ECLI:NL:OGHACMB:2024:163

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 augustus 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
SXM2024H00079
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing tenuitvoerlegging ontruiming huurder en ordemaatregel in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 5 augustus 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de ontruiming van een woning door een huurder in Sint Maarten. De huurder, vertegenwoordigd door mr. Z.J. Bary, had in eerste aanleg een vonnis gekregen dat hem verplichtte om huurachterstanden te betalen, en de verhuurder, vertegenwoordigd door mrs. J.J. Rogers en N.R. Joubert, had een vordering tot ontruiming ingediend. De huurder kwam in hoger beroep en vroeg om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, alsook om een ordemaatregel.

Het Hof oordeelde dat de vordering tot schorsing niet voldeed aan de eisen van het procesreglement en dat het belang van de verhuurder bij ontruiming zwaarder woog dan het belang van de huurder bij behoud van de woning. De huurder had sinds 1994 in de woning gewoond, maar had een huurachterstand opgebouwd. Het Hof concludeerde dat de huurder niet kon aantonen dat de verhuurder een dwangsom had verbeurd die verrekend kon worden met de huurschuld. De vordering tot schorsing werd afgewezen en de huurder werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak is van belang voor de toepassing van de maatstaven bij schorsingsprocedures en benadrukt dat de belangen van de verhuurder bij beschikbaarheid van de woning voor verhuur zwaarder kunnen wegen dan de belangen van de huurder, vooral in het licht van eerdere huurachterstanden.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: SXM202300587 – SXM2024H00079
Uitspraak: 5 augustus 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
op de vordering tot schorsing op de voet van art. 272 Rv van:
[HUURDER],
wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg eiser in conventie, verweerder in reconventie,
thans appellant,
eiser tot schorsing,
gemachtigde: mr. Z.J. Bary,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van Anguilla
[VERHUURDER],
gevestigd in Anguilla,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans geïntimeerde,
verweerster tegen de vordering tot schorsing,
gemachtigden: mrs. J.J. Rogers en N.R. Joubert.
Partijen worden hierna [huurder] en [verhuurder] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 29 april 2024 is [huurder] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 19 maart 2024 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht).
1.2
Bij op 8 juli 2024 per e-mail ingekomen verzoekschrift, met producties, heeft [huurder] gevorderd, verkort weergegeven, dat het Hof de tenuitvoerlegging van het vonnis zal schorsen, een ordemaatregel zal treffen en [verhuurder] zal veroordelen in de proceskosten, althans, indien [huurder] in de proceskosten wordt veroordeeld, die veroordeling aan te houden tot het eindvonnis in hoger beroep.
1.3
Bij op 22 juli 2024 ingekomen verweerschrift, met producties, heeft [verhuurder] geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [huurder], met veroordeling van [huurder] in de proceskosten.
1.4
Op 28 juli 2024 heeft de gemachtigde van [huurder] een gedingstuk ingediend, met producties.
1.5
Vonnis is gevraagd en bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
De vordering tot het treffen van een ordemaatregel (inhoudende een verbod om hangende het schorsingsverzoek executiemaatregelen te treffen) voldoet niet aan de eisen van art. 112 lid 2, tweede volzin, Procesreglement 2023 (waarin abusievelijk een woord ‘niet’ staat dat moet worden weggedacht). Inmiddels is het belang aan die vordering ontvallen.
2.2
Het verweerschrift mocht uiterlijk op 22 juli 2024 worden ingediend (een week na de mail van de Hofgriffie van 15 juli 2024). Het is dus tijdig ingediend.
2.3
In het bestreden vonnis heeft het Gerecht, verkort weergegeven, de volgende feiten vastgesteld. Sinds 1994 huurt [huurder] een woning van [verhuurder]. In 2019 heeft het Gerecht in kort geding [verhuurder] verboden om een muur uit te breiden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van USD 50.000, en heeft het Gerecht [huurder] veroordeeld tot betaling van bepaalde bedragen aan (deels achterstallige) huur. In hoger beroep is dat kortgedingvonnis bevestigd met aanpassing van de huurbedragen. Daarna heeft [verhuurder] een schutting geplaatst en heeft [huurder] een huurachterstand opgebouwd, aldus de feitenvaststelling van het Gerecht.
2.4
In de zaak die tot het bestreden vonnis heeft geleid, vorderde [huurder] in conventie een bevel aan [verhuurder] om de schutting af te breken, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Er is een gerechtelijke plaatsopneming geweest, waarbij partijen afspraken hebben gemaakt. In het bestreden vonnis heeft het Gerecht overwogen dat [verhuurder] zich heeft gehouden aan bepaalde afspraken en dat [huurder] daarom geen belang meer heeft bij toewijzing van zijn vordering. Op die grond heeft het Gerecht die vordering afgewezen.
2.5
In reconventie vorderde [verhuurder] een bevel tot ontruiming vanwege de huurachterstand. Het Gerecht heeft overwogen dat van [verhuurder] niet kan worden verlangd dat zij nog langer dan tien weken op betaling van de huurachterstand moet wachten. Daarom heeft het Gerecht de gevorderde ontruiming toegewezen, uitvoerbaar bij voorraad, zij het met een termijn van drie maanden na betekening van het vonnis.
2.6
In dit schorsingsgeding voert [huurder] als gesteld novum aan dat [verhuurder] de in 2019 opgelegde dwangsom van USD 50.000 heeft verbeurd, dat dit verrekend moet worden met de huurschuld van [huurder] en dat [verhuurder] daarom niet gehouden is de woning te ontruimen.
2.7
Dit betoog gaat niet op. Een dwangsom kan niet worden verbeurd vóór de betekening van de uitspraak waarbij zij is vastgesteld (art. 611a lid 3 Rv). In dit geval heeft die betekening plaatsgehad op 3 juli 2024. Indien al zou moeten worden aangenomen dat de dwangsom is verbeurd en verrekend kan worden met de huurschuld, dan werkt de verrekening ingevolge art. 6:129 lid 1 BW hooguit terug tot die datum. Dat laat dan onverlet dat [huurder] naar het oordeel van het Gerecht op 19 maart 2024 een huurachterstand had die ontbinding rechtvaardigde.
2.8
Verder kan voorshands niet worden aangenomen dat [verhuurder] de dwangsom heeft verbeurd. Hetgeen in het bestreden vonnis is vermeld over de reden van afwijzing van de conventionele vordering van [huurder], maakt in elk geval onaannemelijk dat [verhuurder] een dwangsom heeft verbeurd voordat dat vonnis gewezen werd. Weliswaar heeft [verhuurder] volgens het verweerschrift onder 11 weer een schutting geplaatst, maar [verhuurder] heeft gemotiveerd betoogd dat zij met die handelwijze niet in strijd met het verbod van het kortgedingvonnis heeft gehandeld. Zij heeft dus niet erkend in strijd met dat verbod te hebben gehandeld.
2.9
Bij de beoordeling van de vordering tot schorsing gelden de maatstaven als vermeld in HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 (Strandhotel). Van die maatstaven is in dit geval het volgende van belang:
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
2.1
Het bestreden vonnis bevat geen kennelijke misslagen. Dat heeft [huurder] ook niet gesteld.
2.11
Het belang van [huurder] is voortzetting van zijn woongenot. Hij stelt dat hij sinds 1994 ter plaatse woont en dat hij er nu woont met zijn familie. Hij heeft veel stress. Een goedkope woning is moeilijk te vinden in Sint Maarten, zeker in het orkaanseizoen, aldus [huurder].
2.12
Het belang van [verhuurder] is dat de verhuurde zaak beschikbaar komt voor verhuur aan een ander. [verhuurder] heeft aangevoerd dat zij van plan is op korte termijn de woning aan derden te verhuren om zo de kosten te verminderen en om binnen afzienbare tijd daarna de woning te slopen en te vervangen door nieuwbouw.
2.13
Het belang van [verhuurder] bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad weegt zwaarder dan het belang van [huurder] bij behoud van de bestaande toestand. Hierbij weegt mee dat de kortgedingvonnissen in twee instanties ervan uitgaan [verhuurder] reeds in 2019 een huurachterstand had. Hij had zich al lang geleden erop kunnen voorbereiden dat hij hetzij ervoor diende te zorgen dat hij tijdig de verschuldigde huur volledig betaalde, hetzij diende te zoeken naar ander onderdak.
2.14
De vorderingen worden afgewezen. [huurder] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze schorsingsprocedure. Het Hof ziet geen reden om de proceskostenveroordeling aan te houden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [huurder] in de kosten van deze schorsingsprocedure, aan de zijde van [verhuurder] gevallen en tot op heden begroot op NAf 2.000,- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, C.G. ter Veer en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 5 augustus 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.