ECLI:NL:OGHACMB:2024:112

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
SXM2024H00046
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsingsverzoek in hoger beroep betreffende ontruiming van woning na overlijden erflaatster

In deze zaak gaat het om een schorsingsverzoek dat door [appellante] is ingediend tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin de vordering van [geïntimeerde] tot ontruiming van een woning is toegewezen. De woning behoort tot de nalatenschap van de erflaatster, die op [datum overlijden] 2023 is overleden. [appellante], de enige in leven zijnde dochter van de erflaatster, bewoont de woning samen met haar twee minderjarige kinderen en haar echtgenoot. [geïntimeerde], de zus van de erflaatster en executeur testamentair, heeft de woning gelegateerd gekregen volgens een testament van de erflaatster. Het Hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd na de akte van hoger beroep van [appellante] op 15 maart 2024 en het verzoekschrift van 26 maart 2024 waarin zij vroeg om schorsing van de executiemaatregelen. Het Gerecht heeft op 8 maart 2024 een vonnis uitgesproken dat de ontruiming van de woning toestaat, wat [appellante] nu aanvecht. Het Hof heeft de belangen van [appellante] zwaarder laten wegen dan die van [geïntimeerde] en heeft besloten de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen totdat er een beslissing is genomen in het hoger beroep. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindvonnis in hoger beroep.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
op de vordering tot schorsing ex artikel 272 Rv van:
[APPELLANTE],
wonend in Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde, thans appellante,
verzoekster tot schorsing,
gemachtigde: E.I. Maduro,
- tegen -
[GEÏNTIMEERDE],
wonend in Sint Maarten
oorspronkelijk eiseres, thans geïntimeerde,
verweerster tegen het schorsingsverzoek,
gemachtigde: mr. R.E. Duncan.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij akte van 15 maart 2024 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen op 8 maart 2024 uitgesproken vonnis in kort geding van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (verder: het Gerecht).
1.2.
Bij een op 26 maart 2024 ingekomen afzonderlijk verzoekschrift, met producties, heeft [appellante] gevorderd dat het Hof a) zal bepalen dat hangende het schorsingsverzoek geen verdere executiemaatregelen mogen worden getroffen; en b) de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zal schorsen totdat in de procedure in hoger beroep zal zijn beslist.
1.3.
Bij verweerschrift, ingediend op 8 april 2024, heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd en geconcludeerd dat het Hof het verzoek zal afwijzen, met veroordeling van [appellante] in de kosten.
1.4.
Bij aktes van 15 april 2024 hebben partijen op elkaars standpunten gereageerd.
1.5.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Bij de beoordeling van een vordering op de voet van artikel 272 Rv geldt hetgeen de Hoge Raad op 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026, NJ 2020/425, (
Strandhotel)) heeft overwogen:
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
2.2.
In deze zaak gaat het om het volgende. [erflaatster] (hierna: de erflaatster) is overleden op [datum overlijden] 2023. [appellante] is haar enige in leven zijnde dochter. [geïntimeerde] is de zus van erflaatster en executeur testamentair van de nalatenschap. Tot de nalatenschap behoort een perceel met woning aan de [adres] in [woonplaats], Sint Maarten (hierna: de woning). [appellante] bewoont de woning tezamen met haar twee minderjarige kinderen [minderjarige 1] (geb. [gebortedatum 1] 2014) en [minderjarige 2] [appellante] (geb. [gebortedatum 2] 2018) (hierna: de minderjarigen) en haar echtgenoot.
2.3.
Bij het bestreden vonnis is de vordering van [geïntimeerde] tot ontruiming van de woning toegewezen.
2.4.
Het Gerecht heeft daaraan onder meer ten grondslag gelegd dat de woning bij testament van de erflaatster aan [geïntimeerde] is gelegateerd en vervolgens door notariële akte van tenaamstelling van 12 april 2023 op naam van [geïntimeerde] is geregistreerd in de openbare registers. Het citaat uit deze akte van tenaamstelling, opgenomen onder rov. 2.3 van het bestreden vonnis, houdt in dat “a parcel of land (…) in the district of Cul de Sac, [woonplaats]” bij testament van erflaatster van oktober 2021 is gelegateerd aan [geïntimeerde].
2.5.
Bij de stukken bevindt zich een afschrift van een testament van erflaatster van 8 oktober 2021 (productie no. 3 bij het verzoekschrift). Hierin is geen sprake van een legaat, maar van benoeming van [geïntimeerde] als enige erfgenaam van erflaatster. Bij dit testament is [appellante] dus onterfd.
2.6.
Ingevolge art. 4:12 lid 1 BW geschiedt plaatsvervulling met betrekking tot personen die op het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap niet meer bestaan, die onwaardig zijn, onterfd zijn of verwerpen of wier erfrecht is vervallen.
2.7.
Bij de stukken bevindt zich verder een brief van 9 oktober 2023 van (de gemachtigde van) [appellante] aan [geïntimeerde] waarin, met verwijzing naar de hierboven genoemde bepaling, een beroep wordt gedaan op de legitieme portie die bij wijze van plaatsvervulling aan de drie kinderen van [appellante] zou toekomen. Verder vermeldt deze brief dat [appellante] dat beroep doet als wettelijk vertegenwoordiger van de twee minderjarigen.
2.8.
Op het kennelijke verweer van dezelfde strekking is het Gerecht in het bestreden vonnis niet ingegaan.
2.9.
Bij de onduidelijkheid die uit het bovenstaande volgt – Is sprake van een legaat ten gunste van [geïntimeerde] of van onterving van [appellante]? Hebben de kinderen van [appellante] bij wijze van plaatsvervulling recht op een legitieme portie? – komt de omstandigheid dat de woning het ouderlijk huis van de minderjarigen betreft. Dit noopt tot extra behoedzaamheid. Om deze reden valt de door het Hof te maken belangenafweging in het voordeel van [appellante] uit en is het Hof van oordeel dat het belang van [appellante] bij handhaving van de huidige toestand totdat op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] bij onmiddellijke tenuitvoerlegging.
2.10.
Gezien het vorenstaande wordt de vordering toegewezen zoals in het dictum is vermeld.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- schorst de tenuitvoerlegging van het tussen partijen uitgesproken vonnis in kort geding van het Gerecht van 8 maart 2024 totdat op het daartegen ingestelde hoger beroep is beslist;
- houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindvonnis in hoger beroep.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, E.M. van der Bunt, en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en uitgesproken op 26 april 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.