
3.1.7
Bij
letter of wishesvan 12 november 2012 heeft [zakenpartner 2] de wens geuit dat zijn echtgenote en kinderen worden aangewezen als begunstigden met betrekking tot de helft van het vermogen van Marshanti en dat de helft van de huurinkomsten van Marshanti voortaan wordt bijgeschreven op een bankrekening van [zakenpartner 2] in Nederland. Namens PMP is deze
letter of wishesondertekend voor
acceptance and acknowledgement.
3.1.8
Tot en met november 2012 heeft Marshanti de helft van de maandelijks van PMP ontvangen huur, na aftrek van onderhoudskosten, doorbetaald aan [zakenpartner 2].
3.1.9
In december 2012 hebben [zakenpartner 2] en [zakenpartner 1] onderhandeld over de mogelijkheid dat [zakenpartner 1] [zakenpartner 2] zou uitkopen uit Marshanti. Die onderhandelingen hebben niet tot overeenstemming geleid.
3.1.10
Eind 2012 heeft Marshanti de huurprijs voor het kantoorpand verlaagd van € 7.000 per maand tot NAf 7.000 per maand. Daarna heeft zij de huur verder verlaagd tot NAf 3.500 per maand. Vanaf begin 2013 heeft Marshanti geen huuropbrengst meer doorbetaald aan [zakenpartner 2].
3.1.11
Op 1 juli 2015 heeft [appellant 1] € 150.000 uitgeleend aan [zakenpartner 1], terug te betalen na 30 maanden, met rente.
3.1.12
In 2016 hebben [zakenpartner 2] en zijn echtgenote en kinderen (hierna: [zakenpartner 2] c.s.) een procedure aanhangig gemaakt (zaaknummer CUR201601472) tegen onder meer Marshanti, PMP en [zakenpartner 1] (hierna: Marshanti c.s.). De procedure strekte onder meer ertoe te bewerkstelligen dat [zakenpartner 2] de helft van de huuropbrengsten van Marshanti uitgekeerd zou krijgen.
3.1.13
Een akte van 3 januari 2018 strekt ertoe dat Emyr haar 50%-belang in de oprichtersrechten met betrekking tot Marshanti met ingang van 1 januari 2018 overdraagt aan [appellant 1] als zekerheid
(safeguard)voor de nakoming van de betalingsverplichtingen uit de leningsovereenkomst van 1 juli 2015.
3.1.14
In de zaak met zaaknummer CUR201601472 heeft het Gerecht op 9 juli 2018 een tussenvonnis gewezen. Daarin heeft het Gerecht onder meer het volgende overwogen, verkort weergegeven. Van Marshanti kan gevergd worden dat zij de helft van de huuropbrengsten blijft afdragen aan [zakenpartner 2] (4.3). Marshanti had PMP tot en met maart 2014 aan de verbintenis tot betaling van € 7.000 huur per maand moeten houden (4.8). [zakenpartner 2] kan aanspraak maken op de helft van de netto-huuropbrengsten, waarbij moet worden uitgegaan van een huur van € 7.000 over de periode december 2012 tot en met maart 2014 en NAf 3.500 over de periode vanaf april 2014. Marchanti is in gebreke gebleven met haar verplichting tot deze huurafdracht (4.11). Het Gerecht heeft de zaak naar de rol verwezen voor nadere informatie over de inkomsten en uitgaven van Marshanti en om Marshanti c.s. in de gelegenheid te stellen de huurinkomsten alsnog aan [zakenpartner 2] af te dragen (4.12).
3.1.15
Op 5 november 2018 heeft het Gerecht in de zaak met zaaknummer CUR201601472 einduitspraak gedaan. Het Gerecht heeft PMP ontslagen als bestuurder van Marshanti, Marshanti ontbonden, de curator als zodanig benoemd, een rechter-commissaris benoemd, PMP veroordeeld tot betaling van diverse posten (huurtermijnen aan de vereffenaar van Marshanti, aflossing van de hypothecaire lening bij Orco Bank, kosten van de hypothecaire lening aan de vereffenaar van Marshanti, schadevergoeding aan [zakenpartner 2] c.s. op te maken bij staat, proceskosten) en ook [zakenpartner 1] veroordeeld tot schadevergoeding aan [zakenpartner 2] c.s., op te maken bij staat. Daartoe heeft het Gerecht onder meer het volgende overwogen, verkort weergegeven. [zakenpartner 2] c.s. hebben onder meer verzocht dat het Gerecht een bestuurder bij Marshanti zal aanstellen met als taak Marshanti te ontbinden en te vereffenen (2.7). De rechter zal Marshanti ambtshalve ontbinden, omdat zij haar bestaansrecht heeft verloren en een belemmering vormt bij de afwikkeling van de zakelijke scheiding van [zakenpartner 2] en [zakenpartner 1] (2.8). Ter zake van (onder meer) de huurverlagingen en het nalaten van het doen van huurafdrachten treft PMP, bestuurder van Marshanti, en [zakenpartner 1], feitelijk leidinggevende van Marshanti, een ernstig, persoonlijk verwijt. Zij hebben onrechtmatig jegens [zakenpartner 2] c.s. gehandeld en zijn schadeplichtig. In hoeverre er schade is, zal moeten blijken bij de vereffening van Marshanti (2.10). De vorderingen tegen Marshanti worden afgewezen, omdat met de ontbinding en vereffening van Marshanti afdoende wordt voorzien in de belangen van [zakenpartner 2] c.s. (2.12).
3.1.16
PMP en [zakenpartner 1] zijn in hoger beroep gegaan tegen de uitspraken van 9 juli 2018 en 5 november 2018. De zaak heeft in hoger beroep zaaknummer CUR2018H00479. [zakenpartner 2] c.s. zijn in incidenteel hoger beroep gegaan. Het Hof heeft bij uitspraak van 5 mei 2020 beide uitspraken bevestigd, met verhoging van het door PMP te betalen bedrag voor huurafdracht en de door PMP en [zakenpartner 1] te betalen proceskosten.
Daartoe heeft het Hof onder meer het volgende overwogen. Tussen [zakenpartner 2] en [zakenpartner 1] bestond overeenstemming dat de huurinkomsten van € 7.000 per maand bij helfte tussen hen zouden worden verdeeld. Marshanti had zich hieraan te houden (2.16). [zakenpartner 1] is bij het einde van de samenwerking bewust akkoord gegaan met de letter of wishes en de huurafdracht. Het gaat niet aan dat PMP als bestuurder van Marshanti enkele weken daarna besluit de huur te verlagen tot NAf 7.000 per maand en geen afdrachten te doen aan [zakenpartner 2]. [zakenpartner 1] en PMP kunnen de eind 2012 doorgevoerde huurverlaging van € 7.000 tot NAf 7.000 niet aan [zakenpartner 2] tegenwerpen (2.17). [zakenpartner 2] is akkoord gegaan met een huurverlaging tot NAf 7.000 vanaf 1 april 2014. Het Hof ziet geen aanleiding om die huurprijs onredelijk te achten (2.18). Na december 2012 heeft [zakenpartner 2], anders dan was afgesproken, bijna geen huurinkomsten meer uit Marshanti ontvangen, in tegenstelling tot [zakenpartner 1]. Dit verschil heeft geen goede grond. PMP en [zakenpartner 1] hadden zich moeten onthouden van de huurverlagingen. Het is kwalijk dat [zakenpartner 1] en PMP informatie aan [zakenpartner 2] hebben onthouden. Een ernstig verwijt kan aan hen worden gemaakt (2.27). Het Gerecht heeft terecht Marshanti ambtshalve ontbonden (2.31).
3.1.17
De curator heeft vijf vereffeningsverslagen uitgebracht.
In het eerste vereffeningsverslag (23 april 2019) heeft de curator onder meer bericht:
- [ appellant 1] heeft de curator gesommeerd zich van vereffeningshandelingen te onthouden en de curator aansprakelijk gesteld voor schade;
- het is de curator niet duidelijk of de overdrachtsakte van 3 januari 2018 strekt tot fiduciaire overdracht of tot juridische overdracht;
- de curator is voornemens het kantoorpand te verkopen.
In het tweede vereffeningsverslag (23 augustus 2019) heeft de curator onder meer bericht:
- PMP heeft het pand ontruimd, de curator heeft het in de verkoop gezet en daarna is er ingebroken;
- een deel van de meubelen is met machtiging van de RC onderhands verkocht;
- sinds mei 2019 heeft de curator een boedelrekening.
In het derde vereffeningsverslag (17 december 2019) heeft de curator onder meer bericht:
- het kantoorpand is verkocht voor NAf 450.000. Orco Bank had een vordering van NAf 113.424,52, afgedekt met een hypotheek;
- de curator heeft aanslagen OZB ontvangen en bezwaarschriften ingediend;
- de vordering van Orco Bank is voldaan.
In het vierde vereffeningsverslag (19 augustus 2020) heeft de curator onder meer bericht:
- de curator heeft een buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging van de overdracht van de oprichtersrechten door Emyr aan [appellant 1] uitgebracht op de grond dat de curator de overdracht paulianeus acht;
- de volgende tekst:
In Marshanti bevond zich één waardevolle eigendom, te weten een pand aan de Fransche Bloemweg. Dat pand is verkocht. Er staat een bedrag van ongeveer NAf 264.000 op de boedelrekening.
[zakenpartner 2] c.s. en [zakenpartner 1] zijn overeengekomen dat zij ieder recht hadden op de helft van de opbrengst van Marshanti. De activa van Marshanti moet aan het eind van de vereffening worden verdeeld tussen de UBO’s, [zakenpartner 1] enerzijds en [zakenpartner 2] c.s. Zij hebben onderling een geschil dat erom draait dat [zakenpartner 1] c.s. gelden aan Marshanti hebben onttrokken ten detrimente van [zakenpartner 2] c.s.
[zakenpartner 2] c.s. hebben aanzienlijke vorderingen op [zakenpartner 1] c.s. en op Marshanti.
De curator heeft met toestemming van de R-C besloten dat de verdeling moet plaatsvinden door het actief aan [zakenpartner 2] c.s. over te maken en door alle vorderingen van Marshanti aan [zakenpartner 2] c.s. te cederen. Terzake is een overeenkomst gesloten. Voordeel van die methode is dat de curator tussen het geschil tussen de UBO’s wegvalt en partijen onderling over de vorderingen kunnen beslissen of procederen.
[zakenpartner 1] heeft omvangrijke bedragen uit Marshanti onttrokken die hij moet terugbetalen aan Marshanti of in het kader van de verdeling aan [zakenpartner 2].
De curator zal het bedrag voor de OZB reserveren en een voorschot salaris laten vaststellen alsmede een bedrag ad NAf 2.500 aan salaris reserveren. Het tegoed dat daarna op de boedelrekening resteert van de boedelrekening aan [zakenpartner 2] c.s. uitkeren en alle vorderingen van Marshanti aan [zakenpartner 2] te cederen. Die kan dan vervolgens de discussie aan met [zakenpartner 1] over de wijze van verdeling en zijn vorderingen innen.
De curator kan de vereffening opheffen zodra er duidelijkheid is over de omvang en van de OZB vordering.
In het vijfde vereffeningsverslag (20 januari 2021) heeft de curator onder meer bericht:
- de curator is met de Ontvanger overeengekomen dat de belastingschuld van Marshanti een bedrag ad NAf 19.733,00 bedraagt. Dit bedrag is betaald ter delging van alle belastingschulden;
- na de betaling aan de Ontvanger is de vereffening afgewikkeld op de betaling aan de curator na;
- de curator draagt de vereffening voor opheffing voor.
3.1.18
Bij e-mail van 21 februari 2021 heeft de curator (onder meer) [zakenpartner 2] en [appellant 1] opgeroepen om aanwezig te zijn bij de behandeling van de voordracht tot opheffing van de vereffening. Bij e-mail van 3 maart 2021 heeft mr. Small bericht dat [appellant 1] niet aanwezig zal zijn en bezwaar gemaakt tegen de opheffing. Bij beschikking van 19 maart 2021 heeft het Gerecht de vereffening opgeheven (de beschikking is kennelijk per vergissing ingericht als een beschikking tot opheffing van een faillissement). In een dagbladadvertentie van 25 maart 2021 heeft de curator bericht dat er geen baten aanwezig zijn voor verdeling onder de schuldeisers.
Vorderingen
3.2
In deze rechtszaak hebben [appellant 1] c.s. verzocht, verkort weergegeven,
a. verklaring voor recht
- dat de overdracht van 1 januari 2018 rechtsgeldig is;
- dat [appellant 1], althans Emyr recht heeft op 50% van het saldo
uit de vereffening van Marshanti; en
- dat de curator onrechtmatig heeft gehandeld en in persoon of in hoedanigheid van curator aansprakelijk is voor de schade van [appellant 1] of Emyr;
b. veroordeling van de curator in persoon of in hoedanigheid van curator tot betaling aan [appellant 1] c.s. van hun schade die minimaal NAf 132.000 bedraagt, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met rente.
Beslissingen van het Gerecht
3.3
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht [appellant 1] c.s. niet-ontvankelijk verklaard in een deel van de vorderingen, en de vorderingen voor het overige afgewezen. Hiertoe heeft het Gerecht, verkort weergegeven, als volgt overwogen. De curator heeft haar hoedanigheid als curator verloren en Marshanti is opgehouden te bestaan (4.1). De curator heeft [zakenpartner 2] geen uitkering als deelgerechtigde gedaan, maar een uitkering als schuldeiser. Er was geen positief saldo in de vereffening. De curator heeft geen selectieve betaling gedaan (4.3). Indien de curator de overdracht van 1 januari 2018 ten onrechte heeft vernietigd, hebben [appellant 1] c.s. daardoor geen schade opgelopen. In zoverre hebben zij geen belang bij de gevorderde verklaring voor recht (4.4).
Beoordeling door het Hof
3.4
Uit de uitspraak van het Hof van 5 mei 2020 blijkt dat [zakenpartner 1] zijn voormalige zakenpartner [zakenpartner 2] heeft benadeeld door te bewerkstelligen dat PMP te weinig huur betaalt aan Marshanti en dat Marshanti te weinig huuropbrengsten afdraagt aan [zakenpartner 2]. Uit die uitspraak blijkt ook dat hiervan aan [zakenpartner 1] een ernstig verwijt kan worden gemaakt. [zakenpartner 1] heeft aldus onrechtmatig jegens [zakenpartner 2] gehandeld en hij is schadeplichtig jegens hem. Het Hof verenigt zich in deze zaak met de genoemde oordelen in die zaak. [appellant 1] c.s. hebben onvoldoende aangevoerd voor een ander oordeel.
3.5 [
[zakenpartner 1] heeft voornoemde gedragingen verricht in zijn hoedanigheid van bestuurder van PMP. Daarom worden de gedragingen van [zakenpartner 1] ook aan PMP toegerekend als eigen gedragingen van PMP en treft ook PMP een ernstig verwijt. PMP heeft gehandeld in haar hoedanigheid van bestuurder van Marshanti. Daarom worden de gedragingen ook aan Marshanti toegerekend als eigen gedragingen van Marshanti en treft ook Marshanti een ernstig verwijt. Marshanti heeft met deze gedragingen dus ook onrechtmatig jegens [zakenpartner 2] gehandeld en zij is dus eveneens schadeplichtig jegens hem.
3.6
Marshanti is verplicht de schade aan [zakenpartner 2] te vergoeden. Op die grond is [zakenpartner 2] een (concurrente) schuldeiser van Marshanti. De curator heeft het tegoed op de boedelrekening aan [zakenpartner 2] uitgekeerd ter betaling van (een deel van) die schuld van Marshanti aan [zakenpartner 2]. De betaling is dus niet onverschuldigd gedaan. Er is geen goede grond om terugbetaling aan de boedel van Marshanti te verlangen. Er is dan ook geen nagekomen bate van de boedel. Daarom is er geen grond voor heropening van de vereffening.
3.7
Op zichzelf verenigt het Hof zich met de rechtsopvatting van [appellant 1] c.s. dat indien (het bestuur van) een stichting particulier fonds niet handelt overeenkomstig de letter of wishes van een rechthebbende op oprichtersrechten, die enkele omstandigheid niet meebrengt dat de stichting particulier fonds toerekenbaar tekortschiet of onrechtmatig handelt jegens die rechthebbende. De wensen in de letter of wishes leveren geen rechtens bindende aanspraken van de rechthebbende jegens de stichting particulier fonds of het bestuur daarvan op. Dat doet er echter niet aan af dat zowel de stichting particulier fonds als de rechthebbende op de oprichtingsrechten rechtssubjecten zijn en dat het ene rechtssubject onrechtmatig jegens het andere kan handelen en op die grond schadeplichtig kan zijn. Dat is het geval indien aan de vereisten van art. 6:162 BW is voldaan. Dat geval doet zich hier voor, zoals hiervoor onder 3.4-3.5 overwogen.
3.8
Op grond van het voorgaande kan niet worden aangenomen dat de curator onrechtmatig heeft gehandeld door het tegoed op de boedelrekening uit te keren aan [zakenpartner 2]. De handelwijze van de curator is niet in strijd met de norm dat een curator behoort te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn of haar taak met nauwgezetheid en inzet verricht (HR 19 april 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2047, NJ 1996/727 (
Maclou)). De uitkering kan ook niet worden aangemerkt als een selectieve betaling.
3.9
De curator heeft de buitengerechtelijke vernietigingsverklaring uitgebracht op de grond dat de curator de overdracht van het belang in de oprichtersrechten paulianeus acht. In de vernietigingsverklaring heeft de curator daaraan ten grondslag gelegd dat Marshanti bij de vereffening door de overdracht geen vorderingen meer kan verrekenen met [zakenpartner 1]. Indien de overdracht rechtens niet paulianeus is te achten, heeft de buitengerechtelijke vernietigingsverklaring geen rechtsgevolg gehad en moet de overdracht als rechtsgeldig worden aangemerkt. Dat kan echter in het midden blijven. De curator heeft uiteindelijk geen uitkeringen gedaan aan de rechthebbenden op de oprichtersrechten (anders dan een aflossing op een schuld tot schadevergoeding zoals hiervoor overwogen), omdat de boedelrekening geen positief saldo had na de uitkeringen aan de schuldeisers. De omstandigheid dat Marshanti geen vorderingen kon verrekenen met [zakenpartner 1], heeft daarom geen gevolgen gehad voor de afwikkeling van de vereffening. Ook overigens hebben [appellant 1] c.s. onvoldoende gesteld om aan te nemen dat zij schade hebben geleden of in enig ander in rechte te respecteren belang zijn getroffen door de buitengerechtelijke vernietigingsverklaring. De verzoeken met betrekking tot de buitengerechtelijke vernietigingsverklaring zijn daarom terecht afgewezen wegens gebrek aan belang.
3.1
Uit de hiervoor in 3.4 beschreven handelwijze van [zakenpartner 1], PMP en Marshanti, kan niet zonder meer worden afgeleid dat Marshanti vorderingen heeft op PMP of op [zakenpartner 1]. Uit die handelwijze moet worden afgeleid dat Marshanti, PMP en [zakenpartner 1] allen instemden met de huurverlagingen. In de contractuele huurverhouding tussen PMP en Marshanti hebben die huurverlagingen als overeengekomen te gelden. Indien rechtens moet worden aangenomen dat Marshanti geen vorderingen heeft op PMP en op [zakenpartner 1], heeft de cessie van die niet-bestaande vorderingen geen rechtsgevolg gehad. Indien de curator niet-bestaande vorderingen op PMP en op [zakenpartner 1] aan [zakenpartner 2] heeft gecedeerd, zijn [appellant 1] c.s. daardoor niet in enig rechtens te respecteren te belang geschaad. Met de cessie was overigens een redelijk belang gemoeid, namelijk voortvarende afwikkeling van de vereffening, zoals verantwoord in het vierde vereffeningsverslag.
3.11
Indien Marshanti wel vorderingen had op PMP of op [zakenpartner 1], moet aangenomen worden dat dit vorderingen waren die betrekking hebben op benadeling van [zakenpartner 2] en daarmee dat [zakenpartner 2] dienovereenkomstige vorderingen had op Marshanti. [appellant 1] c.s. zouden in dat geval niet erbij gebaat zijn geweest als de curator die vorderingen bij de vereffening zou hebben geïnd, omdat de curator het aldus geïnde bedrag dan aan [zakenpartner 2] zou hebben moeten uitbetalen als schuldeiser van Marshanti. [appellant 1] hebben niets gesteld over de aard van de vorderingen die Marshanti op PMP of op [zakenpartner 1] zou hebben. Daarmee hebben zij onvoldoende gesteld om aan te nemen dat Marshanti vorderingen op PMP of op [zakenpartner 1] had die van dien aard waren dat inning van die vorderingen na uitkering aan [zakenpartner 2] als schuldeiser tot een positief saldo op de boedelrekening zou hebben geleid.
3.12 [
[appellant 1] c.s. zijn bekend met het eindverslag van 20 januari 2021. Zij zijn ook opgeroepen voor de behandeling van de voordracht tot opheffing van de vereffening. Indien de curator het eindverslag niet openbaar heeft gemaakt en niet ter inzage heeft gelegd bij de Kamer van Koophandel, dan zijn [appellant 1] c.s. door dit verzuim niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad.
3.13
Op grond van het voorgaande moet geoordeeld worden dat alle vorderingen terecht zijn afgewezen. Het hoger beroep faalt. [appellant 1] c.s. zullen worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Aangezien het Hof thans een einduitspraak doet, bestaat er geen belang meer bij beoordeling van de vordering tot zekerheidsstelling voor de proceskosten.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant 1] c.s. in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Marshanti en de curator gevallen en tot op heden begroot op NAf 250,00 aan verschotten en NAf 5.000,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, C.J.H.G. Bronzwaer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 8 oktober 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.