ECLI:NL:OGHACMB:2024:167

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
CUR2023H00116
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de voormalige echtelijke woning

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen, die in 2017 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en in 2019 zijn gescheiden. De man en de vrouw zijn in geschil over de (voormalige) echtelijke woning en de kosten van uitbreiding daarvan. De man stelt dat de woning in de gemeenschap valt en dat hij een bedrag van NAf 83.440,09 heeft bijgedragen aan de uitbreiding, terwijl de vrouw dit betwist. Het Gerecht in eerste aanleg heeft geoordeeld dat de woning niet tot de gemeenschap behoort en dat de vrouw een bedrag van NAf 28.583,75 aan de gemeenschap moet vergoeden voor de uitbreiding. De man is in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis, maar het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht. Het Hof oordeelt dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij het bedrag van NAf 83.440,09 heeft uitgegeven aan de uitbreiding van de woning. Het Hof concludeert dat de vrouw slechts gehouden is tot vergoeding van het bedrag van NAf 28.583,75 aan de gemeenschap, en dat de proceskosten worden gecompenseerd. De vrouw mag kosteloos procederen in hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR202101226 en CUR2023H00116
Uitspraak: 3 september 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[DE MAN],
die woont in Curaçao,
in eerste aanleg eiser in conventie, verweerder in reconventie,
thans appellant,
gemachtigde: mr. M.F. Bonapart,
tegen
[DE VROUW],
die woont in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.M. Bloem.
Partijen worden hierna aangeduid als de man respectievelijk de vrouw.

1.De zaak in het kort

Partijen zijn in 2017 in gemeenschap van goederen gehuwd. Het huwelijk is in 2019 door echtscheiding ontbonden. Over de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap is geschil ontstaan. Dat geschil betreft de (voormalige) echtelijke woning. Volgens de man valt deze in de gemeenschap van goederen, volgens de vrouw niet. Het geschil betreft daarnaast kosten van uitbreiding van de woning. Volgens de man heeft hij uit eigen vermogen met een bedrag van NAf 83.440,09 bijgedragen aan die uitbreiding. De man wenst dat bedrag van de vrouw terug te krijgen. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: het Gerecht) heeft beslist dat de woning niet in de gemeenschap van goederen valt. Ook heeft het Gerecht beslist dat de vrouw in verband met de uitbreiding van haar woning een bedrag van NAf 28.583,75 aan de gemeenschap moet vergoeden. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht. Hierna wordt uitgelegd waarom zo geoordeeld wordt.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 24 maart 2023 ingekomen akte van appel is de man in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 13 februari 2023 uitgesproken vonnis van het Gerecht.
2.2
Bij op dezelfde dag ingekomen memorie van grieven heeft de man tien grieven aangevoerd tegen het vonnis van het Gerecht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigt en alsnog de vorderingen van de man toewijst met veroordeling van de vrouw in de proceskosten van beide instanties.
2.3
Een memorie van antwoord is door de vrouw niet ingediend.
2.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van de man en de vrouw pleitnotities ingediend.
2.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Kosteloos procederen
3.1
Gelet op artikel 880 lid 2 Rv heeft de vrouw geen nieuw bewijs van onvermogen nodig om in hoger beroep kosteloos te procederen. Ter vermijding van misverstanden zal het Hof dit in het dictum vermelden.
Feiten
3.2
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.3
Op 19 mei 2017 heeft de vrouw in eigendom verkregen de rechten op het registergoed plaatselijk bekend als [adres] (hierna: de woning). De aanneemsom van NAf 220.000,- is voldaan uit de opbrengst van de verkoop van de voormalige woning van de vrouw.
3.4
Partijen zijn op 17 juli 2017 in Curaçao in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
3.5
Tijdens het huwelijk van partijen is de woning uitgebreid.
3.6
Na indiening van een verzoekschrift tot echtscheiding door de man op 24 juni 2019 is bij beschikking van 5 november 2019 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Bij beschikking van 21 januari 2020 heeft het gerecht de verdeling van de huwelijksgemeenschap bevolen ten overstaan van de notaris met benoeming van onzijdige personen.
Vorderingen
3.7
De man heeft, kort weergegeven, bij het Gerecht, in conventie, gevorderd een verklaring voor recht dat:
a. per datum huwelijk tussen partijen een gemeenschap van goederen bestaat;
b. de ontbinding van het huwelijk heeft geleid tot een terecht gegeven bevel tot verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap;
c. de man gerechtigd is tot een vergoeding van het gebruik door de vrouw van de voormalige echtelijke woning;
Daarnaast heeft hij gevorderd de vrouw in de proceskosten te veroordelen.
3.8
De vrouw heeft, kort weergegeven, in reconventie gevorderd:
primair
a. dat voor recht wordt verklaard dat de woning niet tot de huwelijksgoederengemeenschap is gaan behoren (artikel 1:95 lid 1 BW) en/of dat er geen huwelijksgoederengemeenschap is ontstaan (artikel 1:152 BW);
b. dat de man wordt veroordeeld in de proceskosten;
subsidiair
c. dat het Gerecht de verdeling vaststelt;
d. dat de man wordt veroordeeld in de proceskosten.
Beslissingen van het Gerecht
3.9
In het vonnis waarvan beroep heeft het Gerecht geoordeeld dat de woning niet valt in de gemeenschap van goederen van partijen, de vrouw om die reden niet gehouden is tot betaling van een gebruiksvergoeding aan de man, de vrouw gehouden is tot vergoeding aan de gemeenschap van een bedrag van NAf 28.583,75 (kosten uitbreiding woning) en dat de proceskosten worden gecompenseerd.
Beoordeling door het Hof
Inleiding
3.1
De grieven van de man tegen het vonnis van het Gerecht hebben betrekking op de volgende thema’s:
- de woning (grieven 1, 2, 6, 7 en 9);
- de kosten van uitbreiding van de woning (grieven 3, 4, 5 en 8).
Grief 10 van de man mist zelfstandige betekenis.
3.11
De vrouw heeft afgezien van het instellen van (incidenteel) hoger beroep. De beslissing van het Gerecht dat zij gehouden is tot vergoeding aan de gemeenschap van goederen van het bedrag van NAf 28.583,75 (kosten uitbreiding woning) valt daarom buiten de omvang van het hoger beroep. Dat betekent met betrekking tot de kosten van de uitbreiding van de woning dat, gegeven het hoger beroep van de man, daarin nog slechts aan de orde is de vraag of de vrouw meer dan dat bedrag moet vergoeden en of de (eventueel: hogere) vergoeding moet plaatsvinden aan de gemeenschap of aan de man.
De woning (grieven 1, 2, 6, 7 en 9)
3.12
Volgens de man heeft de vrouw pas in deze procedure het standpunt ingenomen dat de woning niet tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort. Eerder, in de fase van de echtscheidingsprocedure en de bevolen verdeling van de gemeenschap, heeft zij dat niet gedaan. Het nu pas innemen van genoemd standpunt is, aldus de man, tardief.
3.13
De door de rechter bevolen verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft nog niet plaatsgevonden. In de echtscheidingsprocedure met bevel tot verdeling van de gemeenschap heeft de rechter zich niet uitgesproken over de vraag of de woning tot de gemeenschap behoort. Het enkele feit dat de vrouw voor het eerst in deze procedure het standpunt heeft ingenomen dat de woning niet in de gemeenschap valt heeft, indien juist, niet tot gevolg dat haar recht om dat te doen is verjaard, dat zij dat recht heeft verwerkt of zich er anderszins, nu de verdeling nog geen feit is, niet meer op zou kunnen beroepen. Feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden heeft de man niet gesteld. Daarvan is evenmin gebleken.
3.14
Het Hof begrijpt de toelichting op de grieven zo dat de man het oordeel van het Gerecht dat de woning niet tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort, slechts bestrijdt met het argument dat het beroep van de vrouw hierop tardief is. Dat argument is hiervoor verworpen. Voor het overige heeft de man dat oordeel van het Gerecht niet voldoende kenbaar voor het Hof en de vrouw bestreden. Het Hof ziet geen aanleiding de juistheid van dat oordeel ambtshalve verder te onderzoeken. Het Hof zal dus ervan uitgaan dat de woning niet tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort en, in het verlengde daarvan, dat de man geen recht heeft op een vergoeding van de vrouw voor het gebruik van de woning. Ook de afwijzing van zijn vordering tot betaling van een gebruiksvergoeding heeft de man in de toelichting op de grieven niet (voldoende kenbaar) aan de orde gesteld.
De kosten van uitbreiding van de woning (grieven 3, 4, 5 en 8)
3.15
Niet in geschil is dat de woning tijdens het huwelijk van partijen is uitgebreid. De man heeft bij het Gerecht het standpunt ingenomen dat hij die uitbreiding heeft gefinancierd met een, uit eigen vermogen afkomstig, bedrag van NAf 83.440,09. Het Gerecht is hem daarin niet gevolgd. Het heeft geoordeeld dat uit de stukken slechts blijkt van een bedrag van NAf 28.583,75 dat verband houdt met de uitbreiding van de woning. Uit die stukken blijkt evenmin dat dit bedrag uit eigen vermogen van de man afkomstig is. Het is betaald uit lopende inkomsten van de man, die tot de gemeenschap van goederen behoorden. Aldus het Gerecht.
3.16
De man stelt in hoger beroep dat hij wel degelijk NAf 83.440,09 aan de uitbreiding van de woning heeft uitgegeven. Hij verwijst in dat verband naar de in eerste aanleg overgelegde bouwstaat en (afschriften van de) bouwrekening.
3.17
De man stelt ook dat de uitbreiding van de woning (NAf 83.440,09) is betaald met spaargeld van hem, dat hij reeds had toen partijen met elkaar trouwden. Huishoudgeld liep niet over de bouwrekening. Van aanwending van salaris of pensioen voor de uitbreiding was geen sprake: de uitbreiding werd uitsluitend met in Nederland opgebouwd spaargeld van de man gefinancierd.
3.18
Als de woning niet in de gemeenschap valt (maar uitsluitend eigendom is van de vrouw), brengen de redelijkheid en billijkheid, aldus de man, mee dat de investering aan de man wordt teruggegeven omdat de woning dan met het bedrag van die investering in waarde is vermeerderd. Als dit niet gebeurt is de vrouw bovendien ongerechtvaardigd verrijkt tot dat bedrag.
3.19
Het Hof oordeelt als volgt.
De eerste rechter heeft (in overweging 4.6 van het vonnis) geoordeeld dat uit de door de man overgelegde stukken slechts volgt dat “
het overgrote deel van het door de man gestelde bedrag bestaat uit overboekingen van gelden op de spaarrekening van de man en betalingen ten behoeve van het gezamenlijke huishouden van partijen. Die overboekingen en betalingen houden geen verband met de gestelde verbouwing (…)”.
Tegen deze achtergrond bezien heeft de man met zijn enkele verwijzing naar de door hem in eerste aanleg overgelegde bouwstaat en (afschriften van de) bouwrekening zijn stelling dat door hem NAf 84.440,09 is uitgegeven aan de uitbreiding van de woning, in hoger beroep onvoldoende onderbouwd. Van hem mocht worden verwacht dat hij specifiek zou aangeven welke overboekingen en betalingen, anders dan het Gerecht heeft aangenomen, verband houden met de gestelde verbouwing en hoe dat blijkt uit de overgelegde stukken. Het is zonder een deugdelijke toelichting in hoger beroep op de overgelegde stukken (welke toelichting dus ontbreekt) voor het Hof niet mogelijk het genoemde verband daaruit te destilleren. Het Hof kan uit de bouwstaat en bouwrekening zonder toelichting ook niet afleiden dat het weliswaar minder is dan het door de man gevorderde bedrag, maar meer dan het door het Gerecht toegewezen bedrag.
3.2
De man heeft nog wel aangeboden een uitgebreide toelichting te verstrekken op de overgelegde stukken tijdens een door het Hof te bepalen mondelinge behandeling van de zaak, maar daarin kan hij niet worden gevolgd. De goede procesorde eist dat de man zijn in hoger beroep ontwikkelde stellingen al meteen (bij memorie van grieven) zodanig onderbouwt dat wederpartij en Hof daaruit kunnen opmaken dat en waarom volgens de man anders moet worden geoordeeld dan de eerste rechter heeft gedaan. Dat heeft de man niet gedaan
3.21
Het gevolg van het voorgaande in combinatie met het afwezig zijn van incidenteel hoger beroep van de vrouw, is dat ervan moet worden uitgegaan dat niet meer dan een bedrag van NAf 28.583,75 verband houdt met de uitbreiding van de woning.
3.22
Het Gerecht heeft vervolgens geoordeeld (in overweging 4.8 van het vonnis) dat niet gebleken is dat dit bedrag is betaald uit eigen vermogen van de man: “
Partijen waren immers getrouwd binnen gemeenschap van goederen, en uit de door de man overgelegde stukken kan worden opgemaakt dat de investeringen zijn betaald uit inkomsten die de man maandelijks ontving uit pensioengelden, dan wel inkomen uit arbeid.”
3.23
De man stelt in hoger beroep dat de uitbreiding van de woning werd bekostigd uit spaargeld dat hij vóór het huwelijk met de vrouw tijdens zijn arbeidzaam leven had opgebouwd. Volgens hem heeft hij dat aangetoond. Die eerste rechter heeft echter anders geoordeeld. Waarom dat andere oordeel onjuist is heeft de man in hoger beroep onvoldoende onderbouwd. In elk geval heeft hij in het licht van artikel 1:94 lid 2 BW onvoldoende onderbouwd waarom het geld waarmee de uitbreiding is betaald, buiten de gemeenschap zou vallen. Zo heeft hij, bijvoorbeeld, in hoger beroep niet onderbouwd welke spaarsaldi hij bij het aangaan van het huwelijk had en op welke wijze die spaarsaldi ten goede zijn gekomen aan de uitbreiding van de woning van de vrouw. Het enkele volstaan met verwijzing naar wat in eerste aanleg is gesteld is daartoe onvoldoende.
3.24
Nu er niet van kan worden uitgegaan dat de man uit eigen privévermogen het bedrag van NAf 28.583,75 heeft betaald ontvalt de grondslag aan zijn stelling dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de vrouw dat bedrag aan hem moet vergoeden en/of dat de vrouw voor dat bedrag ongerechtvaardigd is verrijkt.
3.26
Bij deze stand van zaken is er geen reden anders te oordelen dan het Gerecht heeft gedaan: op de vrouw rust een plicht om het, uit gemeenschapsgelden betaalde, bedrag van NAf 28.583,75 (dat ten goede is gekomen aan de uitbreiding van haar woning) aan de gemeenschap te vergoeden (art. 1:96 lid 4 BW), in welke gemeenschap de man en de vrouw ieder voor de helft gerechtigd zijn.
Bewijsaanbod
3.25
In de pleitnota van de advocaat van de man is een algemeen bewijsaanbod opgenomen. Nu het hoger beroep onvoldoende is onderbouwd wordt echter aan bewijslevering niet toegekomen. Bovendien is van een specifiek en ter zake dienend bewijsaanbod geen sprake, welke eis in hoger beroep wel gesteld kan worden.
Slotsom
3.26
De grieven van de man tegen het vonnis van 13 februari 2023, voor zover aan hoger beroep onderworpen, slagen niet. Het Hof ziet geen aanleiding voor ambtshalve vernietiging. Dat vonnis kan daarom bevestigd worden.
3.27
Nu partijen gewezen echtelieden zijn worden de proceskosten ook in hoger beroep gecompenseerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
Verstaat dat de vrouw in hoger beroep kosteloos mag procederen;
bevestigt het vonnis van 13 februari 2023, voor zover aan hoger beroep onderworpen;
compenseert de proceskosten van het hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten daarvan draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, J. de Boer en W.P.M. ter Berg, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 3 september 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.