ECLI:NL:OGHACMB:2024:118

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
AUA2023H00127
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling van achterstallig salaris na ontslag van werknemer in de horeca

In deze zaak gaat het om een werknemer die in hoger beroep is gekomen tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin zijn verzoek om betaling van achterstallig salaris werd afgewezen. De werknemer, die sinds 1 mei 2009 als chef-kok in dienst was bij het restaurant ELLIOTI’S RISTORANTE ITALIANO N.V., had zijn salaris zien dalen als gevolg van de Covid-19 pandemie en de daaropvolgende loonsubsidieregeling. Hij stelde dat zijn salaris zonder overleg was verlaagd van Afl. 47,38 naar Afl. 28,13, en dat hij recht had op de niet uitbetaalde salarissen over de periode van januari 2021 tot aan zijn ontslag in januari 2022, wat neerkwam op een bedrag van Afl. 43.252,00 bruto.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft de procedure en de feiten in detail bekeken. Het Hof oordeelde dat de werknemer niet akkoord was gegaan met een permanente verlaging van zijn salaris, ook niet na de lockdown. De werkgever had weliswaar loonsubsidie ontvangen, maar de werknemer had recht op zijn oorspronkelijke salaris. Het Hof vernietigde de eerdere beschikking en oordeelde dat het restaurant gehouden was om het achterstallige salaris te betalen, vermeerderd met wettelijke rente en verhoging.

De uitspraak benadrukt de rechten van werknemers in situaties van salarisverlaging en de noodzaak voor werkgevers om transparant te zijn over wijzigingen in arbeidsvoorwaarden, vooral in tijden van crisis. Het Hof heeft de werkgever ook veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Uitspraak: 9 april 2024
Zaaknr: AUA202203546 – AUA2023H00127
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking in de zaak van:
[de werknemer],
wonend in Spanje,
in eerste aanleg verzoeker, thans appellant
hierna te noemen: de werknemer,
gemachtigde: mr. E.E. Rosenstand,
-tegen-
de naamloze vennootschap
ELLIOTI’S RISTORANTE ITALIANO N.V.,
gevestigd in Aruba,
in eerste aanleg verweerster, thans geïntimeerde,
hierna te noemen: het restaurant,
gemachtigde: mr. M.H.J. Kock.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Verwezen wordt naar de op 18 april 2023 en 13 juni 2023 uitgesproken beschikkingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht). De inhoud van die beschikkingen geldt als hier ingevoegd.
1.2
De werknemer is bij beroepschrift van 25 juli 2023 in hoger beroep gekomen van de eindbeschikking van 13 juni 2023. Het restaurant heeft op 30 januari 2024 een verweerschrift ingediend.
1.3
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op 6 februari 2024 in het gerechtsgebouw te Aruba. Daar zijn alleen de gemachtigden van partijen verschenen. Bij die gelegenheid hebben de gemachtigden van partijen hun standpunten nader toegelicht aan de hand van door hen overgelegde pleitnota’s. Ook zijn vragen van het Hof beantwoord.
1.4
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
De werknemer is op 1 mei 2009 op grond van een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst (hierna: de arbeidsovereenkomst) in dienst getreden van het restaurant in de functie van chef-kok, tegen een brutoloon van Afl. 47,38 per uur.
2.2
Vanwege zijn financiële situatie als gevolg van de Covid-19 pandemie heeft het restaurant op enig moment in 2020 loonsubsidie aangevraagd bij de overheid.
2.3
Volgens de door de werknemer overgelegde akten akkoordverklaring arbeidsomvangvermindering heeft hij in de maanden mei 2020 tot en met oktober 2021 steeds verklaard akkoord te gaan met vermindering van de overeengekomen arbeidsomvang met 40%.
2.4
Daarnaast is op enig moment het bruto uurloon van de werknemer teruggebracht van Afl. 47,38 naar Afl. 28,13.
2.5
Het restaurant heeft over een aantal maanden tot en met mei 2021 loonsubsidiekorting toegepast op het verlaagde loon van de werknemer. De werknemer heeft eerst een aantal maanden 60% van het verlaagde loon uitbetaald gekregen, daarna 70% van het verlaagde loon en daarna 80% van het verlaagde loon. Vanaf juni 2021 heeft de werknemer 100% van het verlaagde loon uitbetaald gekregen.
2.6
Bij brief van 5 november 2021 heeft de werknemer per 28 januari 2022 ontslag genomen.
2.7
Op 16 juni 2022 heeft de gemachtigde van de werknemer een sommatiebrief naar het restaurant gestuurd. Daarin staat onder meer het volgende:
“(…) Client is van 1 mei 2009 tot en met 1 februari 2022 bij u in dienst geweest als chef kok. Na het uitbreken van de Coronapandemie hebben veel bedrijven, waaronder uw bedrijf, loonsubsidie van de Arubaanse overheid ontvangen. Voorwaarde hierbij was dat aan de werknemer maximaal 60% van het normale loon moest worden uitbetaald. U heeft echter, zonder vooraf met uw client te overleggen, zijn salaris verlaagd van AWG 47,38 naar AWG 27,13. Vervolgens heeft u op basis hiervan client 60% van zijn salaris uitgekeerd. Dit dus zonder enig overleg, laat staan accoord van client. U heeft daarna client, toen hij om uitleg vroeg, in strijd met de waarheid voorgehouden dat de overheid had bepaald dat enkel 60% van de SVB-grens betaald moest worden. U had client in ieder geval 60% van zijn normale salaris moeten uitbetalen. In 2021 bent u gefaseerd aan het personeel weer het normale volledige loon gaan uitbetalen. Echter, niet aan client. U bent client eenzijdig het in april 2020 onterecht verlaagde salaris van AWG 28,13 blijven uitbetalen. (…)
Client maakt aanspraak op de hem niet uitbetaalde salarissen over de periode van 1 januari 2021 tot aan zijn ontslag in januari 2022. Het betreft een bedrag van AWG 43.252,00 bruto.(…)”.

3.De beoordeling

3.1
De werknemer heeft bij inleidend verzoekschrift verzocht om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het restaurant te veroordelen tot betaling van het achterstallige salaris van de werknemer vermeerderd met de vertragingsrente en de wettelijke rente.
3.2.
Het Gerecht heeft bij de bestreden beschikking de verzoeken van de werknemer afgewezen. Het Gerecht heeft hiertoe overwogen dat het restaurant de stelling van werknemer dat zijn salaris eenzijdig is verlaagd gemotiveerd heeft betwist. Volgens het Gerecht heeft de werknemer in het licht van die betwisting zijn stelling onvoldoende toegelicht en mist deze voldoende grondslag.
3.3
De werknemer is tegen de afwijzing van zijn vorderingen in hoger beroep gekomen. Het hoger beroep slaagt op grond van het navolgende.
3.4
Uit de stukken en de behandeling ter zitting in hoger beroep is gebleken dat tussen de werknemer en het restaurant twee keer een gesprek is gevoerd naar aanleiding van de ontstane financiële situatie ten gevolge van de lockdown in maart 2020. Het restaurant moest toen sluiten en had daarom geen inkomsten. Het eerste gesprek heeft plaatsgehad in aanwezigheid van alle werknemers kort na het begin van de lockdown. In dat gesprek heeft het restaurant aangekondigd gebruik te gaan maken van de loonsubsidieregeling. Alle werknemers zijn in dat verband akkoord gegaan met een beperking van de overeengekomen arbeidsomvang van 40% (en, daaruit voortvloeiend, een evenredige vermindering van hun salaris). Met de werknemer is daarnaast separaat nog een gesprek gevoerd omstreeks april 2020 (en niet pas in september 2020). Daarbij was namens het restaurant de heer [naam 1] aanwezig. In dat gesprek is het eveneens gegaan over toepassing van de loonsubsidieregeling die volgens het restaurant was berekend op een maximumsalaris waar het salaris van de werknemer boven kwam. Wat precies tijdens dat gesprek aan de orde is geweest is niet helemaal duidelijk geworden, maar waar het op neer kwam en wat tussen partijen vast staat is dat tijdens de lockdown (en ook geruime tijd daarna nog) de werknemer 60% betaald kreeg, niet van zijn overeengekomen salaris maar van een sterk (namelijk met 41%) verminderd salaris. Daartegen heeft hij tijdens de lockdown niet geprotesteerd.
3.5
Vervolgens is het restaurant in september 2020 weer open gegaan en hebben de werknemers successievelijk de arbeidsomvang (hun te werken uren) weer uitgebreid. In 2021 is het restaurant gefaseerd aan de andere werknemers weer het volledige loon gaan betalen. Het Hof is van oordeel dat vanaf dat moment het restaurant gehouden was om ook aan de werknemer zijn overeengekomen salaris van voor de lockdown te betalen. Naar het oordeel van het hof immers moet de ongebruikelijk forse verlaging van het uurloon (met 41%) worden gezien in het licht van de uitzonderlijke omstandigheden, te weten de voor het restaurant ontstane moeilijke financiële situatie ten gevolge van de lockdown, de gedwongen sluiting en het bij de loonsubsidieregeling gehanteerde loonplafond. Kennelijk is de werknemer tijdens die uitzonderlijke omstandigheden daarmee akkoord gegaan. Het restaurant schrijft hierover in de brief van 26 juli 2022 aan de gemachtigde van de werknemer:
(…)
4. Het restaurant was gesloten voor een periode van 6 maanden!
(…)
6. De onderhavige situatie is aan de collega’s uitgelegd, ook aan Uw client.
7. Uw client is opdat moment (onderstreping Hof) akkoord gegaan met het betalingsschema zoals het was en heeft daar nimmer over geprotesteerd.(…).
3.6
Dat de werknemer akkoord is gegaan met een permanente salarisverlaging van 41%, ook nadat de lockdown en gedwongen sluiting voorbij waren, kan daaruit echter niet worden afgeleid en is ook niet uit andere gestelde feiten of omstandigheden gebleken. De verwijzing door het restaurant naar de akkoordverklaringen die de werknemer telkens heeft ondertekend (zie hiervoor 2.3), leveren daarvoor geen steun op. Op die akkoordverklaringen staat telkens slechts de reductie van de overeengekomen arbeidsomvang (40%), zonder vermelding van het daarbij behorende salaris of uurloon. Daaruit kan dus hooguit worden afgeleid dat de werknemer akkoord ging met een beperking van zijn arbeidsurenomvang en dus een salaris over minder uren. Dat de werknemer daarmee ook in januari 2021 nog - na de lockdown, toen het restaurant weer open was, er weer inkomsten waren en alle werknemers successievelijk weer hun volledige salaris ontvingen - akkoord ging met een salaris op basis van het fors verlaagde uurloon, blijkt daaruit niet. De werknemer heeft gesteld dat hij vanaf dat moment - mondeling - meermaals daartegen heeft geprotesteerd bij het restaurant. Het restaurant betwist dat en stelt dat ook van schriftelijke protesten niet is gebleken. Wat daarvan verder zij, de omstandigheid dat de werknemer niet eerder (schriftelijk) heeft geprotesteerd en dat hij, zoals het restaurant nog aanvoert, na het indienen van zijn ontslag in goede harmonie afscheid heeft genomen van het restaurant, maakt niet dat hij geen aanspraak kan maken op betaling van salaris waarop hij recht heeft.
Slotsom
3.7
De slotsom is dan ook dat het restaurant is gehouden tot betaling van het salaris op basis van het overeengekomen uurloon van de werknemer vanaf januari 2021 tot aan de datum van zijn ontslag. De werknemer heeft die vordering berekend op Afl. 43.252,- bruto (zie 2.7). Het Hof zal dat bedrag alsnog toewijzen, vermeerderd met de wettelijke verhoging daarover, die het Hof zal matigen tot 10%, en de wettelijke rente.
3.8
Het hoger beroep slaagt, de bestreden beschikking zal worden vernietigd en het restaurant zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.
BESLISSING:
Het Hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
veroordeelt het restaurant om aan de werknemer te betalen een bedrag van
Afl. 43.252 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 10% en de wettelijke rente vanaf 1 januari 2021 tot aan de dag van betaling,
veroordeelt het restaurant in de proceskosten aan de zijde van de werknemer gevallen, in eerste aanleg tot aan de bestreden uitspraak begroot op Afl. 50,- aan verschotten en Afl. 2.500,- aan gemachtigdensalaris en in hoger beroep tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 900,- aan verschotten en Afl. 4.000,- aan gemachtigdensalaris,
wijst af het meer of andere gevorderde.
Aldus gegeven door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, E.A. Saleh en E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba op 9 april 2024 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.