ECLI:NL:OGHACMB:2024:105

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
BON2021H00044
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewijsvoering en proceskosten in civiele zaak tussen appellant en Albert Heijn Zeelandia B.V.

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de besloten vennootschap Albert Heijn Zeelandia B.V. (AHZ). De zaak betreft een geschil over de inlevering van bonnen en de daaruit voortvloeiende financiële verplichtingen. Het Hof heeft op 21 november 2023 een tussenvonnis gewezen waarin [appellant] werd toegelaten tot tegenbewijs. Echter, de gemachtigde van [appellant] heeft op 13 februari 2024 aangegeven dat het onmogelijk was om getuigen te vinden, waarna hij zich heeft gerefereerd aan het oordeel van het Hof.

In de beoordeling van de grieven van [appellant] heeft het Hof vastgesteld dat de grieven 1 tot en met 5 en 8 zijn verworpen. Grief 6 richtte zich tegen een eerdere rechtsoverweging waarin werd geoordeeld dat [appellant] hoogstwaarschijnlijk dezelfde persoon is die bonnen op verschillende data heeft ingeleverd. Grief 7 betrof de beoordeling van de bonnen die door [appellant] zijn ingeleverd, waarbij het Hof concludeerde dat [appellant] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen.

Het Hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat [appellant] de bonnen heeft ingeleverd en het bedrag heeft ontvangen, en dat hij niet heeft gebruikgemaakt van de gelegenheid om tegenbewijs te leveren. Het bestreden vonnis werd gedeeltelijk vernietigd, waarbij [appellant] werd veroordeeld tot betaling van een lager bedrag aan AHZ. Tevens werd [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak werd gedaan op 19 maart 2024.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummer: BON202000384 – BON2021H00044
Uitspraak: 19 maart 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende op Bonaire,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellant,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas,
tegen
de besloten vennootschap
ALBERT HEIJN ZEELANDIA B.V.,
gevestigd op Bonaire,
oorspronkelijk eiseres,
thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. S.L. Navia en T.J. Leijsen.
Partijen worden hierna aangeduid als [appellant] en AHZ.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het Hof heeft op 21 november 2023 een tussenvonnis gewezen, waarbij [appellant] is toegelaten tot tegenbewijs als bedoeld onder 4.12 van het tussenvonnis.
1.2
De gemachtigde van [appellant] heeft bij e-mail van 13 februari 2024 het Hof bericht dat het onmogelijk is om de personen te vinden die als getuigen opgeroepen kunnen worden. Nadat de gemachtigde van AHZ vervolgens om vonnis heeft gevraagd heeft de gemachtigde van [appellant] zich gerefereerd aan het oordeel van het Hof.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het Hof heeft in het tussenvonnis de grieven 1 tot en met 5 en 8 van [appellant] verworpen. Ten aanzien van de grieven 6 en 7 heeft het Hof onder meer als volgt overwogen.
4.8
Grief 6 is gericht tegen rechtsoverweging 16 van het bestreden vonnis. Het Gerecht heeft hier geoordeeld dat degene die de bonnen op 10 maart 2020, 10 juni 2020, 12 juni 2020, 18 juni 2020 en 25 juni 2020 heeft ingeleverd, te weten [appellant], hoogstwaarschijnlijk dezelfde persoon is als degene die de overgelegde bonnen op andere dagen heeft ingeleverd. Grief 7 is gericht tegen rov. 17 van het bestreden vonnis waarin het Gerecht heeft overwogen dat [appellant] alle door AHZ overgelegde bonnen heeft ingeleverd en zich heeft laten uitbetalen. En dat twee bonnen zijn ingeleverd op een datum dat [appellant] naar eigen zeggen vrij had genomen, daar niet aan af doet. De grieven worden gezamenlijk behandeld.
4.9
Het Gerecht komt tot voormelde oordelen en conclusie op grond van het volgende:
  • slechts drie werknemers, te weten [appellant] en twee anderen hebben toestemming gekregen om goederen te kopen en bonnen in te leveren;
  • [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat er een algemene praktijk was tot het inleveren van bonnen in die zin dat meer dan die drie werknemers daartoe bevoegd waren;
  • uit de schriftelijke verklaringen van twee kassières volgt dat [appellant] vaak handgeschreven bonnen inleverde, dat de kassière [kassiere 1] daarop vaak de naam [appellant] schreef en dat [appellant] ook vaak zijn handtekening zette (verklaring kassière [kassiere 2]);
  • het is dus onaannemelijk dat [appellant] buiten de bon van 25 juni 2020 nooit handgeschreven bonnen heeft ingeleverd;
  • het is niet aannemelijk dat de verklaringen van de kassières zien op gasolinebonnen;
  • de overgelegde originele bonnen vertonen een zeer grote gelijkenis.
4.10 [
appellant] ontkent dat de overige handgeschreven bonnen (behalve die van 25 juni 2020) door hem zijn ingediend. In zijn toelichting op grief 6 bespreekt [appellant] voor de jaren 2017, 2018, 2019 en 2020 verschillende categorieën bonnen:
paid-out bonnen waar geen handtekening op staat;
bonnen die wel in het schematisch overzicht van het betreffende jaar staan vermeld maar de bon zich niet bij de producties van AHZ bevindt (47543, 47527 en 47512);
paid-out bonnen zonder handtekening waarop de naam [appellant] staat vermeld;
een bon waarop een te hoog bedrag staat vermeld (US$ 255 in plaats van 225);
twee bonnen (genummerd 64101 en 64102) ingediend op 31 december 2019 zijnde een dag waarop [appellant] vrij had genomen;
een paid-out bon (behorend bij bon nummer 47530) die niet leesbaar is.
4.11
Ten aanzien van de bonnen waar geen handtekening op staat en waarop de naam [appellant] staat (rov. 4.10 a en c) oordeelt het Hof als volgt. [appellant] heeft niet gemotiveerd weersproken dat slechts drie werknemers, te weten [appellant] en twee anderen toestemming hebben gekregen om goederen te kopen en bonnen in te leveren. Uit de schriftelijke verklaringen van twee kassières volgt dat [appellant] vaak handgeschreven bonnen inleverde, dat de kassière [kassiere 1] daarop vaak de naam [appellant] schreef en dat [appellant] ook vaak zijn handtekening zette (verklaring kassière [kassiere 2]). Dat die verklaringen zien op gasolinebonnen is onaannemelijk. Ook constateert het Hof dat de overgelegde originele bonnen die op 10 maart 2020, 10 juni 2020, 12 juni 2020, 18 juni 2020 en 25 juni 2020 zijn ingeleverd een zeer grote gelijkenis vertonen met de overgelegde bonnen die op andere dagen zijn ingeleverd. Vast staat verder dat onderdeel van de procedure bij AHZ is dat bij iedere originele bon een paid-out bon hoort die na ondertekening door de medewerker en de kassière samen met de originele bon wordt bewaard. Die paid-out bon is het bewijs dat de medewerker het betreffende bedrag heeft ontvangen.
4.12
Het Hof acht op grond van het overwogene onder 4.11 voorshands bewezen dat [appellant] behalve de originele bonnen van 10 maart 2020, 10 juni 2020, 12 juni 2020, 18 juni 2020 en 25 juni 2020 ook de paid-outbonnen waar zijn handtekening niet op stond en waar de naam [appellant] op stond heeft ingeleverd en het betreffende bedrag uitbetaald heeft gekregen. [appellant] krijgt conform zijn bewijsaanbod de gelegenheid om tegenbewijs te leveren.
2.2 [
appellant] heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om tegenbewijs te leveren. Het Hof neemt dan ook als vaststaand aan dat [appellant] behalve de originele bonnen van 10 maart 2020, 10 juni 2020, 12 juni 2020, 18 juni 2020 en 25 juni 2020 ook de paid-outbonnen waar zijn handtekening niet op stond en waar de naam [appellant] op stond heeft ingeleverd en het betreffende bedrag uitbetaald heeft gekregen.
2.3
Het Hof heeft in het tussenvonnis onder 4.13 tot en met 4.17 al een oordeel gegeven over de hiervoor onder 4.10 sub b, d, e en f genoemde punten. Onder 4.17 van het tussenvonnis heeft het Hof overwogen dat het bedrag waartoe [appellant] in eerste aanleg is veroordeeld zal worden verminderd met US$ 1.020,-. Dit betekent dat grief 6 deels slaagt en dat grief 7 faalt.
2.5
Het bestreden vonnis zal in zoverre worden vernietigd en voor het overige worden bevestigd. Ook grief 9, gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg faalt nu [appellant] nog steeds geldt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij.
2.6 [
appellant] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij ook worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

3.De beslissing

Het Hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover [appellant] daarbij is veroordeeld tot betaling aan AHZ van US$ 18.602,-, met wettelijke rente, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] tot betaling aan AHZ van US$ 17.582,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
bevestigt het bestreden vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van AHZ gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op US$ 159,- aan verschotten en US$ 3.351,- aan gemachtigdensalaris;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, E.M. van der Bunt en G.C.C. Lewin, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof uitgesproken op 19 maart 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.