ECLI:NL:OGHACMB:2024:103

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
SXM2024H0003
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht in een echtscheidingszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarbij de man is veroordeeld tot betaling van kinderalimentatie. De vrouw, die in Sint Maarten woont, heeft in eerste aanleg verzocht om de echtscheiding en om de man te veroordelen tot betaling van US$ 1.000,- aan kinderalimentatie. Het Gerecht heeft de echtscheiding uitgesproken en de man veroordeeld tot een bijdrage van US$ 25,- per maand, met ingang van 1 december 2023, op basis van zijn minimale draagkracht. De man verblijft in de Verenigde Staten zonder verblijfsstatus en heeft geen inkomen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw haar verzoeken toegelicht, terwijl de man via videoverbinding aanwezig was. Het Hof heeft de behoefte van de minderjarige vastgesteld op US$ 1.460,- per maand, maar heeft de draagkracht van de man als minimaal beoordeeld. De vrouw heeft een inkomen van US$ 2.000,- per maand, maar haar maandelijkse lasten bedragen US$ 2.600,-. Het Hof heeft geoordeeld dat de man een minimale bijdrage van US$ 25,- per maand moet betalen, wat door het Hof als redelijk wordt beschouwd. De bestreden beschikking is bevestigd en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Uitspraak: 15 mei 2024
Zaaknr: SXM202201158 – SXM2024H0003
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking in de zaak van:
[de vrouw],
wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg verzoekster,
thans appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
gemachtigde: mr. R.E. Duncan,
-tegen-
[de man],
thans verblijvende in de Verenigde Staten van Amerika,
in eerste aanleg verweerder,
thans geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
procederend in persoon.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Verwezen wordt naar de op 20 februari 2023 uitgesproken tussenbeschikking en de op 27 november 2023 uitgesproken eindbeschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht). De inhoud van die beschikkingen geldt als hier ingevoegd.
1.2
De vrouw is in hoger beroep gekomen van voormelde eindbeschikking door indiening op 3 januari 2024 van een beroepsschrift met producties.
1.3
De man heeft bij e-mail van 11 maart 2024 een op 9 maart 2024 gedateerd verweerschrift (Response to Appellant in [de vrouw] v. [de man]) naar het Hof gestuurd.
1.4
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op 12 maart 2024 in het Courthouse in Sint Maarten. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door haar gemachtigde, en de man via een videoverbinding met de Verenigde Staten. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. De gemachtigde van de vrouw heeft daarbij pleitaantekeningen overgelegd. Ook zijn vragen van het Hof beantwoord.
1.5
Uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn op 18 augustus 2018 te Sint Maarten buiten gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.2
Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] 2019 te Saint Martin geboren [de minderjarige] (hierna: de minderjarige).
2.3
De man is in januari 2022 naar de Verenigde Staten vertrokken waar hij op dit moment nog steeds woont.
2.4
Op 13 juni 2022 is tussen partijen de scheiding van tafel en bed uitgesproken.
2.5
Bij beschikking van 5 september 2022 heeft het Gerecht de vrouw belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige. Daarbij is ook een omgangsregeling bepaald, die inhoudt dat de man op woensdag en zondag gedurende 15 minuten contact heeft met de minderjarige via whatsapp videoverbinding.

3.De beoordeling

De verzoeken van de vrouw en de beslissingen van het Gerecht
3.1
De vrouw heeft bij op 17 oktober 2022 ter griffie ingekomen inleidend verzoekschrift verzocht om de echtscheiding uit te spreken en de man te veroordelen tot betaling van het bedrag van US$ 1.000,- aan kinderalimentatie.
3.2
Bij de tussenbeschikking van 20 februari 2023 heeft het Gerecht de ontbinding uitgesproken van het huwelijk tussen partijen. Bij de bestreden eindbeschikking heeft het Gerecht bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige aan de vrouw moet betalen een bedrag van US$ 25,- per maand, met ingang van 1 december 2023.
3.3
Het Gerecht heeft overwogen dat dat de man zonder verblijfsstatus in de Verenigde Staten verblijft en dat het hem niet is toegestaan loonvormende arbeid te verrichten zodat zijn inkomen op nihil moet worden bepaald. Het Gerecht heeft daarom de verzochte bijdrage op voormeld minimumbedrag vastgesteld.
Behoefte minderjarige
3.4
Het Hof zal eerst de behoefte van de minderjarige beoordelen. De vrouw stelt dat de behoefte van de minderjarige US$ 2.063,11 per maand bedraagt. De posten die tot voormeld bedrag leiden heeft de vrouw opgesomd in de door haar in eerste aanleg bij akte (inbreng producties) van 8 mei 2023 overgelegde productie F. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw een aantal posten nader toegelicht. Voor zover de posten betrekking hebben op (school)kleding, recreatie, transport en persoonlijke verzorging acht het Hof een bedrag van US$ 450,- per maand voor een kind van 4 jaar redelijk. Hierbij houdt het Hof ook rekening met de bijzondere medische situatie van de minderjarige. Het Hof vindt verder de volgende door de vrouw genoemde maandelijkse kosten redelijk en neemt deze bij de bepaling van de behoefte van de minderjarige in aanmerking:
school (per 1 april hele dagen) US$ 680
school insurance US$ 10
spraaktherapie (4xUS$60) US$ 240
psycholoog US$ 80
De overige door de vrouw genoemde posten (other school supplies, other school activities en medical miscellaneous) blijven buiten beschouwing omdat de vrouw deze niet voldoende heeft onderbouwd.
3.5
Het voorgaande betekent dat de behoefte van de minderjarige wordt vastgesteld op (450+680+10+240+80=) US$ 1.460,-.
Draagkracht man
3.6
De man stelt nog steeds geen legale verblijfsstatus in de Verenigde Staten te hebben en om die reden niet in staat te zijn om zich een inkomen te verwerven. Op korte termijn gaat dat niet veranderen omdat het aanvragen van een verblijfs- en werkvergunning pas kan na een huwelijk met zijn nieuwe vriendin. Een huwelijk kunnen zij echter niet financieren omdat zijn vriendin sinds kort ook werkloos is. Het Hof oordeelt als volgt.
3.7
De man woont al sinds begin 2022, dus ruim twee jaar, in de Verenigde Staten. In zijn situatie is sindsdien geen wijziging gekomen in die zin dat hij nog steeds geen verblijfs-en werkvergunning heeft aangevraagd en geen inkomen geniet. De man heeft niet laten zien (terwijl dit wel op zijn weg ligt) enige actie te hebben genomen dan wel in de toekomst te zullen nemen om deze situatie te veranderen. Het is de eigen keuze van de man om langdurig onder deze omstandigheden in de Verenigde Staten te verblijven, terwijl de vrouw erop heeft gewezen dat hij (een) andere keuze(s) kan maken. De man heeft dit niet betwist. Hij heeft bij zijn keuze kennelijk alleen acht geslagen op zijn eigen belang en heeft daarbij geen rekening gehouden met zijn onderhoudsplicht jegens de minderjarige.
3.8
Het Hof gaat er dus vanuit dat de man enige verdiencapaciteit heeft, zo niet in de Verenigde Staten, dan elders (bijvoorbeeld in Sint Maarten). Deze verdiencapaciteit is wel minimaal gelet op het feit dat de man nauwelijks geschoold is, zoals door hem gesteld en door de vrouw niet betwist. Het Hof zal voor de bepaling van de verdiencapaciteit aansluiten bij het minimumloon in Sint Maarten, sinds 1 januari 2023 vastgesteld op NAf. 1.723,34, dus ongeveer US$ 1.000,- per maand. De man heeft geen enkel inzicht heeft gegeven in zijn maandelijkse lasten. Het Hof gaat er daarom vanuit dat hij wel enige, zij het een minimale draagkracht heeft.
3.9
Dat de man gedurende zijn verblijf in de Verenigde Staten (nog) inkomsten geniet uit het bedrijf S.A.M. Services N.V., is door de vrouw gesteld, maar na gemotiveerde betwisting door de man door haar niet verder onderbouwd. Het Hof houdt daar daarom geen rekening mee.
Draagkracht vrouw
3.1
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling onbestreden gesteld dat haar maandelijks inkomen bij de commercial division van het vliegveld US$ 2.000,- bedraagt. Dat de vrouw hiernaast andere inkomstenbronnen heeft is niet gebleken. De vrouw heeft namelijk onbestreden gesteld dat zij voor de werkzaamheden die zij ten behoeve van het familiebedrijf Digital [de vrouw] B.V. verricht geen salaris ontvangt. Het Hof gaat daarom uit van een totaal maandelijks inkomen van netto US$ 2.000,-.
3.11
De vrouw heeft bij akte d.d. 8 mei 2023 een overzicht overgelegd van haar maandelijkse lasten van in totaal US$ 3.086,52,-. Van die maandelijkse lasten maakt deel uit een bedrag aan huur. De man heeft de gestelde huurkosten betwist. Het Hof gaat op grond van de door de vrouw overgelegde en door haar ondertekende huurovereenkomst ervan uit dat zij met haar ouders een huurovereenkomst heeft gesloten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat de maandelijkse huur verlaagd is van US$ 1.300,- naar US$ 1.000,-, zodat het Hof daarvan uitgaat. Verder heeft de vrouw aangegeven dat het bedrag van US$ 100,- voor de beugel wegvalt omdat zij geen beugel meer draagt. Het Hof stelt het bedrag aan maandelijkse lasten daarom vast op (afgerond) US$ 2.600,-.
3.12
Op grond van het voorgaande heeft de vrouw voldoende aangetoond dat zij geen draagkracht heeft.
Minimale bijdrage
3.13
Nu de man een minimale draagkracht heeft en de vrouw niet over draagkracht beschikt acht het Hof, met het Gerecht, een door de man te betalen minimale bijdrage van US$ 25,- per maand redelijk.
3.14
De slotsom is dat de bestreden beschikking zal worden bevestigd. Voor een
proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING:
Het Hof:
bevestigt de bestreden beschikking;
wijst het meer of anders verzochte af
Aldus gegeven door mrs. E.A. Saleh, C.G. ter Veer en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten op 15 mei 2024 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.