ECLI:NL:OGHACMB:2024:107

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
CUR2022H00292
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een eenvoudige gemeenschap met betrekking tot een perceel en woning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak gaat het om de verdeling van een perceel met daarop een woning, dat toebehoorde aan twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de verdeling bevolen zonder vergoeding aan de appellant. De appellant, die in hoger beroep is gegaan, stelt dat zij recht heeft op een derde van de waarde van de woning, ook al is de lening die zij aan de geïntimeerde heeft verstrekt inmiddels volledig afgelost. De procedure begon met een akte van appel op 20 oktober 2022, gevolgd door een memorie van grieven waarin zeven grieven werden aangevoerd. De geïntimeerde heeft de grieven bestreden en verzocht om bevestiging van het bestreden vonnis.

Het Hof heeft de feiten van de zaak vastgesteld, waaronder de aankoop van de woning en de leningsovereenkomst tussen partijen. Het Hof oordeelt dat de Overeenkomst tussen partijen niet de bedoeling had om de appellant aanspraken te geven op de waarde van de woning na aflossing van de lening. De appellant had weliswaar een juridische eigendom van een derde deel van de woning, maar in verbintenisrechtelijke zin gold de geïntimeerde als de enige rechthebbende. Het Hof bevestigt dat de Overeenkomst vooral bedoeld was om de appellant te beschermen tegen erfgenamen van de geïntimeerde en dat er geen bewijs is dat de Overeenkomst ook bedoeld was om vermogensopbouw voor de appellant te realiseren.

Uiteindelijk bevestigt het Hof het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 18 juni 2024 door de rechters van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR202004439 – CUR2022H00292
Uitspraak: 18 juni 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. M.J. Eisden,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.C.G.G. van Hoek.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Dit geding betreft de verdeling van een tot de eenvoudige gemeenschap tussen partijen toebehorend perceel met daarop gebouwde woning. Het Gerecht heeft de verdeling bevolen zonder toekenning van een vergoeding aan [appellant]. Het Hof beoordeelt de zaak opnieuw.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 20 oktober 2022 ingekomen akte van appel is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 12 september 2022 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 1 december 2022 ingekomen memorie van grieven heeft [appellant] zeven grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. De conclusie van [appellant] strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, griffierechten en betekeningskosten daaronder begrepen, uitvoerbaar bij voorraad.
2.3
Bij op 27 januari 2023 ingekomen memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.
2.4
Op 29 augustus 2023 hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
2.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.3.1
Partijen hadden in de periode 2005 tot en met 2015 een affectieve relatie. Zij zijn niet gehuwd geweest en hebben samengeleefd zonder een op schrift gesteld samenlevingsovereenkomst. Zij hebben samen geen kinderen.
3.3.2
Op 13 juli 2008 hebben [appellant] en [geïntimeerde] als kopers en Land N.V. als verkoper een voorlopig koopcontract getekend met betrekking tot de aankoop van een bouwkavel op [woonplaats] (hierna: [woning]) voor de koopsom van US$ 148.000,-.
3.3.3
Op 31 december 2008 hebben partijen een leningsovereenkomst gesloten, waarbij [appellant] wordt aangeduid als leningverstrekker en [geïntimeerde] als leningontvanger (hierna: de Overeenkomst). De Overeenkomst bepaalt onder meer als volgt:
(…) de Partijen
Nemen het volgende in aanmerking,
  • dat de Partijen gezamenlijk de [woning] kopen op [woonplaats] tegen een prijs van US$ 148.608,00 (…);
  • dat de volledige koopsom door notariskantoor Eshuis is begroot op US$ 156.420,50 (….);
  • dat de akte van levering van de kavel is voorzien op 9 januari 2009;
  • dat de leningverstrekker aan de leningontvanger een bedrag zal lenen groot US$ 65.000,- (…):
Artikel 1 Hoofdsom
het geleende bedrag zal door de leningverstrekker rechtstreeks gestort worden bij de Stichting Derdengelden van notariskantoor Eshuis (…) vóór 1 januari 2009.
Artikel 2 Aflossing
2.1
De leningontvaner zal de schuld niet later dan 9 januari 2012 volledig aan de leningverstrekker of diens erfgenamen, hebben terugbetaald
(…)
Artikel 6 Eigendom en vruchtgebruik
6.1
De leningverstrekker wordt voor een derde deel de juridische en economische eigenaar van [woning]; de leningontvanger wordt voor tweederde deel de juridische en economische eigenaar van [woning];
6.2
De leningverstrekker heeft een recht van 50% op de waarde van [WONING] zolang als de hoofdsom met de verschuldigde renten (…) niet volledig zijn betaald;
6.3
Partijen komen aanvullend overeen dat bij overlijden van de leningontvanger eerder dan de leningverstrekker, de leningverstrekker het vruchtgebruik verwerft van [WONING] met het daarop gebouwde;
6.4
Het recht op vruchtgebruik vervalt bij overlijden van de vruchtgebruikster of zoveel eerder als de vruchtgebruikster zelf aangeeft;
6.5
De kosten van de bewoning komen ten laste van de vruchtgebruikster;
6.6
Erfgenamen van de leningontvanger zullen vóór het overlijden van de leningverstrekker geen enkele aanspraak op [WONING] met het daarop gebouwde kunnen maken; op deze bepaling is artikel 9 lid 3 van toepassing.
(…)
Artikel 9 Onderhoud en vruchtgebruik
9.1
De leningverstrekker zal tijdens de periode van vruchtgebruik de kavel met het daarop gebouwde zodanig onderhouden dat de waarde in het vrij economisch verkeer niet vermindert door achterstallig onderhoud;
9.2
De erfgenamen van de leningontvanger kunnen – zo nodig ten kaste van de vruchtgebruiker- noodzakelijk onderhoud doen uitvoeren. Bij verschil van inzicht over noodzaak en omvang zullen betrokkenen een beroep doen op een deskundige en onafhankelijke buitenstaander. Zijn/haar oordeel zal door betrokkenen als bindend worden aanvaard;
9.3
Het recht van vruchtgebruik vervalt, indien de vruchtgebruikster het noodzakelijk onderhoud langdurig achterwege laat;
9.4
Opzegging van het vruchtgebruik gebeurt per aangetekend schrijven onder verwijzing naar het door de deskundige vastgesteld achterstallige onderhoud;
9.5
De vruchtgebruikster dient [WONING] met het daarop gebouwde niet later dan 6 maanden na opzegging van het vruchtgebruik leeg aan de blote eigenaren over te dragen.
3.3.4
Bij notariële akte van 9 januari 2009 heeft Land N.V. voor 1/3e deel aan [appellant] en 2/3e deel aan [geïntimeerde] geleverd [woning] en al hetgeen verder daartoe door aard, bestemming of natrekking behoort inclusief het later daarop gebouwde.
3.3.5
Op 17 en 18 september 2012 heeft tussen partijen de volgende emailwisseling plaatsgevonden waarbij het commentaar van [appellant] op de mail van [geïntimeerde] onderstreept wordt weergegeven.
Bijgaand de leningsovereenkomst zoals in 2008 tussen ons is overeengekomen (…)
De overeenkomst is geschreven vanuit het perspectief van jouw financiële injectie in het project en jouw rechten zolang de lening niet is afgelost.
Er is vooral veel aandacht besteed aan jouw rechten bij mijn overlijden, voordat ik mijn schuld+rente zou hebben afbetaald.
Ik zie twee bezwaren tegen de leningsovereenkomst zoals die er nu ligt:
1. De schuld-met-rente is betaald. De akte is daarmee feitelijk in belangrijke mate achterhaald; met name het perspectief van de akte is niet mee up-to-date.
2. Als zekerheid voor je geld kreeg je toen een derde van de kavel; plus vruchtgebruik van kavel-en-woning bij mijn overlijden; het hele verhaal van “zekerheid” is een gepasseerd station.
Ad 1. helemaal mee eens
Ad 2. idem, dus gepasseerd station
Ik stel voor dat we een geaktualiseerde versie maken en ook weer bij notaris Eshuis laten authenticeren.Ja, dat is goed
Hoofdoelen:
*duidelijker regelen dat je voor een derde deel eigenaar bent van kavel én bebouwing van [WONING] .ok, zoals we weleens besproken hebben
(….)
nog andere puntjes?
Neen, ik heb geen enkele andere puntjes
3.3.6
Op [woning] is een woning gebouwd. Partijen hebben op 25 december 2012 hun intrek in de woning genomen. De bebouwde [woning] wordt hierna aangeduid als [woning].
3.3.7 [
geïntimeerde] heeft het door [appellant] geleende bedrag met rente terugbetaald.
3.3.8
In 2015 is de affectieve relatie tussen partijen beëindigd.
3.3.9
Bij verstekvonnis van 21 januari 2019 (CUR201802642) heeft het Gerecht onder meer de verdeling van de gemeenschap waarin partijen deelgenoten zijn gelast. [geïntimeerde] is hiertegen in verzet gegaan.
Bij vonnis van 19 augustus 2019 (CUR201901489) heeft het Gerecht [geïntimeerde] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet.
3.3.10
Partijen zijn niet tot verdeling van de gemeenschap gekomen.
Vorderingen
3.2
In deze rechtszaak heeft [appellant] gevorderd, verkort weergegeven, verdeling van de gemeenschap waarin partijen deelgenoten zijn, primair door verdeling van de netto-opbrengst na verkoop van [WONING] en subsidiair door toedeling aan [geïntimeerde] onder betaling aan [appellant] van 1/3e deel van de waarde wegens overbedeling.
Beslissingen van het Gerecht
3.3
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht voor zover van belang:
  • de verdeling bevestigd van de gemeenschap waarin partijen deelgenoot zijn, ten overstaan van notaris Chatlein;
  • de eenvoudige gemeenschap verdeeld in die zin dat [WONING] aan [geïntimeerde] wordt toebedeeld om niet.
3.4
Hiertoe heeft het Gerecht onder meer overwogen, verkort weergegeven, dat partijen bij de Overeenkomst enkel voor ogen hadden de bescherming van [appellant] bij het vooroverlijden van [geïntimeerde] voordat de lening was afbetaald. Het was niet de bedoeling van partijen dat [appellant] jegens [geïntimeerde] aanspraak had op 1/3e van de waarde van [WONING]. [appellant] is weliswaar in goederenrechtelijke zin voor 1/3e deel eigenaar maar in verbintenisrechtelijke zin gold [geïntimeerde] als enige rechthebbende op de woning.
Beoordeling door het Hof
3.5 [
appellant] betoogt met de grieven dat de rechtsverhouding tussen partijen als volgt moet worden uitgelegd. Bij een verdeling van [WONING] na beëindiging van de relatie heeft [appellant] recht op 1/3e deel van de waarde. Dat geldt ook indien op het moment van de verdeling de lening volledig is afgelost. Een verdeling waarbij [WONING] aan [geïntimeerde] wordt toebedeeld zonder toekenning van een vergoeding aan [appellant] wegens overbedeling is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De grieven zullen gezamenlijk worden behandeld.
3.6
De rechtsgevolgen van een gemeenschap worden bepaald door de wet en de rechtsverhouding tussen de deelgenoten (vgl. art. 3:168 en 3:175 BW). De inhoud van deze rechtsverhouding wordt bepaald door afspraken tussen de deelgenoten en de eisen van redelijkheid en billijkheid (art. 3:166 lid jo art. 6:2 BW).
Op grond van art. 3: 185 lid 1 BW bepaalt de rechter de wijze van verdeling, rekening houdende naar billijkheid, met zowel de belangen van partijen als met het algemeen belang. De vermelding in art. 3:185 lid 2 BW van de wijzen waarop een gemeenschap door de rechter kan worden verdeeld, is niet uitputtend. De rechter dient de wijze van verdeling te bepalen met inachtneming van de tussen de deelgenoten geldende rechtsverhouding, zulks mede in het licht van het bepaalde in art. 3:166 lid 3 BW (ECLI:NL:H:2013:BZ8746).
3.7
Voor de tussen partijen geldende rechtsverhouding wordt onder meer aansluiting gezocht bij de koopovereenkomst en de leveringsakte (zie hiervoor onder 3.3.2 en 3.3.4) en bij de Overeenkomst (zie hiervoor onder 3.3.3). Voor de uitleg hiervan komt het niet alleen aan op de taalkundige uitleg van de bewoordingen daarvan, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.8
De koopovereenkomst en de akte van levering bepalen dat [appellant] voor 1/3e deel eigenaar wordt van [WONING]. Dit wil niet zonder meer zeggen dat zij bij een eventuele verdeling ook recht heeft op 1/3e deel van de waarde van [WONING]. De vraag die zich voordoet is of de mede-eigendomscontructie ([appellant] 1/3e en [geïntimeerde] 2/3e) daadwerkelijk de strekking had om [appellant] ook aanspraken te verlenen op (1/3e van de waarde van) [WONING]. Dat [appellant] in goederenrechtelijke zin voor 1/3e deel mede-eigenares is, sluit immers niet uit dat [geïntimeerde] op grond van tussen partijen gemaakte afspraken in verbintenisrechtelijke zin als de enige rechthebbende gold. Partijen hebben in dit geval nadere afspraken gemaakt en wel in de Overeenkomst.
3.9
Uit de artikelen 6.2 en 6.3 van de Overeenkomst volgt dat [appellant] enkel gedurende de periode dat de hoofdsom met rente nog niet volledig was afgelost, een recht had van 50% op de waarde van [WONING]. Aanvullend geldt dat [appellant] bij overlijden van [geïntimeerde] een recht van vruchtgebruik zou verwerven op [WONING]. Uit deze artikelen volgt niet dat [appellant] ook na volledige aflossing van de lening met rente recht had op een aandeel van de waarde van [WONING]. Evenmin mocht [appellant] in de gegeven omstandigheden in redelijkheid die zin daaraan toekennen. Het Hof acht in dit verband met name van belang dat [appellant] niet financieel heeft bijgedragen aan de aanschaf van [WONING], nu de door haar verstrekte lening geheel aan haar is terugbetaald. Hetgeen door [appellant] naar voren is gebracht ten aanzien van haar bijdrage aan het onderhoud van [WONING] maakt dat niet anders. Uit die stellingen, die overigens door [geïntimeerde] gemotiveerd zijn betwist, blijkt namelijk niet dat die bijdrage van zodanige omvang was dat de eisen van redelijkheid en billijkheid tot een andere conclusie moeten leiden.
3.10 [
geïntimeerde] stelt dat de Overeenkomst de strekking had om [appellant] te beschermen tegen eventuele erfgenamen van [geïntimeerde] en om haar financiële zekerheid te bieden door het betalen van rente op het geleende bedrag. Voornoemde beschermingsgedachte vindt haar bevestiging in de e-mailwisseling tussen partijen dd. 17 en 18 september 2012 die dateert van nadat de lening door [geïntimeerde] was afbetaald (zie hiervoor onder 3.3.5). Daarin bevestigt [appellant] immers het standpunt van [geïntimeerde] dat de Overeenkomst feitelijk in belangrijke mate achterhaald is en dat het hele verhaal van “zekerheid” een gepasseerd station is. Anders dan [appellant] meent blijkt uit de mail van [geïntimeerde] niet dat het de bedoeling van partijen was om een vermogensverschuiving tot stand te brengen. Dat er andere manieren waren om zekerheid te bieden doet aan het voorgaande niet af. Het gaat er om wat partijen zijn overeengekomen en wat zij te dien aanzien in redelijkheid van elkaar mochten verwachten, zoals overwogen onder 3.9.
3.11
Dat het doel van de Overeenkomst was om vermogensopbouw voor [appellant] te realiseren volgt niet uit de bewoordingen daarvan noch uit de omstandigheden van het geval.
3.12
Ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid acht het Hof het mede gelet op het voorgaande, niet onaanvaardbaar dat [appellant] bij verdeling van [WONING] geen aanspraak heeft op 1/3e van de waarde daarvan.
3.13
Het bewijsaanbod van [appellant] wordt gepasseerd omdat het niet voldoende specifiek is. [appellant] heeft namelijk niet aangegeven van welke stellingen zij precies bewijs wenst te leveren.
3.14
Het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd. Gelet op de gewezen affectieve relatie tussen partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, G.C.C. Lewin en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 18 juni 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.