ECLI:NL:OGHACMB:2024:131

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
SXM2022H00107
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bouwgeschil tussen aannemer en opdrachtgever in Sint Maarten

In deze zaak gaat het om een bouwgeschil tussen de naamloze vennootschap AANNEMER, handelend onder de naam A TOP ZINK AND ROOF CONSTRUCTION, en de opdrachtgever OPDRACHTGEVER, beide gevestigd in Sint Maarten. De aannemer is in hoger beroep gekomen van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin de opdrachtgever vrijwel geheel in het gelijk is gesteld. De aannemer heeft twaalf grieven ingediend tegen het vonnis en verzoekt het Hof om het vonnis te vernietigen en haar vorderingen alsnog toe te wijzen.

De procedure begon met een akte van appel op 29 augustus 2022, gevolgd door een memorie van grieven op 11 oktober 2022. De opdrachtgever heeft de grieven bestreden in een memorie van antwoord op 29 november 2022. De zaak is vervolgens behandeld met pleitnotities van beide partijen. Het Hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder de overeenkomst tussen partijen, de betalingen die zijn gedaan, en de stillegging van de werkzaamheden door de aannemer.

Het Hof oordeelt dat de stop-mail van de opdrachtgever niet kan worden aangemerkt als een opzegging van de overeenkomst, maar als een verklaring tot gedeeltelijke ontbinding. De aannemer heeft misbruik gemaakt van de stop-mail en heeft haar mededelingsplicht geschonden. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht, wijst de vordering van de aannemer af en oordeelt dat de opdrachtgever recht heeft op schadevergoeding. De proceskosten worden toegewezen aan de opdrachtgever.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: SXM202100263 – SXM2022H00107
Uitspraak: 30 juli 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
[AANNEMER],
handelende onder de naam
A TOP ZINK AND ROOF CONSTRUCTION,
gevestigd in Sint Maarten,
in eerste aanleg eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
thans appellante,
gemachtigde: R.E. Duncan,
tegen
[OPDRACHTGEVER],
wonende in het Franse deel van Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. W.D. Kweekel.
Partijen worden hierna [aannemer] en [opdrachtgever] genoemd.

1.De zaak in het kort

Dit is een bouwzaak. Bij de bouw van een woning in Sint Maarten zijn geschillen ontstaan tussen de partijen bij de aanneemovereenkomst. Zij hebben over en weer vorderingen ingesteld. Het Gerecht heeft de opdrachtgever vrijwel geheel in het gelijk gesteld. In dit hoger beroep van de aannemer beoordeelt het Hof de vorderingen opnieuw.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 29 augustus 2022 ingekomen akte van appel is [aannemer] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 22 juli 2022 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 11 oktober 2022 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [aannemer] twaalf grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht (grief 4 ontbreekt). Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen en die van [opdrachtgever] zal afwijzen, met veroordeling van [opdrachtgever] in de proceskosten in beide instanties.
2.3
Bij op 29 november 2022 ingekomen memorie van antwoord heeft [opdrachtgever] de grieven bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [aannemer], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, met rente.
2.4
Op 6 april 2023 hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
2.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1 [
[opdrachtgever] heeft als opdrachtgever een overeenkomst gesloten met [aannemer] als aannemer in verband met de bouw van een woning met een appartement op een perceel van [opdrachtgever] in Sint Maarten. [aannemer] werd vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger], ook aangeduid als [vertegenwoordiger] (hierna: [vertegenwoordiger]).
3.1.2 [
[aannemer] heeft een
payment schedule(hierna: betaalschema) opgesteld ter ondertekening door [vertegenwoordiger] en [opdrachtgever]. Het betaalschema voorziet in vijf betalingen:
down payment (30%) USD 113.907
second payment (25%) USD 94.922
third payment (20%) USD 75.938
fourth payment (15%) USD 56.953
fifth payment (10%) USD 37.969
met als totaalbedrag: USD 379.691. Het in het geding gebrachte exemplaar van het betaalschema is niet ondertekend. Bij het betaalschema is een (nadere) specificatie gevoegd, die eveneens sluit op USD 379.691 en die als afdrukdatum vermeldt: 7 juni 2019.
3.1.3 [
[opdrachtgever] heeft de volgende betalingen gedaan:
a. per cheque op 9 oktober 2019 USD 10.000
b. per cheque op 26 november 2019 USD 100.000
---------------- +
Subtotaal (a+b) USD 110.000
3.1.4 [
[opdrachtgever] en [vertegenwoordiger] hebben een op 15 februari 2020 gedateerde
construction agreement(hierna: aanneemovereenkomst) ondertekend. De aanneemovereenkomst vermeldt een aanneemsom van USD 473.029,00 en vermeldt verder onder meer dat de bouwwerkzaamheden op 1 maart 2020 zullen beginnen en zes maanden zullen duren, behoudens vertragingen.
3.1.5 [
[aannemer] heeft bouwwerkzaamheden uitgevoerd. Ook derden hebben werkzaamheden uitgevoerd.
3.1.6 [
[opdrachtgever] heeft verder de volgende betalingen gedaan (waarbij P&L staat voor: Power & Light Electric N.V.):
c. factuur [vertegenwoordiger] 13 juli 2020 grondwerk USD 20.000 (aan [vertegenwoordiger])
d. elektricienswerk juli 2020 USD 32.525 (aan P&L)
e. 16 september 2020 tweede fase USD 21.840 (aan [betrokkene 1])
f. 17 september 2020 tweede fase USD 50.000
g. 22 september 2020 tweede fase USD 31.258
---------------- +
Subtotaal (inclusief posten a-b, zie hiervoor) USD 265.623
3.1.7
Op enig moment vóór 2 oktober 2020 heeft [aannemer] de werkzaamheden gestaakt (hierna: de eerste stillegging).
3.1.8
Bij
payment agreement(hierna: betalingsovereenkomst) van 2 oktober 2020 hebben partijen nadere afspraken gemaakt over betaling. Hierbij was de advocaat R.E. Duncan (hierna: Duncan, thans de gemachtigde van [aannemer]) betrokken. In de betalingsovereenkomst staat onder meer:
WHEREAS parties have entered into a construction agreement dated February 15, 2020, with regards to the construction of a dwelling house, located (…) on Sint Maarten.
AND WHEREAS parties ‒ due to a significant delay in the construction caused by and for the account of the Owner ‒ wish to agree to and establish the way forward in the execution of the construction agreement, under the following conditions, stipulations and convenants;
NOW, THEREFOR, IT IS MUTUALLY AGREED UPON AS FOLLOWS:
1
Payment to being 2nd phase
1.1
The owner has ‒ with regards to the commencement of the second phase paid the total amount of US$ 103,098.18 ‒ to the contractor.
1.2
The contractor will recommence construction ‒ as of the second phase ‒ on Monday, October 5, 2020.
1.3
On the commencement of the third phase, the Owner will make the following payments:
a. US$ 20,000.00 to cover damages incurred by the contractor to mentioned delay;
b. US$ 75,938.17 minus US$ 10,000.- as a partial payment for electrical work to be carried out in the rest of the construction ‒ to the contractor, totalling US$ 65,938.17.
1.4
The payments to the contractor for the 4th and 5th phases will be paid as previously agreed by parties.
Hierna wordt art. 1.1 van de betalingsovereenkomst aangeduid als het tweedefasebeding, art. 1.2 als het hervattingsbeding, art. 1.3 aanhef en onder a als het schadevergoedingsbeding, art. 1.3 aanhef en onder b als het deelbetalingsbeding en art. 1.4 als het laatstefasenbeding.
3.1.9 [
[opdrachtgever] heeft verder de volgende betalingen gedaan:
h. 21 oktober 2020 (schadevergoedingsbeding) USD 20.000
i. 21 oktober 2020 (deelbetalingsbeding) USD 65.938
------------------ +
Subtotaal (inclusief posten a-g, zie hiervoor) USD 351.561
3.1.10
Bij whatsappbericht van 29 oktober 2020 heeft [opdrachtgever] aan [vertegenwoordiger] bericht dat hij water had aangetroffen in de badkamers beneden en de slaapkamer achter en dat dit probleem moest worden opgelost voordat de tegels zouden worden geplaatst.
3.1.11 [
[opdrachtgever] heeft verder de volgende betaling gedaan:
j. factuur 29 oktober 2020 (drilhamer en pijp) USD 960 (aan P&L)
---------------- +
Subtotaal (inclusief posten a-i, zie hiervoor) USD 352.521
3.1.12
Op 12 december 2020 heeft [vertegenwoordiger] telefonisch bij [opdrachtgever] erop aangedrongen dat [opdrachtgever] rechtstreeks betalingen zou doen aan tegelzetter [tegelzetter], omdat deze anders de werkzaamheden niet zou voortzetten.
3.1.13 [
[opdrachtgever] heeft verder de volgende betaling gedaan:
k. factuur 15 december 2020 (dak en plafond) USD 2.600 (aan Quality Roofing)
---------------- +
Subtotaal (inclusief posten a-j, zie hiervoor) USD 355.121
3.1.14
Bij e-mail van 15 december 2020 (hierna: de stop-mail) heeft [opdrachtgever] het volgende bericht aan Duncan:
Good Afternoon,
First let me say that I have always had a good relationship with [vertegenwoordiger], so I am baffled by his attitude.
I have paid up to the 3rd phase of the project and now I am hearing that it was for downstairs only.
The Third phase includes: Pour final roof and water proof. Plaster and tile. (this is still not completed)
When he was ready to pour the final roof, I was told that he is ready and I should get the third phase ready. This was done on October 16th. It was initially $75,938.17 and was reduced to $65,938.17 after removing part of the electrician fee (for which the remaining still has to be deducted).
We signed this in your office.
Now, I hear from Tiler that he is not going to continue because he has not been paid.
On Saturday [vertegenwoordiger] asked me to pay the Tiler.
I have done so, and will stop alle remaining work (finishing work) with A-top construction.
I know [vertegenwoordiger], has given me a great price for the project., and I will always be grateful for that, but his attitude is uncalled for.
The remaining amount that had to be deducted from the Electrician work and the amount I paid to the tiler, I will end up taking as my charges, so consider this project done.
I understand interior doors were installed and I would like to have an invoice for those doors and the installation, so I may pay for them (within market reason).
I thank him for his service.
Best regards,
[opdrachtgever]
3.1.15
Naar aanleiding van de stop-mail heeft [aannemer] de werkzaamheden op 18 december 2020 opnieuw gestaakt (hierna: de tweede stillegging).
3.1.16
Na overleg met [vertegenwoordiger] heeft Duncan de stop-mail beantwoord bij e-mail van 18 december 2020. Daarin vat hij de e-mail van [opdrachtgever] op als een
immediate terminationen maakt hij aanspraak op betaling van USD 147.600, uiterlijk op 21 december 2020. Op 28 december 2020 heeft de advocaat mr. R. Wouters namens [opdrachtgever] een e-mail gestuurd naar Duncan. Mr. Wouters schrijft daarin onder meer, samengevat weergegeven:
- [ opdrachtgever] heeft de overeenkomst niet opgezegd, maar alleen een
stopverlangd;
- [ aannemer] heeft de werkzaamheden niet tijdig verricht; zij heeft nagelaten de onderaannemers te betalen; en zij heeft betalingen van [opdrachtgever] voor andere doeleinden gebruikt dan voor financiering van de bouw. Daarom is zij tekortgeschoten en in verzuim; voor het geval [aannemer] niet uiterlijk op 20 januari 2020 aan de overeenkomst voldoet, ontbindt [opdrachtgever] de overeenkomst gedeeltelijk, namelijk voor de toekomst;
- mr. Wouters formuleert namens [opdrachtgever] voorstellen met voorwaarden waaronder [opdrachtgever] zou toelaten dat [aannemer] de werkzaamheden voortzet;
- het werk van [aannemer] vertoont een gebrek blijkens water dat naar binnen stroomt; [aannemer] dient dit te herstellen; anders zal [opdrachtgever] het als schade beschouwen;
- het schadevergoedingsbeding is nietig of vernietigbaar; een beroep van [aannemer] op dat beding is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar;
- ook indien [aannemer] de overeenkomst wil beëindigen, dient zij de schade van [opdrachtgever] te vergoeden.
Bij e-mail van 30 december 2020 heeft Duncan het standpunt gehandhaafd dat [opdrachtgever] de overeenkomst had opgezegd, al hetgeen in de mail van mr. Wouters staat van de hand gewezen en aangekondigd dat [aannemer] bij het uitblijven van betaling tegen 5 januari 2021 rechtsmaatregelen zou treffen. Bij e-mail van 5 januari 2021 heeft mr. Wouters Duncan verzocht om binnen 24 uur te berichten of [aannemer] bereid was
“to cure its defaults, repair the leakage or to provide any openness or guarantees”,bij gebreke waarvan [opdrachtgever] een andere aannemer zal inschakelen en zal aannemen dat [aannemer] de overeenkomst heeft opgezegd.
3.1.17 [
[opdrachtgever] heeft nog de volgende betalingen gedaan:
l. factuur 26 januari 2021 (deuren/tussenmuren) USD 1.750 (aan [betrokkene 2])
m. factuur 29 januari 2021 (tegels) USD 8.000 (aan [tegelzetter])
---------------- +
Subtotaal (inclusief posten a-j, zie hiervoor) USD 363.674
3.1.18
Op 1 februari 2021 heeft [aannemer] ten laste van [opdrachtgever] conservatoir beslag doen leggen op zijn woning en op 3 februari 2021 op zijn loon. Bij incidenteel vonnis van 26 oktober 2021 (gewezen in deze rechtszaak) heeft het Gerecht het loonbeslag opgeheven.
Vorderingen
3.2
In deze rechtszaak heeft [aannemer] in conventie betaling gevorderd van USD 147.500, met boeterente en buitengerechtelijke incassokosten. Hieraan heeft [aannemer] ten grondslag gelegd dat [opdrachtgever] in de stop-mail de aanneemovereenkomst heeft opgezegd. De gevorderde hoofdsom is berekend als:
Totaal openstaand USD 123.400
winstderving USD 24.100
----------------- +
Totaal USD 147.500
3.3 [
[opdrachtgever] heeft in reconventie (na eiswijziging in eerste aanleg) tien vorderingen ingesteld.
Beslissingen van het Gerecht
3.4
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht in conventie de vordering van [aannemer] afgewezen. Daartoe heeft het Gerecht overwogen dat de stop-mail niet dient te worden aangemerkt als een opzegging, maar als een verklaring tot gedeeltelijke ontbinding (4.8). [aannemer] heeft [opdrachtgever] aanzienlijk benadeeld met de payment agreement en daarna gepoogd hem opnieuw in het ootje te nemen (4.9). [aannemer] maakt misbruik van de stop-mail (4.10). Als de stop-mail moet worden aangemerkt als een opzegging, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [aannemer] [opdrachtgever] daaraan houdt (4.11). Aan [aannemer] komt daarom geen vordering op grond van art. 7:764 lid 2 BW toe. Andere gronden heeft zij niet aangevoerd (4.12). [aannemer] heeft haar mededelingsplicht geschonden door vol te houden dat er geen besparingen zijn (4.13). De gevorderde winstopslag is dubbelop (4.14).
3.5
In reconventie heeft het Gerecht, verkort weergegeven, op vordering van [opdrachtgever] voor recht verklaard dat het schadevergoedingsbeding en het laatstefasenbeding ongeldig zijn (zie 4.19-4.24), beslagen opgeheven (zie 4.17-4.18) en [aannemer] veroordeeld tot betaling van:
a. USD 40.000, met rente, wegens onverschuldigde betaling, de ene helft door [opdrachtgever] betaald in de onjuiste veronderstelling dat [aannemer] vertragingsschade heeft geleden (post h, 4.23) en de andere helft betaald voor graaf- en grondwerk dat [aannemer] zonder vooraf verkregen schriftelijke toestemming heeft uitgevoerd (post c, 4.25-4.26);
b. USD 34.085, met rente, wegens betalingen die [opdrachtgever] aan hulppersonen van [aannemer] heeft gedaan en die voor rekening van [aannemer] dienen te komen (posten d, k en m, 4.28);
c. schadevergoeding uit hoofde van de ontbinding en uit hoofde van gebreken, op te maken bij staat (4.30 en 4.35-4.36);
d. USD 5.239,21, met rente, wegens betaling door [opdrachtgever] voor een CAR-verzekering die [aannemer] niet heeft afgesloten (4.31-4.32);
e. NAf 4.500 aan buitengerechtelijke kosten (4.37).
Beoordeling door het Hof
Griffierecht
3.6
Anders dan [opdrachtgever] heeft aangevoerd, is er geen reden om griffierecht na te heffen.
De eiswijziging is terecht toegelaten
3.7
Bij conclusie van repliek in reconventie heeft [opdrachtgever] zijn eis in reconventie gewijzigd. Ondanks bezwaar van [aannemer] heeft het Gerecht de eiswijziging toegestaan op grond van zijn oordeel dat deze niet in strijd was met de eisen van een goede procesorde en een eerlijk proces. De hiertegen gerichte grief 1 van [aannemer] faalt. Ten eerste verenigt het Hof zich met de beslissing van het Gerecht en de grond waarop die berust en ten tweede is in elk geval in hoger beroep de eiswijziging toelaatbaar. [aannemer] heeft zich ertegen kunnen verdedigen en heeft dat ook gedaan.
De overeengekomen aanneemsom en de overeengekomen werkzaamheden zijn anders dan [aannemer] betoogt
3.8
Uit het partijdebat leidt het Hof af dat partijen van mening verschillen over de inhoud van de overeenkomst, zowel met betrekking tot de overeengekomen hoogte van de aanneemsom als met betrekking tot de overeengekomen omvang van de werkzaamheden. Het Hof zal eerst het geschilpunt van de hoogte van de aanneemsom beoordelen.
3.9 [
[aannemer] heeft bij inleidend verzoekschrift het standpunt ingenomen dat de overeengekomen aanneemsom USD 473.029 bedraagt, zoals vermeld in de aanneemovereenkomst, en dat [opdrachtgever] eerst USD 100.000 in mindering daarop heeft betaald voor mobilisatie en vervolgens overeenkomstig het betaalschema zou betalen.
[opdrachtgever] heeft bij conclusie van antwoord het standpunt ingenomen dat de overeengekomen aanneemsom USD 379.691 bedraagt, zoals vermeld op het betaalschema. De vermelding van USD 473.029 in de aanneemovereenkomst is een vergissing, gebaseerd op een eerdere offerte die voorzag in werkzaamheden aan een keerwal, die partijen uiteindelijk niet zijn overeengekomen.
In haar pleitaantekeningen in eerste aanleg heeft [aannemer] haar standpunt herhaald.
3.1
In art. 2 van de aanneemovereenkomst wordt USD 473.029 als aanneemsom genoemd, met verwijzing naar een payment schedule als attachment D. Er is geen attachment D als bijlage bij de aanneemovereenkomst overgelegd, maar wel een betaalschema (payment schedule) als losse productie, die een totaal vermeldt van USD 379.691. Partijen gaan kennelijk ervan uit dat die productie geldt als attachment D bij de aanneemovereenkomst. Noch in de aanneemovereenkomst, noch in het betaalschema wordt melding gemaakt van werkzaamheden tot mobilisatie of van een aanbetaling daarvoor van USD 100.000. De eerste betaling op het betaalschema wordt
down paymentgenoemd en is voor verschillende werkzaamheden waaronder als eerste
preparation work. De betalingen a en b zijn samen USD 110.000, dat is vergelijkbaar met de in het betaalschema genoemde down payment van USD 113.907. Het verschil tussen USD 473.029 (de aanneemsom in de aanneemovereenkomst) en USD 379.691 (het totaal van het betaalschema) is USD 93.338, dat is aanmerkelijk minder dan USD 100.000.
3.11
Op grond van het voorgaande volgt het Hof het standpunt van [opdrachtgever]. [aannemer] heeft haar andersluidende standpunt onvoldoende feitelijk toegelicht en ook onvoldoende specifiek bewijs aangeboden voor een ander oordeel. Ook heeft zij geen grief gericht tegen rechtsoverweging 4.21 van het bestreden vonnis. Aangenomen wordt dus dat de overeengekomen aanneemsom USD 379.691 bedraagt.
3.12
Thans bespreekt het Hof de overeengekomen werkzaamheden. [opdrachtgever] beschouwt de betalingen van de posten a, c, d, j, k, l en m als betalingen op de aanneemsom.
[aannemer] heeft erop gewezen dat deze betalingen niet aan haar zijn gedaan. Ook heeft zij betoogd dat [opdrachtgever] rechtstreeks met derden heeft gecontracteerd.
3.13
In de stellingname van [opdrachtgever] ligt het standpunt besloten dat deze betalingen zien op werkzaamheden die hij aan [aannemer] heeft opgedragen, waarbij derden zijn ingeschakeld als hulppersonen (onderaannemers) van [aannemer].
Voor het geval [aannemer] bedoeld heeft dat standpunt te bestrijden, verwerpt het Hof die bestrijding. In de aanneemovereenkomst staat over het werk onder meer (onder scope of work, 1.a.i.):
(…) including priming and white painting, the installation of windows, doors as well as the placing or installation of tiles, cupboards, cabinets in the kitchen and bathroom. Also, plumbing, electrical outlets (excluding fixtures) are to be installed.
Ook uit de bijlage bij het betaalschema blijkt dat de werkzaamheden waarvoor [opdrachtgever] aan derden heeft betaald, tot de overeengekomen werkzaamheden behoorden. Ook het deelbetalingsbeding in de betalingsovereenkomst wijst daarop.
3.14 [
[aannemer] heeft wat betreft post c aangevoerd dat het daarvoor verrichte werk niet is opgenomen in de opdracht waarvoor de aanneemsom is overeengekomen. Meer in het bijzonder heeft zij aangevoerd dat hetgeen in het betaalschema staat vermeld, niet op het werk ziet waarop post c betrekking heeft.
3.15
Bij de beoordeling van dit verweer is van belang dat het betaalschema onder meer vermeldt:
1. Down payment -- 30% = US$ 113,907.26
 Preparation work
 Excavation, foundation, back filling and compacting work.
 Electrical & plumbing phase 1.
 (…)
Op grond van deze tekst mocht [opdrachtgever] in beginsel redelijkerwijs verwachten dat grond- en graafwerkzaamheden die nodig waren om het verdere werk verantwoord te kunnen uitvoeren, in het opgedragen werk en de overeengekomen aanneemsom begrepen waren, en moest [aannemer] redelijkerwijs begrijpen dat [opdrachtgever] dat verwachtte. Onder bijzondere omstandigheden kan dat anders zijn, maar [aannemer] heeft die niet gesteld, laat staan specifiek te bewijzen aangeboden. Het verweer wordt daarom verworpen. Ook voor post c geldt dus dat de betaling daarvoor in mindering strekt op de openstaande aanneemsom.
3.16
Voor zover [aannemer] meent dat post c ziet op meerwerk, faalt het op de gronden als vermeld onder 4.25 van het bestreden vonnis.
3.17
Het voorgaande brengt mee dat toewijzing van de vordering tot terugbetaling van US$ 20.000, anders dan [aannemer] meent, geen ongerechtvaardigde verrijking van [opdrachtgever] oplevert, omdat [opdrachtgever] geacht wordt voor de verrichte werkzaamheden te hebben betaald als deel van de aanneemsom.
De betalingsovereenkomst heeft een andere betekenis dan [aannemer] betoogt en is deels niet afdwingbaar
3.18 [
[aannemer] heeft aangevoerd dat [opdrachtgever] USD 103.098 verschuldigd was voor reeds verricht werk in de eerste fase en dat [aannemer] het werk op 5 oktober 2020 heeft hervat als gevolg van betaling van dat bedrag. Volgens [aannemer] liep [opdrachtgever] achter met de betaling voor de tweede fase en heeft [opdrachtgever] dit in de betalingsovereenkomst erkend.
3.19
Met de posten a en b heeft [opdrachtgever] in totaal USD 110.000 betaald. Dat komt ongeveer overeen met de down payment (eerste betaling) van het betaalschema (USD 113.907). Ten tijde van de betalingsovereenkomst van 2 oktober 2020 had [opdrachtgever] ook (onder meer) de betalingen e, f en g gedaan (USD 21.840 + USD 50.000 + USD 31.258 = USD 103.098, het in de tweedefasebeding genoemde bedrag). Dat is meer dan volgens het betaalschema verschuldigd was als tweede betaling (USD 94.922). Gezien het voorgaande moet het tweedefasebeding in de betalingsovereenkomst geacht worden tot uitdrukking te brengen dat partijen vaststellen dat [opdrachtgever] reeds heeft betaald voor de tweede fase. Daarbij past dat [aannemer] in het hervattingsbeding toezegt de werkzaamheden, die kennelijk in de tweede fase verkeerden, te zullen hervatten (dus zonder extra betaling te verlangen op dat moment) en de werkzaamheden van de tweede fase te zullen voltooien. [aannemer] verlangt blijkens het schadevergoedingsbeding en het deelbetalingsbeding aanvullende betalingen voordat hij bereid is een aanvang te maken met de werkzaamheden voor de derde fase. Het in het deelbetalingsbeding genoemde bedrag van USD 75.938 komt overeen met de derde betaling in het betaalschema.
3.2
Het voorgaande betekent dat het betoog van [aannemer] zoals hiervoor onder 3.18 weergegeven, verworpen wordt.
3.21
Gelet op de verwerping van de standpunten van [aannemer] dat de overeengekomen aanneemsom USD 473.029 bedraagt en dat (mogelijkerwijs) de betalingen aan hulppersonen en (in elk geval) de betaling voor de grond- en graafwerkzaamheden aan [vertegenwoordiger] niet in mindering op de aanneemsom strekken, kan niet worden aangenomen dat [aannemer] ten tijde van de eerste stillegging gerechtigd was de werkzaamheden op te schorten. Haar standpunt dat [opdrachtgever] een betalingsachterstand had, is immers niet juist. In de betalingsovereenkomst staat dat er vertraging is ontstaan, veroorzaakt door [opdrachtgever] en voor zijn rekening komend, maar gelet op het voorgaande kan de vertraging in elk geval niet worden toegerekend aan zijn betalingsgedrag. [aannemer] heeft voor het overige niet toegelicht hoe [opdrachtgever] vertraging zou hebben veroorzaakt of waarom de ontstane vertraging voor rekening van [opdrachtgever] komt. De betalingsovereenkomst is ondertekend op een moment dat [aannemer] haar werkzaamheden had stilgelegd. Aangenomen moet worden dat [opdrachtgever] graag wilde dat de werkzaamheden voortvarend werden hervat (en wel door [aannemer], die immers reeds werkzaamheden had verricht), maar daarvoor afhankelijk was van de medewerking van [aannemer]. Vast staat dat de betalingsovereenkomst is opgesteld door de advocaat Duncan, die thans gemachtigde is van [aannemer], dat de betalingsovereenkomst op zijn advocatenkantoor is ondertekend en dat [opdrachtgever] ten tijde van de totstandkoming van de betalingsovereenkomst niet werd bijgestaan door een advocaat of een andere jurist. Verder is niet duidelijk dat en waarom vertraging van de werkzaamheden tot schade bij [aannemer] heeft geleid. Op grond van alle omstandigheden van het geval, in samenhang beschouwd, moet aangenomen worden dat het schadevergoedingsbeding tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden. De buitengerechtelijke vernietiging van het schadevergoedingsbeding houdt op die grond in rechte stand. In elk geval leiden die omstandigheden ertoe dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [aannemer] een beroep doet op het schadevergoedingsbeding, zoals [opdrachtgever] ook heeft aangevoerd. Dit alles is niet anders indien [opdrachtgever], die een managementfunctie in de horeca bekleedt, als hoogopgeleid moet worden beschouwd. Indien Duncan niet aan de onderhandelingen heeft deelgenomen die tot het schadevergoedingsbeding hebben geleid, is dat evenmin doorslaggevend.
[aannemer] mocht de stop-mail redelijkerwijs niet opvatten als een opzegging
3.22
Geïsoleerd beschouwd ligt het weinig voor de hand om de stop-mail uit te leggen als het uitroepen van een tijdelijke bouwstop of als een opschorting. In de stop-mail staat immers niets over tijdelijkheid of over voorwaarden voor mogelijke voortzetting van de uitvoering van de overeenkomst. De bewoordingen duiden op een definitieve beëindiging.
3.23
Opzegging is een vorm van definitieve beëindiging, maar (gedeeltelijke) ontbinding (voor de toekomst) is dat ook. Bij opzegging kan een reden gegeven worden; bij een ontbindingsverklaring wordt in de regel een verband gelegd met een of meer gestelde tekortkomingen. In de stop-mail schrijft [opdrachtgever] dat hij voor de derde fase heeft betaald, maar dat de daartoe behorende werkzaamheden op de bovenverdieping, het dak, het waterdicht maken, het pleisterwerk en de betegeling niet (geheel) zijn uitgevoerd. Verder schrijft hij dat een deel van een overeengekomen aftrek voor kosten van een elektricien niet is uitgevoerd en dat de tegelzetter niet is betaald. Dit kan redelijkerwijs worden opgevat als een beroep op gestelde tekortkomingen. De omstandigheid dat de stop-mail ook verwijst naar de
attitude(houding) van [vertegenwoordiger] en naar de
great pricevoor het project, maakt dat niet anders. Geïsoleerd beschouwd kan de stop-mail weliswaar als een opzegging worden opgevat, maar redelijkerwijs ook als een verklaring tot gehele of gedeeltelijke ontbinding. [aannemer] kan zich dus jegens [opdrachtgever] redelijkerwijs niet op het standpunt stellen dat zij ervan mocht uitgaan dat het een opzegging was en niets anders. Dit geldt temeer nu [opdrachtgever] ten tijde van de stop-mail niet werd bijgestaan door een advocaat. Verder is een tussentijdse opzegging van een aannemingsovereenkomst doorgaans veel minder gunstig voor een opdrachtgever dan een gedeeltelijke ontbinding. Daarom mocht [aannemer] niet zonder meer ervan uitgaan dat [opdrachtgever] zou kiezen voor opzegging in plaats van ontbinding.
3.24
Bij het voorgaande komt dat in de e-mail van mr. Wouters van 28 december 2020 duidelijk staat dat [opdrachtgever] niet geacht wil worden de overeenkomst te hebben opgezegd, dat [aannemer] nog een kans krijgt voor voortzetting van de overeenkomst en dat [opdrachtgever] de overeenkomst gedeeltelijk ontbindt als [aannemer] die kans niet benut. Die verduidelijking moest [aannemer] tegen zich laten gelden. Er is geen reden voor een ander oordeel. Dit geldt temeer, nu niet is gesteld of gebleken dat [aannemer] naar aanleiding van de stop-mail iets onherstelbaars had gedaan in het vertrouwen dat de stop-mail een opzegging behelsde. [aannemer] mocht de stop-mail dus in elk geval vanaf de ontvangst van de mail van 28 december 2020 in het geheel niet (meer) opvatten als een opzegging. Hij moest vanaf die ontvangst begrijpen dat [opdrachtgever] niet had opgezegd maar wel een (op dat moment nog voorwaardelijke) gedeeltelijke ontbindingsverklaring had uitgebracht.
[opdrachtgever] heeft [aannemer] een kans geboden de werkzaamheden voort te zetten
3.25
Middels de e-mail van mr. Wouters van 28 december 2020 heeft [opdrachtgever] [aannemer] een kans geboden om de werkzaamheden voort te zetten. Uit de e-mail van 30 december 2020 mocht [opdrachtgever] redelijkerwijs afleiden dat [aannemer] niet bereid was de werkzaamheden voort te zetten. Vanaf dat moment mocht [opdrachtgever] aannemen dat [aannemer] geen prijs stelde op een verdere kans om de werkzaamheden voort te zetten en kon [opdrachtgever] desgewenst andere aannemers inschakelen zonder dat dit gevolgen had voor haar rechtsverhouding met [aannemer]. In de e-mail van 5 januari 2021 heeft [opdrachtgever] aan [aannemer] opnieuw een kans geboden te voorkomen dat [opdrachtgever] een andere aannemer zou inschakelen. Gelet op dit alles faalt het verweer van [aannemer] dat haar geen redelijke kans geboden is zelf de werkzaamheden te voltooien. Aangenomen moet worden dat de eerdere bemoeienis van [opdrachtgever] met andere uitvoerders van de werkzaamheden (zoals Quality Roofing) plaatsvond in het kader van contacten van [opdrachtgever] als opdrachtgever van [aannemer] met door [aannemer] ingeschakelde hulppersonen.
[opdrachtgever] heeft de overeenkomst rechtsgeldig gedeeltelijk ontbonden
3.26
Voorgaande oordelen brengen mee dat de buitengerechtelijke ontbinding die in de e-mail van 28 december 2020 is vervat (en waarvan de voorwaarde is vervuld), in rechte stand houdt.
De eerste rechter heeft terecht de vordering van [aannemer] afgewezen en de beslagen opgeheven
3.27
Voorgaande oordelen brengen ook mee dat het Hof zich verenigt met de afwijzing van de vordering van [aannemer]. Die is immers gebaseerd op de stelling dat [opdrachtgever] de overeenkomst heeft opgezegd. Die stelling is verworpen.
3.28
Gevolg van de afwijzing van de vordering van [aannemer] is dat de beslagen terecht zijn opgeheven. In het midden kan blijven of de wijze waarop [aannemer] haar beslagrekest heeft ingericht (met weglating van relevante gegevens volgens het Gerecht), ook een voldoende grond oplevert voor opheffing van de beslagen.
De eerste rechter heeft terecht naar de schadestaatprocedure verwezen
3.29
Voorgaande oordelen brengen verder mee dat [opdrachtgever] recht heeft op vergoeding van schade die hij lijdt doordat geen wederzijdse nakoming, maar ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt. Dat kan ook schade zijn wegens gebreken in hetgeen reeds tot stand was gebracht. De mogelijkheid van schade is aannemelijk. Het Hof kan de schade thans niet begroten.
3.3
Nu de overeenkomst is ontbonden voordat uitvoering is gegeven aan de vierde en vijfde fase, zowel wat de werkzaamheden betreft als wat de betalingen betreft, kan bij gebrek aan belang in het midden blijven of het laatstefasenbeding buiten toepassing moet blijven wegens strijd met dwingend recht, zoals [opdrachtgever] heeft betoogd en het Gerecht heeft aangenomen. Het Gerecht heeft aan zijn oordeel een dictum verbonden waarin het beding ongeldig wordt verklaard. Er bestaat geen belang bij beoordeling van de vraag of dat dictum juist is. Het vonnis kan dus ook in zoverre in stand blijven.
De CAR-verzekering
3.31 [
[opdrachtgever] heeft gesteld dat hij USD 5.690,56 heeft betaald voor een CAR-verzekering die [aannemer] (op grond van art. 12 van de aanneemovereenkomst) had moeten afsluiten, maar niet heeft afgesloten. Het Gerecht heeft het in dit verband gevorderde bedrag toegewezen tot USD 5.239,21.
3.32 [
[aannemer] heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij de CAR-verzekering wel had afgesloten. Zij heeft echter (zoals zij zelf onderkent) een productie overgelegd waaruit dat niet blijkt, nu die ziet op een latere periode. [opdrachtgever] heeft betwist dat [aannemer] een CAR-verzekering had afgesloten. [aannemer] heeft niet specifiek aangeboden dat te bewijzen. Daarom blijft de veroordeling tot betaling van USD 5.239,21 in stand.
3.33
Geen van de grieven slaagt. Het Hof heeft ambtshalve geen bedenkingen bij het vonnis waarvan beroep. Het dient te worden bevestigd. [aannemer] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [aannemer] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [opdrachtgever] gevallen en tot op heden begroot op NAf 249,50 aan verschotten en NAf 16.500,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de voldoening;
verklaart de proceskostenveroordeling met renteveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, G.C.C. Lewin en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 30 juli 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.